Tiberius schreef:Betreffende het wezen en het welwezen van het geloof (zondag 7 en 23) zijn er binnen de Nadere Reformatie verschillende visies, gemakshalve beperk ik me tot die van Brakel versus die van Van der Groe, waarbij Comrie een tussenpositie inneemt. Beide visies zijn denk ik legitiem in de reformatorische kerken. Mij althans zijn geen belijdenisgeschriften of leeruitspraken bekend die geen ruimte laten voor één van die visies. Dus in dat opzicht raakt het niet de leer van een gemeente en vormen ze normaal gesproken m.i. ook geen basis voor vertrek.
Dat lijkt me aanvechtbaar. Doordat de realiteit van zondag 7 en zondag 23 zo uit elkaar getrokken wordt in de prediking, is er wel degelijk sprake van een afwijking van de gereformeerde belijdenis. Daarmee wordt ruimte gecreeërd voor kinderen van God wier zonden nog niet vergeven zijn. Dat kan niet! Elke geloof, hoe klein of groot ook, is rechtvaardigend van aard. De eerste geloofsdaad (zondag 7) verbindt met Christus en schenkt rechtvaardiging (zondag 23).
Misschien voor de helderheid eerst een schets van hoe dat op verkeerde wijze verklaard wordt:
Als de zondaar door het geloof mag zien op Christus, dan is dat nog niet de rechtvaardiging. Men moet met een geopenbaarde Christus de dood in en wordt schuldig verklaard aan het recht Gods. God moet de zondaar verdoemen en de zondaar moet eenswillend zijn met zijn eeuwig verloren gaan; in dat dodelijk tijdsgewricht komt Christus vanachter het recht en spreekt de zondaar vrij van schuld en straf.
Ik kom dit niet tegen in Gods Woord en de belijdenisgeschriften. Het is ook kwalijk: de volle nadruk komt te vallen op het beginnende leven, omdat de exclusieve ervaring van de rechtvaardiging slechts voor weinigen is weggelegd. Mensen tobben over heilszekerheid, ook als ze Christus kennen. En dan bedoel ik niet de beleving van de onwaardigheid, maar de oprechte vraag: als ik me niet bedrieg, heb ik Christus leren kennen, maar nu zijn mijn zonden nog niet vergeven. Het kan ook niet anders of de blik wordt dan naar binnen gericht in plaats van naar boven.
Maar het is niet waar; de geloofsvereniging met Christus betekent dat alle zonden vergeven zijn, dat de zondaar gerechtvaardigd is en een recht heeft op het eeuwige leven. Wij moeten niet met een geopenbaarde Christus de dood in; Hij is de dood ingegaan en Paulus roept op om onze oude leden op aarde te doden.
Kortom: ik meen inderdaad dat prediking waarin wel die ruimte wordt gegeven, namelijk dat het zien op Jezus niet tegelijk ook betekent dat de zondaar geheel gerechtvaardigd voor God staat, dat die prediking niet in het spoor gaat van de leer die men belijdt.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)