vragensteller schreef:huisman schreef:
Ja hoor het compliment mag ook voor jou gelden. Ben je al uit de teksten die m.i. bewijzen dat Gods Geest al werkt in dode zondaren voor de levendmaking? (de dorre doodsbeenderen en de goede aarde)
Dat kan even duren (heb ook andere taken, als huisvrouw

) Heb jij al een exegese van Rom 8 en ben je inmiddels al toe aan mijn eerdere vragen? Of zijn die te moeilijk?
Jij stelde dat Rom 8: 23 jouw stelling zou ondersteunen. Ik zie niet zo wat jij bedoeld.
23 En niet alleen dit, maar ook wij zelven, die de eerstelingen des Geestes hebben , wij ook zelven, zeg ik, zuchten in onszelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams.
Alle verklaarders laten zien dat het hier gaat om de verlossing van het lichaam,het verlangen om ontbonden te zijn en met Christus te zijn. Het verlangen naar de hemel en naar een nieuwe aarde. Naar de verheerlijking die voor al Gods kinderen hier op aarde nog uitstaat.
Da Costa schreef:In dat zuchtend schepsel is zelfs het kind van God begrepen. Nee, hij is er niet van uitgesloten. Niet alleen dat hij zelf persoonlijk in al het opgenoemde leed kan betrokken worden of zijn (want hetzelfde overkomt op aarde de rechtvaardige en de goddeloze (Pred.9:2 ) maar ook (om alleen bij zijn geestelijk leven te blijven) hoe hoog begenadigd met de edelste gaven, krachten en werkingen van de Heilige Geest, waardoor de grootste geestelijke wonderen verricht worden, - zolang het kind van God in dit lichaam is behoort het ook tot het zuchtend schepsel en zucht het mee, verwachtend en reikhalzend naar de verlossing van dat lichaam en daarmee naar de werkelijke en algemene aanneming tot kind van God bij God. Hoe zuiver en waar is toch de Heilige Schrift. De apostel maakt zich bij al de heerlijkheid van de genade, die hij bij Gods kinderen opsomt, geen overdreven voorstelling van hun toestand. Zij zijn en blijven hier mensen, die delen in het algemene lijden van de mensheid. Zij hebben wel een schat van God in hun binnenste, maar zij dragen hun schat in aarden broze, zwakke vaten, die ieder ogenblik kunnen scheuren, bersten, breken. De genade ontstaat ons niet van de tijdelijke gevolgen van de zonden, maar van de eeuwige. Als wij dan ook alleen in dit leven op Christus moesten hopen, wij waren zeker de ellendigste van alle mensen, maar wij zijn juist als Christenen blootgesteld aan meer lijden en voelen het leed dieper dan andere mensen die er vergoeding voor hebben of zoeken in de dingen van de wereld (1 Kor.15:19 ). (DA COSTA).
Matthew Henry schreef:A. De grond voor deze verwachting der heiligen. Die is, dat wij de eerstelingen des Geestes ontvangen hebben, hetgeen zowel onze begeerte opwekt als onze hoop verlevendigt; en op beide wijzen worden onze verwachtingen versterkt. De eerstelingen heiligden, maar verzekerden ook den oogst. Genade is de eerstelinge van de heerlijkheid; zij is heerlijkheid in aanvang. Wij, die hier in de woestijn zulke druiventrossen ontvangen, kunnen niet anders dan verlangen naar den gehelen wijngaard in het hemelse Kanaän.
Niet alleen deze, niet alleen de schepselen, die niet vatbaar zijn voor zulk een gelukzaligheid als de eerstelingen des Geestes; maar ook wij, die hier reeds zulke rijke genietingen smaken, kunnen niet anders dan hoe langer des te meer verlangen. In de eerstelingen des Geestes hebben wij iets zeer kostelijks, maar wij hebben nog niet alles wat wij begeren. Wij ook zuchten in onszelven, waardoor aangeduid wordt de kracht en aandrang van deze begeerte. Wij maken geen luid misbaar, zoals de huichelaars op het bed schreeuwen om koren en wijn, maar wij zuchten in onszelven, hetgeen het best tot den hemel doordringt. Of: wij zuchten onder onszelven. Het is de eenstemmige vraag, de begeerte van allen, van de gehele gemeente; allen komen daarin overeen: Kom, Heere Jezus, kom haastelijk! Het zuchten duidt een zeer ernstige en dringende begeerte aan; de ziel gevoelt zich door het uitstel gepijnigd. Het tegenwoordige ontvangen van vertroosting kan samengaan met zeer veel zuchten; niet zuchten als van een stervende, maar het steunen als van een vrouw in arbeid; zuchten die tekenen van leven en niet van dood zijn.
B. Het voorwerp van deze verwachting. Wat begeren wij zo sterk en waar wachten wij naar? Wat willen wij ontvangen? De aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams, vers 23 . Ofschoon de ziel het voornaamste deel van den mens is, toch heeft de Heere zich evenzeer voor ‘t lichaam verklaard, en heeft aan het lichaam veel eer en geluk geschonken. De opstanding wordt hier genoemd de verlossing onzes lichaams. Het zal dan hersteld worden uit de macht van dood en graf, en uit de dienstbaarheid der verderfenis, en ofschoon het een verdorven lichaam is, zal het worden verfijnd en verfraaid en gelijk gemaakt aan het verheerlijkte lichaam van Christus, Phil. 3:21; 1 Cor. 15:42 . Dit wordt genoemd de aanneming tot kinderen.
a. Het is de aanneming tot kinderen openbaar gemaakt voor de gehele wereld, engelen en mensen. Nu zijn wij kinderen Gods, maar het is nog niet geopenbaard, de eer is nog omfloersd; maar dan zal God al Zijn kinderen openlijk erkennen. De daad van aanneming, welke nu is beschreven, getekend en bezegeld, zal dan worden erkend, afgekondigd en openbaar gemaakt. Evenals Christus geschiedde, zo zullen de heiligen verklaard worden te zijn de kinderen Gods, met macht, door de opstanding uit de doden, Hfds. 1:4 . Dan zal het boven allen twijfel gesteld worden.
b. Daardoor wordt de aanneming voltooid en volmaakt. De kinderen van God hebben lichamen zowel als zielen, en voordat deze lichamen gebracht zijn in de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods, is de aanneming niet volkomen. Maar dan zal zij volmaakt zijn, wanneer de overste Leidsman onzer zaligheid vele kinderen tot de heerlijkheid zal geleid hebben, Hebr. 2:10 . Dit is hetgeen wij verwachten, in hope waarvan ons vlees in vrede rust, Ps. 16:9, 10 . Alle dagen van onzen bepaalden tijd zijn wij wachtende, totdat de verandering zal geschieden; wanneer Hij zal roepen en wij zullen antwoorden en Hij begeerte zal hebben naar de werken zijner handen, Job 14:14, 15.
Er gaan er met twee verbonden verloren en met drie en er worden er met twee verbonden behouden en met drie. Prof. G. Wisse.