. Gaat iets niet goed met verwijzen.
Dan hier maar plakken:
schreef: Er is een groot verschil tussen wat een zondaar mag doen, zover het betreft het recht, en wat hij feitelijk zal of kan doen. ‘Als wij tot iemand zeggen: 'De geneesheer staat klaar om u te genezen, maar voordat hij u gezond maakt, moet u een gevoel van uw kwaal hebben , dan wordt dit gevoel niet geëist door de geneesheer, want die staat klaar om hem te genezen. Maar als hij niet ziek is en er geen gevoel van heeft, zal hij niet tot de geneesheer komen. Ik twijfel er niet aan dat, voordat een zondaar door het geloof tot Christus zal komen, hij een ontwaakte, overtuigde, gevoelig gemaakte zondaar moet zijn, dat zijn hart doorstoken moet zijn met een gevoel van zijn zonde en ellende, en hij ertoe gebracht moet zijn te kermen onder zijn last, te wanhopen aan verlichting door de wet, zichzelf of enig ander schepsel, en te verlangen en te dorsten naar Christus en Zijn gerechtigheid, zoals onze auteur dit later aangaande dit onderwerp leert. Deze dingen worden ook van de zondaar geëist als plicht.
En daarom moet de wet worden gepredikt door allen die Christus op de rechte wijze willen prediken. Maar dat deze of enige andere dingen in de zondaar worden vereist om hem te garanderen dat hij door het geloof tot Christus mag komen, is iets dat de Schrift naar mijn opvatting niet leert. Integendeel, het algemene aanbod van het evangelie, waarover eerder is gesproken, geeft ieder mens het recht om te komen. En het zal in de praktijk worden ervaren dat zulke en zulke geschiktheden in zondaren te eisen, om hun recht te geven in Christus te geloven, voor hen in hun weg tot Hem geen groot hulpmiddel is, aangezien het hen in een twijfelachtige discussie betrekt wat betreft het aanwezig zijn, de aard, de mate en trap van hun geschiktheden om tot Christus te komen, De tijd die hieraan wordt besteed, zou beter gebruikt kunnen worden tot hun voorwaarts gaan tot Christus om alles, door te geloven. Geen mens kan ooit in Christus geloven zonder dat hij weet dat hij een recht heeft om in Hem te geloven, want anders zou hij maar anmatigend handelen. Daarom, tegen zondaren te vertellen dat niemand tot Christus mag komen of een recht heeft om te geloven dan alleen zij die een waar berouw hebben, moet bedroefde gewetens noodzakeijkerwijs op een bijzondere wijze verstrikken, zodat zij niet durven te geloven voordat zij weten dat hun berouw een waar berouw is. Dit moet onvermijdelijk het resultaat van dit geval zijn, tenzij zij óf zulk een standpunt verwerpen, óf anders het wagen te geloven zonder dat zij hun recht zien. Want al horen zij van Christus en Zijn zaligheid, aangeboden in het evangelie, deze dingen zullen voor hen als verboden vruchten zijn, die zij niet mogen aanraken voordat zij eens ervan overreed zijn dat zij een waar berouw hebben. En voordat zij hiertoe kunnen komen, zou het in hun geweten duidelijk geworden moeten zijn dat hun berouw niet wettisch, maar evangelisch is, een berouw dat zodanige kenmerken heeft dat het zich onderscheidt van het berouw van de Ninevieten, Judas, en andere verworpenen. Zodat men wel mag denken dat door zulk een grondbeginsel voor te stellen maar een slechte dienst wordt bewezen aan de ziel die gebracht is ‘tot de plaats van het uitbreken van kinderen (Hos.
13:13 Engelse vert.). Laat niemand, op deze wijze redenerend, zeggen dat een mens ook de echtheid van zijn geloof moet kennen voordat hij tot Christus kan komen, want het geloof is geen bewijs van geschiktheid om tot Christus te komen, maar het is het komen zelf, dat zijn zaligmakende uitwerking in de zondaar zal hebben, of hij nu de echtheid ervan kent of niet.
Boston, naar aanleiding van de paragraaf ‘Het recht om te geloven’ in Het Merg van Fisher.
Wie lege handen heeft, kan ze altijd vouwen.