Toeschouwer schreef:Zoals we gezien hebben werd het koninkrijk voor Israël uit- maar niet afgesteld. Het was dan ook de leer en de belijdenis van de apostelen en de eerste Kerkvaders zoals Polycarpus, Ignatius, Irenaeus, die leerlingen van de apostelen waren, dat Christus bij Zijn wederkomst Israël verlossen en herstellen zou (Rom.11:26), het aan Israël beloofde Koninkrijk oprichten (Hand. 15:13-18) en met de heiligen uit de eerste opstanding over Israël en de volken regeren (Openb. 20:4). Dit was dan ook de algemene belijdenis en geloofsverwachting van de kerk gedurende de eerste eeuwen zolang zij onder de vervolging en verdrukking van de heidense keizers leefde.
Het is belangrijk om goed te kijken waar en wanneer de OT profetieën vervuld werden en (zullen) worden. Iedereen is het er over eens dat de profetieën vervuld zullen worden. Niet ieder is het over eens hóé dit gestalte krijgt.
Zo is er ook verschil van mening over de vraag van de discipelen in Hand. 1:6: “Heere, zult Gij in dezen tijd aan Israël het Koninkrijk wederoprichten?” De een vindt deze vraag legitiem, de ander zegt dat de verwachtingen van de discipelen nog veel te aards waren.
Wat hier ook van zij, het is goed om eens verder te lezen in het boek Handelingen. En daar komt het antwoord op deze vraag vanzelf naar ons toe. In Hand. 15:14-17 lezen wij het volgende:
Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen door Zijn Naam.
En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is:
Na dezen zal Ik wederkeren, en weder opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten.
Opdat de overblijvende mensen den Heere zoeken, en al de heidenen, over welken Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet.
In het vergaderen van de gemeente door Christus wordt deze OT profetie dus vervuld!
Augustinus leerde dat Israël voorgoed had afgedaan en de kerk nu de belichaming was van het aan Israël beloofde koninkrijk. Om dit aannemelijk te maken nam hij zijn toevlucht tot de “vergeestelijkingsmethode”.
Het is de Bijbel zelf die ons voorgaat in de vergeestelijkingsmethode. Laat ik één voorbeeld noemen. In Jes. 52:7 lezen wij:
Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen, die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen, die tot Sion zegt: Uw God is Koning.
Het gaat in dit Jesaja 52 over de terugkeer van Israël uit de ballingschap.
Paulus past deze profetie toe op de prediking van het Evangelie (geestelijk dus!). Trouwens, in Jesaja 52 lezen we nog veel meer profetieën, die in het NT in hun diepere, geestelijke strekking verklaard worden.
De stelling dat Augustinus dit leerde en dat men “zijn toevlucht” moest nemen tot de “vergeestelijkingsmethode” is dan ook veel te kort door de bocht. Het klinkt bijna alsof je het over een complot tegen de Bijbel hebt!
Dit vraagt een nadere verklaring. Augustinus was voor zijn bekering een groot bewonderaar van de Griekse wijsgeer Plato. In dit heidense denken was het stoffelijke, het aardse iets minderwaardig, iets van voorlopige aard, iets dat er eigenlijk niet bij hoorde. Het geestelijke, het bovennatuurlijke, daar gaat het eigenlijk om. Vandaar die heidense uitdrukking “stoffelijke overschot” in rouwadvertenties die tot in onze tijd in zwang is. Het zal intussen wel duidelijk zijn dat in deze denkwijze het bijbels evenwicht tussen het stoffelijke en het geestelijke volkomen zoek is! Want in de Schrift hoort het aardse, het stoffelijke er wel degelijk bij. Immers, ook het stof is dienstbaar aan God wanneer het door de Geest doorademd wordt! God schiep de mens uit het stof der aarde, blies er de levensadem in en alzo werd de mens tot een levende ziel (Gen. 2:7; 1 Kor. 15:45). Alles wat adem heeft love de Heere! (Ps. 150:6). Origenes is drie eeuwen na zijn dood als ketter veroordeeld, maar zijn filosofische Schriftuitlegging niet (Col. 2:8), want die was inmiddels door Augustinus overgenomen. En zo werd het historische Israël gereduceerd tot slechts een voorlopig gestalte, een pseudoniem en wegwerpverpakking van het “geestelijke Israël” de alleenzaligmakende kerk, die de definitieve gestalte van het aan Israël beloofde koninkrijk heette te zijn. Benamingen als Sion, Jeruzalem en dergelijke moesten dus op de Kerk toegepast worden en al de profetieën van het O.T. werden vergeestelijkt en op de Kerk overgebracht.
Nogmaals, het is de Schrift zélf die ons voorgaat in het vergeestelijken. Wij mogen eerbiedig volgen. Plato of geen Plato.
Hier kende de fantasie werkelijk geen grenzen! En geen wonder, als men eenmaal de letterlijke betekenis en uitleg heeft los gelaten, kan ieder er van maken wat hij wil en wordt de Schrift een passe-partout voor elk geestelijk denkbeeld. W. à Brakel waarschuwt in zijn Redelijke Godsdienst deel I Cap 2 dan ook ernstig tegen deze verderfelijke methode. Na de Reformatie is het zo dat iedere rechtzinnige Gereformeerde theoloog erkent dat wanneer en zolang de Schrift een duidelijke letterlijke betekenis weergeeft, ook als deze in een allegorische vorm wordt voorgesteld, daaraan geen vergeestelijkte of allegorische betekenis mag worden gegeven.
