Geplaatst: 07 okt 2003, 13:37
Niek, bedankt voor je uitgebreide reactie.
Maar juist in de context die jij nu weergeeft, wordt mijn veronderstelling bevestigd: de Wet is het hier die doodt, eist, doet wanhopen (dat is toch in het stuk van de ellende? Er is dus nog géén geloof in de Middelaar hier) en drijft daarmee uit tot Christus ("de weg waarlangs", ds. C. Harinck). Zodat een zondaar, gedood door de Wet, het Leven vindt in Hem. En zodra de zondaar de toevlucht neemt tot Hem, zijn vertrouwen op Hem alleen stelt, Hem door het geloof mag omhelzen is er sprake van geloof (zie ook posting van RJ, ben het helemaal eens zoals hij het weergeeft). Ik ben het volledig met je eens wat het geloof betreft: alleen het geloof in Hem rechtvaardigt. Dus die zondaar is bij het toevlucht nemen en omhelzen (=moment van geloven) gerechtvaardigd voor God (al is dat misschien voor hem niet zo in zijn beleving, maar dat mag nooit de richtlijn zijn!).
En ja, Ps. 51 staat zeker in het licht van de heiligmaking. Het gaat namelijk om David die als kind des Heeren (=een gelovige, dus gerechtvaardigd voor God) in zonde valt en smeekt om vergeving pleitend op Gods genade.
Ellende-verlossing-dankbaarheid horen bij elkaar, zeker. Ze worden echter wel volgordelijk ervaren. Hoe zou er verlossing zijn zonder ellendekennis? Hoewel er natuurlijk ook nadrukkelijk een verdieping is in de ellendekennis tijdens het stuk van de dankbaarheid. Daarmee wil ik aangeven dat het geen afgesloten/begrensde stukken zijn. Maar het begint met ellendekennis (Lecram: het klopt dat de wet in de HC in het stuk van de dankbaarheid staat, maar waar kom je de wet eerst tegen: zondag 2!). Dat is voluit schriftuurlijk en ook naar de belijdenisgeschriften.
Overigens hoor ik 's zondags bij mij in de kerk (GG) ook dat het geloof in Hem alleen rechtvaardigt (of ik moet wel heel slecht luisteren...). Er wordt juist op aangedrongen om tot Hem, die schuldovernemende Borg, de toevlucht te nemen. Dat een gelovige misschien later door een bijzondere ervaring (wat jij noemt "verzegeling van de Heilige Geest" ) ook bewust die rechtvaardigmaking mag ervaren, is enkel genade en verdieping van het geloof. Maar blijft voor mij volkomen staan dat de zondaar al bij het eerste gelovig aangrijpen van Zijn Heiland is gerechtvaardigt. Dit staat zo mooi en helder verwoord in de levensbeschrijving van de bekeerde jood Salomon Duijtsch dat ik het hieronder weergeef. Hopelijk heb ik mijn standpunt voldoende duidelijk gemaakt(?).
Maar de aanvechtingen bleven hem ook verder niet bespaard. Vragen kwamen in hem op als: "Wat is er toch in uw gemoed omgegaan? Hebt gij dan kunnen gevoelen, dat gij waarlijk uw hart geheel en al aan de Heere Jezus kwijt geworden zijt? Hebt gij dan kunnen gevoelen, dat gij van de vloek der wet, van de schuld en straf der zonde vrijgesproken, uw zonde vergeven en met de vertoornde Rechter verzoend zijt? Hebt gij dan kunnen gevoelen, dat de Heere van vrede tot uw ziel sprak? En als gij dit niet ondervonden hebt, wat is toch de stof van uw blijdschap? Zulke aandoeningen en verbeeldingen hebt gij immers meer gehad, maar hoe spoedig zijn ze niet overgegaan en in u verflauwd? O! wat zou het te zeggen zijn, als gij nu maar zo gerust en getroost verder zoudt voortleven, u zelf verbeeldende dat gij u aan Jezus hebt overgegeven en eindelijk op uw sterfbed u bedrogen zoudt vinden en voor een vertoornde Rechter moeten verschijnen! Maar het is nu nog tijd, steun en vertrouw niet op uw verbeelding; geloof niet eerder dat gij u aan Jezus hebt overgegeven, totdat gij gevoelt, dat gij vrede in uw ziel vindt en dat Jezus in uw hart woont."
