Re: Vrouw in het ambt
Geplaatst: 07 jan 2009, 22:02
Een weinig onderzoek brengt dwaasheid openbaar. Zo verging het mij met het wat nader onderzoeken van deze teksten uit Gods Woord. We zullen het maar eerlijk bekennen.
Onderstaande tekst had ik dus wat bemediteerd.
1 En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.
2 Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig.
3 Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden,
4 Verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods;
5 Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van deze.
6 Want van dezen zijn het, die in de huizen insluipen, en nemen de vrouwkens gevangen, die met zonden geladen zijn, en door menigerlei begeerlijkheden gedreven worden;
7 Vrouwkens, die altijd leren, en nimmermeer tot kennis der waarheid kunnen komen.
8 Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook deze de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde van verstand, verwerpelijk aangaande het geloof.
9 Maar zij zullen niet meerder toenemen; want hun uitzinnigheid zal allen openbaar worden, gelijk ook die van genen geworden is.
Verantwoording:
Ik had dit tekstgedeelte in een blinde ijver, wel voor de waarheid, maar in een blinde ijver gepost. Nu ben dit schriftgedeelte eens wat nader gaan onderzoeken.
Nee, het gaat hier dus niet over vrouwelijke ambtsdragers. Ook al kunnen die er onder begrepen worden. Maar in de allereerste plaats zien we hier het wezen getekend van u en mij.
Zonder genade zijn we niet anders, en we merken er niet op, dat we midden in de storm van de oordelen Gods liggen, en we slapen de dood des gerusten...
Ik zat ook nog wat na te denken over de bijbellezing vanavond. Dat kan niet echt kwaad. Veelal laat een preek ons onberoerd, en worden we noch koud, noch heet.
Of dat we een weinig aangedaan zijn, maar de volgende morgen is het zo vaak weer weg. Dan ontdek je wel eens, dat je zo midden in de storm van Gods oordelen ligt te slapen... En wie is bij machte om een dodelijk geruste te doen ontwaken.
Van nature nimmermeer tot de kennis der waarheid te komen, dat houdt wat in...
Dan bemerk je die vrouwkens wel eens in je eigen hart en leven. Maar als God werkt, wie zal het dan keren.
Jona was ook ingeslapen, in de razende storm, Gods oordeel over de zonde woedde over het slingerende schip in de golven. In die nood riepen die ruwe zeelieden, een iegelijk tot zijn god...
Jona, ik en gij... Jona, hij moest overboord. Ik, wij allen moeten eens onvoorwaardelijk overboord, en laten we de vrouwkens dan maar de vrouwkens laten. Laat ze varen, ze zijn blinde leidslieden... Het wordt tenslotte een persoonlijke zaak. Toch?
Tot zover een enkele opmerking, nadat de tekst een weinig tot me was doorgedrongen.
Gij temt de woeste zee, zij luistert naar Uw wil;
Hoe hoog zij zich verheft, Gij wenkt en zij is stil.
Gans Rahab is door U verbrijzeld, gans verslagen;
Uw vijand is verstrooid, Uw arm heeft roem gedragen;
En aard' en hemel, en wat leeft, of ooit zal leven,
Zijn d' Uwe; 't gans heelal hebt Gij 't bestaan gegeven.
Dan zal Ik hen die dwaas en wreev'lig overtreên
Bezoeken met de roê en bitt're tegenheên;
Doch over hem Mijn gunst en goedheid nooit doen enden,
Niet feilen in Mijn trouw, noch Mijn verbond ooit schenden;
'k Zal nooit herroepen 't geen Ik eenmaal heb gesproken;
't Geen uit Mijn lippen ging, blijft vast en onverbroken.
Onderstaande tekst had ik dus wat bemediteerd.
1 En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.
2 Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig.
3 Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden,
4 Verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods;
5 Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van deze.
6 Want van dezen zijn het, die in de huizen insluipen, en nemen de vrouwkens gevangen, die met zonden geladen zijn, en door menigerlei begeerlijkheden gedreven worden;
7 Vrouwkens, die altijd leren, en nimmermeer tot kennis der waarheid kunnen komen.
8 Gelijkerwijs nu Jannes en Jambres Mozes tegenstonden, alzo staan ook deze de waarheid tegen; mensen, verdorven zijnde van verstand, verwerpelijk aangaande het geloof.
9 Maar zij zullen niet meerder toenemen; want hun uitzinnigheid zal allen openbaar worden, gelijk ook die van genen geworden is.
Verantwoording:
Ik had dit tekstgedeelte in een blinde ijver, wel voor de waarheid, maar in een blinde ijver gepost. Nu ben dit schriftgedeelte eens wat nader gaan onderzoeken.
Nee, het gaat hier dus niet over vrouwelijke ambtsdragers. Ook al kunnen die er onder begrepen worden. Maar in de allereerste plaats zien we hier het wezen getekend van u en mij.
Zonder genade zijn we niet anders, en we merken er niet op, dat we midden in de storm van de oordelen Gods liggen, en we slapen de dood des gerusten...
Ik zat ook nog wat na te denken over de bijbellezing vanavond. Dat kan niet echt kwaad. Veelal laat een preek ons onberoerd, en worden we noch koud, noch heet.
Of dat we een weinig aangedaan zijn, maar de volgende morgen is het zo vaak weer weg. Dan ontdek je wel eens, dat je zo midden in de storm van Gods oordelen ligt te slapen... En wie is bij machte om een dodelijk geruste te doen ontwaken.
Van nature nimmermeer tot de kennis der waarheid te komen, dat houdt wat in...
Dan bemerk je die vrouwkens wel eens in je eigen hart en leven. Maar als God werkt, wie zal het dan keren.
Jona was ook ingeslapen, in de razende storm, Gods oordeel over de zonde woedde over het slingerende schip in de golven. In die nood riepen die ruwe zeelieden, een iegelijk tot zijn god...
Jona, ik en gij... Jona, hij moest overboord. Ik, wij allen moeten eens onvoorwaardelijk overboord, en laten we de vrouwkens dan maar de vrouwkens laten. Laat ze varen, ze zijn blinde leidslieden... Het wordt tenslotte een persoonlijke zaak. Toch?
Tot zover een enkele opmerking, nadat de tekst een weinig tot me was doorgedrongen.
Gij temt de woeste zee, zij luistert naar Uw wil;
Hoe hoog zij zich verheft, Gij wenkt en zij is stil.
Gans Rahab is door U verbrijzeld, gans verslagen;
Uw vijand is verstrooid, Uw arm heeft roem gedragen;
En aard' en hemel, en wat leeft, of ooit zal leven,
Zijn d' Uwe; 't gans heelal hebt Gij 't bestaan gegeven.
Dan zal Ik hen die dwaas en wreev'lig overtreên
Bezoeken met de roê en bitt're tegenheên;
Doch over hem Mijn gunst en goedheid nooit doen enden,
Niet feilen in Mijn trouw, noch Mijn verbond ooit schenden;
'k Zal nooit herroepen 't geen Ik eenmaal heb gesproken;
't Geen uit Mijn lippen ging, blijft vast en onverbroken.