Het gaat er – alweer! - maar om welke weg de Schrift ons zélf wijst. Niet exegetische regels die wij opstellen, ook niet à Brakel in zijn Redelijke Godsdienst, maar de Schrift zelf moet onze uitlegger zijn.
Als iemand de schepping, de zondeval en de opstanding van Christus symbolisch verklaart wordt hij, en terecht, buiten het geloof der Kerk geplaatst en vrijzinnig genoemd. Maar bij de verklaring van de profetie wordt deze regel opeens volledig losgelaten.
Het is niet juist deze zaken naast elkaar te plaatsen. Als Christus zegt van Johannes de Doper dat híj Elia is, die wederkomen zou, past Christus dan een vrijzinnige Schriftuitleg toe? De vraag is stellen is haar beantwoorden.
Dan is iemand die de eerste opstanding, het herstel van Israël, de oprichting van de troon van David (Jes .9:6) en het duizendjarige Messiaanse vrederijk loochent, pas echt rechtzinnig, goed gereformeerd enz. Maar wee degenen die in hun eenvoudigheid ook hier de Schrift letterlijk geloven! Dat zijn sektariërs, chiliasten, fundamentalisten. Kortom, een gevaar voor de Kerk, dat er eigenlijk uitgeworpen behoorde te worden. Een duidelijk geval van meten met twee maten, hetwelk de Heere een gruwel is (Spr. 20:10). Wat Rome ook van de Reformatie scheidt, hierin zijn Pilatus en Herodes vrienden! Keren wij nu terug naar de tijd van Augustinus.
Het is jammer dat een bepaalde Schriftvisie wordt verdedigd met het te hulp roepen van zulk grof geschut. Wie meent op grond van de Bijbel de profetieën (ook) geestelijk te mogen verstaan, wordt bij Pilatus en Herodes vergeleken, ja, is de Heere een gruwel. Het lijkt me beter wanneer dit soort beschuldigingen uit de discussie weg worden gelaten. We mogen uitgaan van de integriteit van zowel de voor- als tegenstanders van het chiliasme en we mogen elkaar proberen te overtuigen op grond van de Schrift. Maar het moet geen gooi- en smijtwerk worden, dat sticht niet.
De kerk werd dus het geestelijke Israël, Christus werd “Koning van de Kerk”, de doop kwam in de plaats van de besnijdenis, de eerste dag der week werd de sabbat enz. Kortom de kerk gaf het hemelse standpunt waarop Christus haar door Zijn opstanding geplaatst had volledig prijs en kroop in de huid van Israël.
Nee, zó is het niet gegaan. Het is goed om voor het bestaan van de kerk eens te beginnen met een ernstige studie van Handelingen 2. Er zijn verschillende elementen die daarin van belang zijn voor ons onderwerp.
Zo vervult God Zijn profetie van de uitstorting van de Heilige Geest aan… Jóden. Ja, maar wélke Joden? Het Joodse volk in zijn algemeenheid, de leiders van het volk? Nee, maar Christus stort Zijn Geest, Zijn Gave, uit over Zijn gemeente, die hier, in Hand. 2, nog bestaat uit Joden alleen, maar die principieel openstaat voor de gelovigen uit de volken. Zie het vervolg van het boek Handelingen.
Er is nog een element in Handelingen 2 dat onze aandacht vraagt. Petrus roept daar de Joden op: “Wordt behouden van dit verkeerd geslacht”! Ook dít herinnert ons aan Jesaja 52 (vs. 11):
Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt het onreine niet aan, enz. En nu het merkwaardige: wat in Jesaja 52 wordt gezegd over de goddeloze volken, dat past Petrus hier toe op de goddeloze
Joden, op hen die Christus verwerpen.
Hier treedt binnen het volk Israël een principiële scheiding op, die nooit meer is opgeheven, en waar ook Paulus op wijst in Rom. 9 (vs. 6).
Zo stonden dus de zaken in 1948, toen Israël uit zijn graf opstond (Ezech. 37) en als een zelfstandige natie zijn plaats weer innam onder de volken. De verwarring was groot onder de theologen en ze is dit nog. Hoe kon dit nu: Israël had immers afgedaan? Aanvankelijk trachtte men nog elk verband met de bijbelse profetie te ontkennen. Dit was echter niet vol te houden. De feiten spraken daarvoor een veel te duidelijke taal toen de Heere tijdens de Juni-oorlog van 1967 op bijna oudtestamentische wijze voor Israël streed. Kort samengevat: De theologen zijn radeloos, maken reizen naar Israël, houden bezinningsconferenties en komen er natuurlijk niet uit (Jer. 8:9). Allerlei bizarre sekten springen in dit gat, want de tijd dringt; de Koning is komende en het kerkvolk vraagt om leiding en bijbels onderwijs. Het heeft daar ook recht op. Tot zover de kerkgeschiedenis.
Als wij de profetieën van het OT lezen in het licht van het NT, is het niet vol te houden dat 1948 een vervulling is van de profetieën. Eén van de voorwaarden trouwens voor de terugkeer, was dat het volk zich zou bekeren. Dat is niet gebeurd. Een beroep op Ezechiël 37 volstaat in dezen niet: God spreekt Zichzelf niet tegen. Ook Ezechiël 37 begon in vervulling te gaan toen Christus Zijn gemeente vergaderde uit Jood en heiden (zie boven, Hand. 15). Zie ook Hand. 3:24:
En ook al de profeten, van Samuël aan, en die daarna gevolgd zijn, zovelen als er hebben gesproken, die hebben ook deze dagen te voren verkondigd..
Al de profeten, dus óók Ezechiël.