Hij sprak hierover met een bijzonder goede vriend "een man, die zeer teder voor God leefde en van wie ik dacht, dat hij mijn staat beter zou kunnen beoordelen en mij wel open en eerlijk zou zeggen, of dit geloofswerkzaamheden dan wel enkel verstandsredeneringen zijn geweest." Hij kreeg ook een antwoord dat hem hielp: "Hierop gaf mij de vriend tot antwoord: "Ik heb u met blijdschap en droefheid horen spreken; met blijdschap, dat gij u als een arme, onmachtige zondaar aan de volle en algenoegzame Heere Jezus, naar ziel en lichaam hebt overgegeven, en Hem gelovig omhelsd en aangenomen tot uw Borg, uw Zaligmaker, uw Profeet, Priester en Koning, en u aan zijn zalige dienst verbonden hebt, maar ik heb u ook horen spreken met droefheid omdat gij, vervolgens naar het ongeloof luisterende, dusdanig daardoor schijnt overwonnen te zijn dat gij al uw eerste werkzaamheden in twijfel trekt en zelfs niet meer weet wat er van te denken zij: of het geloofswerkzaamheden of dat het enkel verstandsredeneringen zijn geweest, omdat gij volgens uw gedachten niet krachtig genoeg gevóeld hebt de genadige vrijspraak van de vloek der wet, van de vloek en straf der zonden. Maar, waarde broeder! Gij werkt met dat stuk geheel verkeerd, hetgeen ik u met weinige woorden beduiden zal. Het zaligmakend geloof bestaat eigenlijk in een gelóvig uitzien, reikhalzen, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van Christus, in een gelóvig overgeven en toevertrouwen aan Hem, in een gelóvig aannemen van Hem: in een gelóvig steunen op Hem en in een verbond maken met Hem; dat is het ware zaligmakende geloof. Niet alsof ik hiermede wil zeggen, dat de ziel zich niet verder uitstrekt en verlangt om de kracht van de rechtvaardigmaking te gevóelen; geenszins, dat is en blijft haar wens. Doch de Heere is vrij, hoe en wanneer Hij de ziel ermee wil begunstigen! Maar als de Souvereine Majesteit deze gift een tijdlang, om wijze redenen, die voor ons verborgen en nochtans nuttig zijn, gelieft uit te stellen en ons alleen door het gelóóf te leiden, dan moet men daarom zijn staat niet verdenken. Gij zult uit het Woord van God niet aantonen, dat Jezus geen anderen zalig spreekt, dan die de kracht der rechtvaardigmaking gevóelen; maar Hij spreekt diegenen zalig, die naar Zijn gerechtigheid hongeren en dorsten, die in Hem gelóven en op Hem vertróuwen: "Die in Mij gelóóft, " zegt Jezus, "heeft het eeuwige leven, "( Joh. 5:24 <#Joh 5.24>) en dat bevestigt Hij met een dubbel "voorwaar, voorwaar!" opdat niemand aan Zijn belofte zou twijfelen en door het ongeloof redeneren: hoe is het mogelijk, dat ik maar alleen door het gelóóf het eeuwige leven zal hebben, daar ik immers de genadige vrijspraak van de schuld en straf der zonden in mij niet gevóel. Om nog andere gelijkluidende plaatsen aan te halen, is niet nodig. Deze is krachtig genoeg, om u te doen zien, dat alleen het geloof de grond en de hoop onzer zaligheid is. Doch gij wilt eerst voelen en tasten en dan geloven en dat komt, omdat gij denkt dat het zaligmakend geloof eigenlijk bestaat in gevoel, in genieting, in de uitlating Gods aan de ziel; en omdat gij dit niet ondervindt in die mate als gij wel gaarne wenst, acht gij alle genieting te gering; want gij meent nog veel meer te moeten ondervinden. Daardoor begint het ongeloof te redeneren en de overhand te krijgen, totdat gij eindelijk zo verward geraakt, dat gij de beste werkzaamheden in twijfel trekt. Ziedaar, waarde broeder! Hieraan hapert het u, dat gij geen rechte bevatting hebt en niet weet de daad van de vrucht des geloofs te onderscheiden; och, mocht de Heere u maar licht en Geest des geloofs schenken."
[quote
Ik heb één vraagje 1LT over je opmerking. Je bedoelt toch wel dat het toegebracht in de tijd is de rechtvaardiging door het geloof? [/quote]
Ja, ik denk dat je dat zo goed zegt.
