De tekst staat in ieder geval i.v.m. begeren en het zevende gebod. De Heere Jezus scherpt in dit gedeelte de geboden aan.
Ik zie wel lijnen lopen richting internetfilter. Ik zal Matthew Henry erbij citeren. Hij ziet o.a. onze oogleden als filter. M.a.w. je ogen dichtdoen voor verleidingen. Hij zegt hier ook ergens :
Dat kun je naadloos toepassen op een internetfilter toch? Dan krimp ik in op het gebruik van een wettige zaak.
II. Hier wordt het verklaard in de stiptheid van het gebod in drieërlei zaken, die wel vreemd moesten toeschijnen aan hen, die zich altijd door de overleveringen der ouden lieten leiden, en alles wat zij leerden voor ene Godsspraak hielden.
1. Er wordt ons hier geleerd, dat er zo iets is als als overspel in het hart, overspelige gedachten en neigingen, die nooit overgaan tot de daad van overspel of hoererij, en wellicht was de verontreiniging der ziel, die er uit voortkwam, en hier zo beslist en duidelijk wordt uitgesproken, niet slechts in het zevende gebod opgesloten, maar ook bedoeld en aangeduid in vele van de verontreinigingen onder de wet, waarvoor zij hun klederen moesten wassen, en zich met water baden. Wie ene vrouw (niet slechts ene getrouwde vrouw, zoals sommigen het willen uitleggen, maar elke vrouw), aanziet, om dezelve te begeren, die heeft alrede overspel in zijn hart met haar gedaan, vers 28 . Dit gebod verbiedt niet slechts de daad van hoererij en overspel, maar
a. Alle begeerten er naar, allen lust naar het verboden voorwerp, dit is het begin der zonde, de begeerlijkheid ontvangen hebbende, Jak. 1:15; het is een slechte stap naar de zonde; en waar bij de lust verwijld wordt, en de wellustige begeerte gekoesterd wordt, is het een bedrijven der zonde, voor zoveel het hart het kan; er ontbreekt niets aan dan de gelegenheid voor het bedrijven der zonde zelf. Adultera mens est -de ziel is ontuchtig geworden. Ovid. Lust is het geweten overbluft of vooringenomen; vooringenomen, als het niets zegt tegen de zonde; bespot, of overbluft; als het wel spreekt, maar niet overmogend is.
b. Alle nadering er toe, het voeden van het oog door het zien op de verboden vrucht, niet slechts het zien met de bedoeling om te lusten, maar het zien totdat men lust, of het zien om den lust te bevredigen, waar gene andere voldoening er van verkregen kan worden. Het oog is zo wel de inlating als de uitlating van zeer veel goddeloosheid van die soort, getuige Jozefs meesteres, Gen. 39:7; Simson, Richteren 16:1, David, 2 Sam. 11:2 . Wij lezen van ogen vol overspel, die niet ophouden van zondigen, 2 Petr. 2:14. Hoe nodig is het ons dus, om met den Godvruchtigen Job een verbond te maken met onze ogen, die overeenkomst er mede aan te gaan, dat zij het genot zullen hebben van het licht te aanschouwen van de zon en de werken van God, mits zij zich nooit vestigen op iets, dat ene onreine verbeelding, of onreine lusten kan teweegbrengen, en met deze strafbepaling, dat zij er anders voor zullen boeten met de pijn van boetvaardige tranen! Job. 31:1 . Waar anders hebben wij de oogleden voor dan om verdorvene blikken te weerhouden, en hun verontreinigende indrukken buiten te sluiten? Dit verbiedt ook het gebruik van een onzer andere zintuigen tot opwekking van lusten. Indien verlokkende blikken verboden vruchten zijn, nog veel meer is dit het geval met onreine woorden, of wellustig dartelen, de brandstof en de blaasbalg voor dit helse vuur. Deze geboden zijn omtuiningen voor de wet van harte-reinheid, vers 8. En indien zien lusten is, dan zijn zij’ die zich kleden en versieren en zich tentoonstellen, met het doel van gezien en begeerd te worden (zoals Isebel, die haar aangezicht blankette, en haar hoofd versierde, en ten venster uitkeek) niet minder schuldig. De mensen zondigen, maar de duivelen verleiden tot zonde.