[Aangepast op 7/10/03 door 1LT]
[Aangepast op 7/10/03 door 1LT]
[Aangepast op 7/10/03 door 1LT]
Maar juist in de context die jij nu weergeeft, wordt mijn veronderstelling bevestigd: de Wet is het hier die doodt, eist, doet wanhopen (dat is toch in het stuk van de ellende? Er is dus nog géén geloof in de Middelaar hier) en drijft daarmee uit tot Christus ("de weg waarlangs", ds. C. Harinck). Zodat een zondaar, gedood door de Wet, het Leven vindt in Hem. En zodra de zondaar de toevlucht neemt tot Hem, zijn vertrouwen op Hem alleen stelt, Hem door het geloof mag omhelzen is er sprake van geloof (zie ook posting van RJ, ben het helemaal eens zoals hij het weergeeft). Ik ben het volledig met je eens wat het geloof betreft: alleen het geloof in Hem rechtvaardigt. Dus die zondaar is bij het toevlucht nemen en omhelzen (=moment van geloven) gerechtvaardigd voor God (al is dat misschien voor hem niet zo in zijn beleving, maar dat mag nooit de richtlijn zijn!).
En ja, Ps. 51 staat zeker in het licht van de heiligmaking. Het gaat namelijk om David die als kind des Heeren (=een gelovige, dus gerechtvaardigd voor God) in zonde valt en smeekt om vergeving pleitend op Gods genade.
Ellende-verlossing-dankbaarheid horen bij elkaar, zeker. Ze worden echter wel volgordelijk ervaren. Hoe zou er verlossing zijn zonder ellendekennis? Hoewel er natuurlijk ook nadrukkelijk een verdieping is in de ellendekennis tijdens het stuk van de dankbaarheid. Daarmee wil ik aangeven dat het geen afgesloten/begrensde stukken zijn. Maar het begint met ellendekennis (Lecram: het klopt dat de wet in de HC in het stuk van de dankbaarheid staat, maar waar kom je de wet eerst tegen: zondag 2!). Dat is voluit schriftuurlijk en ook naar de belijdenisgeschriften.
Overigens hoor ik 's zondags bij mij in de kerk (GG) ook dat het geloof in Hem alleen rechtvaardigt (of ik moet wel heel slecht luisteren...). Er wordt juist op aangedrongen om tot Hem, die schuldovernemende Borg, de toevlucht te nemen. Dat een gelovige misschien later door een bijzondere ervaring (wat jij noemt "verzegeling van de Heilige Geest" ) ook bewust die rechtvaardigmaking mag ervaren, is enkel genade en verdieping van het geloof. Maar blijft voor mij volkomen staan dat de zondaar al bij het eerste gelovig aangrijpen van Zijn Heiland is gerechtvaardigt. Dit staat zo mooi en helder verwoord in de levensbeschrijving van de bekeerde jood Salomon Duijtsch dat ik het hieronder weergeef. Hopelijk heb ik mijn standpunt voldoende duidelijk gemaakt(?).
Maar de aanvechtingen bleven hem ook verder niet bespaard. Vragen kwamen in hem op als: "Wat is er toch in uw gemoed omgegaan? Hebt gij dan kunnen gevoelen, dat gij waarlijk uw hart geheel en al aan de Heere Jezus kwijt geworden zijt? Hebt gij dan kunnen gevoelen, dat gij van de vloek der wet, van de schuld en straf der zonde vrijgesproken, uw zonde vergeven en met de vertoornde Rechter verzoend zijt? Hebt gij dan kunnen gevoelen, dat de Heere van vrede tot uw ziel sprak? En als gij dit niet ondervonden hebt, wat is toch de stof van uw blijdschap? Zulke aandoeningen en verbeeldingen hebt gij immers meer gehad, maar hoe spoedig zijn ze niet overgegaan en in u verflauwd? O! wat zou het te zeggen zijn, als gij nu maar zo gerust en getroost verder zoudt voortleven, u zelf verbeeldende dat gij u aan Jezus hebt overgegeven en eindelijk op uw sterfbed u bedrogen zoudt vinden en voor een vertoornde Rechter moeten verschijnen! Maar het is nu nog tijd, steun en vertrouw niet op uw verbeelding; geloof niet eerder dat gij u aan Jezus hebt overgegeven, totdat gij gevoelt, dat gij vrede in uw ziel vindt en dat Jezus in uw hart woont."
Hij sprak hierover met een bijzonder goede vriend "een man, die zeer teder voor God leefde en van wie ik dacht, dat hij mijn staat beter zou kunnen beoordelen en mij wel open en eerlijk zou zeggen, of dit geloofswerkzaamheden dan wel enkel verstandsredeneringen zijn geweest." Hij kreeg ook een antwoord dat hem hielp: "Hierop gaf mij de vriend tot antwoord: "Ik heb u met blijdschap en droefheid horen spreken; met blijdschap, dat gij u als een arme, onmachtige zondaar aan de volle en algenoegzame Heere Jezus, naar ziel en lichaam hebt overgegeven, en Hem gelovig omhelsd en aangenomen tot uw Borg, uw Zaligmaker, uw Profeet, Priester en Koning, en u aan zijn zalige dienst verbonden hebt, maar ik heb u ook horen spreken met droefheid omdat gij, vervolgens naar het ongeloof luisterende, dusdanig daardoor schijnt overwonnen te zijn dat gij al uw eerste werkzaamheden in twijfel trekt en zelfs niet meer weet wat er van te denken zij: of het geloofswerkzaamheden of dat het enkel verstandsredeneringen zijn geweest, omdat gij volgens uw gedachten niet krachtig genoeg gevóeld hebt de genadige vrijspraak van de vloek der wet, van de vloek en straf der zonden. Maar, waarde broeder! Gij werkt met dat stuk geheel verkeerd, hetgeen ik u met weinige woorden beduiden zal. Het zaligmakend geloof bestaat eigenlijk in een gelóvig uitzien, reikhalzen, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van Christus, in een gelóvig overgeven en toevertrouwen aan Hem, in een gelóvig aannemen van Hem: in een gelóvig steunen op Hem en in een verbond maken met Hem; dat is het ware zaligmakende geloof. Niet alsof ik hiermede wil zeggen, dat de ziel zich niet verder uitstrekt en verlangt om de kracht van de rechtvaardigmaking te gevóelen; geenszins, dat is en blijft haar wens. Doch de Heere is vrij, hoe en wanneer Hij de ziel ermee wil begunstigen! Maar als de Souvereine Majesteit deze gift een tijdlang, om wijze redenen, die voor ons verborgen en nochtans nuttig zijn, gelieft uit te stellen en ons alleen door het gelóóf te leiden, dan moet men daarom zijn staat niet verdenken. Gij zult uit het Woord van God niet aantonen, dat Jezus geen anderen zalig spreekt, dan die de kracht der rechtvaardigmaking gevóelen; maar Hij spreekt diegenen zalig, die naar Zijn gerechtigheid hongeren en dorsten, die in Hem gelóven en op Hem vertróuwen: "Die in Mij gelóóft, " zegt Jezus, "heeft het eeuwige leven, "( Joh. 5:24 <#Joh 5.24>) en dat bevestigt Hij met een dubbel "voorwaar, voorwaar!" opdat niemand aan Zijn belofte zou twijfelen en door het ongeloof redeneren: hoe is het mogelijk, dat ik maar alleen door het gelóóf het eeuwige leven zal hebben, daar ik immers de genadige vrijspraak van de schuld en straf der zonden in mij niet gevóel. Om nog andere gelijkluidende plaatsen aan te halen, is niet nodig. Deze is krachtig genoeg, om u te doen zien, dat alleen het geloof de grond en de hoop onzer zaligheid is. Doch gij wilt eerst voelen en tasten en dan geloven en dat komt, omdat gij denkt dat het zaligmakend geloof eigenlijk bestaat in gevoel, in genieting, in de uitlating Gods aan de ziel; en omdat gij dit niet ondervindt in die mate als gij wel gaarne wenst, acht gij alle genieting te gering; want gij meent nog veel meer te moeten ondervinden. Daardoor begint het ongeloof te redeneren en de overhand te krijgen, totdat gij eindelijk zo verward geraakt, dat gij de beste werkzaamheden in twijfel trekt. Ziedaar, waarde broeder! Hieraan hapert het u, dat gij geen rechte bevatting hebt en niet weet de daad van de vrucht des geloofs te onderscheiden; och, mocht de Heere u maar licht en Geest des geloofs schenken."
[quote
Ik heb één vraagje 1LT over je opmerking. Je bedoelt toch wel dat het toegebracht in de tijd is de rechtvaardiging door het geloof? [/quote]
Ja, ik denk dat je dat zo goed zegt.
[Aangepast op 7/10/03 door 1LT]
[Aangepast op 7/10/03 door 1LT]
[Aangepast op 7/10/03 door 1LT]