2. Dat zulke blikken en zodanige dartelheid zó gevaarlijk en verderfelijk zijn voor de ziel, dat het beter is het oog en de hand te verliezen, die deze ergernis geven, dan toe te geven aan de zonde, en er voor eeuwig door om te komen. Deze les wordt ons hier geleerd in vers 29, 30 . De verdorvene natuur zou spoedig in opstand komen tegen het verbod van overspel in het hart, en zeggen, dat het onmogelijk is om er zich door te laten leiden. "Deze rede is hard, wie kan dezelve horen? Vlees en bloed kunnen niet anders dan ene schone vrouw met welbehagen aanzien; en het is onmogelijk om zulk een voorwerp niet te begeren." Voorwendsels als deze zullen nauwelijks voor rede of verstand willen wijken, en daarom moet er tegen gestreden worden met den schrik des Heeren, en daarmee wordt er hier tegen gestreden.
a. Het is een strenge maatregel, die hier voorgeschreven wordt ter voorkoming van vleselijke lusten. Indien uw rechteroog u ergert, of u doet zondigen, door wellustige blikken, of een wellustig staren op verboden voorwerpen; indien uwe rechterhand u ergert, of u doet zondigen door een wellustig dartelen, en indien het werkelijk onmogelijk is, gelijk beweerd wordt, het oog en de hand te beheersen, en zij zó gewoon geraakt zijn aan deze goddeloze praktijken, dat zij er niet teruggehouden van kunnen worden: indien er geen ander middel is om ze te weerhouden, (dat er, geloofd zij God! wèl is), dan zou het beter wezen het oog uit te trekken, en de hand af te houwen, al zou het ook het rechteroog, en de rechterhand -het eerbaarste en het nuttigste- wezen, dan ze toe te geven in zonde tot verderf der ziel. En indien wij ons hieraan-dat is: aan hetgeen, waarvan de blote gedachte de natuur verschrikt terug doet deinzen-hebben te onderwerpen, hoe veel te meer moeten wij dan niet vast besloten zijn, ons lichaam te bedwingen, en het tot dienstbaarheid te brengen, een leven te leiden van doding van het vlees en zelfverloochening, gedurig te waken over ons hart, en het eerste opkomen van lust en bederf reeds ten onder te houden, de gelegenheden tot zonde te vermijden, het begin er van te weerstaan, het gezelschap te weigeren van hen, die ons tot een strik zullen zijn, al zijn zij overigens nog zo aangenaam in den omgang, het kwaad uit den weg te blijven, ons in te krimpen in het gebruik ook van wettige zaken, als wij bevinden, dat zij ene verzoeking voor ons zijn, genade te zoeken bij God, en dagelijks op die genade te steunen, en zó te wandelen door den Geest, dat wij de begeerlijkheid des vleses niet volbrengen. Dit zal van even krachtige uitwerking zijn, als het afhouwen van ene rechterhand of het uittrekken van een rechteroog, en zal wellicht even sterk indruischen tegen vlees en bloed, want het is de vernietiging van den ouden mens.
b. Er wordt een zeer sterk argument gebruikt om aan dit voorschrift kracht bij te zetten, vers 29, en het is in dezelfde bewoordingen herhaald in vers 30, want wij zijn er afkerig van om zulke scherpe dingen te horen; Jes. 30:10 . Het is u nut, dat een uwer leden verga, al is het ook een oog, of ene hand, die het minst gemist kunnen worden, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. Merk op. Het is niet onbetamelijk in een evangeliedienaar om in zijne prediking van hel en verdoemenis te gewagen; ja meer, hij moet het doen, want Christus zelf heeft het gedaan; en wij zijn ontrouw aan onzen last, indien wij niet waarschuwen voor den toekomenden toorn. Er zijn zonden, waarvan wij behouden moeten worden door vreze, inzonderheid vleselijke lusten, die zulke onredelijke dieren zijn, dat zij niet anders dan door vreze en verschrikking in toom gehouden kunnen worden, van den verboden boom niet anders geweerd kunnen worden, dan door cherubim met een vlammend zwaard. Als wij in verzoeking zijn om het hard te vinden ons zelven te verloochenen en onze vleselijke lusten te kruisigen, dan moeten wij bedenken, dat het nog veel harder zijn zal, om voor eeuwig te liggen in den poel, die daar brandt van vuur en sulfer. Zij weten niet, of geloven niet, wat de hel is, die liever gevaar lopen om voor eeuwig in die vlammen te zijn, dan zich een dierlijken, lagen lust te willen ontzeggen. In de hel zal ene pijniging wezen van het lichaam; het gehele lichaam zal in de hel worden geworpen, en er zal pijniging zijn in elk deel er van: zodat, indien wij enige zorge hebben voor ons lichaam, wij het moeten bezitten in heiligmaking en eer, en niet ni onreine begeerlijkheid. Zelfs die plichten, die aan vlees en bloed het onaangenaamst zijn, zijn ons nut, en onze Meester eist niets van ons dan hetgeen Hij weet tot ons nut en voordeel te zijn.