Kerkhistorische beschouwing van Het Aanbod van Genade.
"Wanneer je echter zegt dat geloof en bekering Gods rechtmatige verbondseis zijn, spreek je toch - ongewild - een andere taal dan die van bijv. het doopsformulier. Als daarin wordt gesproken over de "twee delen" van het genadeverbond wordt er bij óns deel niet gesproken over geloof en bekering, maar over de "nieuwe gehoorzaamheid" en alles wat daarbij hoort.
Geloof en bekering zijn noodzakelijk voor verbondsbrekers. De kleine kinderen worden in het doopsformulier kennelijk (nog) niet als zodanig beschouwd. Het doopsformulier is daarin helaas niet zo duidelijk"
Ik ben het met je eens dat de terminologie moeilijk is; maar zoals je het hier stelt ga ik toch niet met je mee.
Zeker, het doopformulier spreekt uit dat 'overmits in alle verbonden twee delen begrepen zijn wij van God vermaand worden tot een nieuwe gehoorzaamheid'
Maar het maakt ook duidelijk wat die gehoorzaamheid inhoudt: 'dat wij deze enige God...aanhangen, betrouwen en liefhebben...en in een nieuw godzalig leven wandelen'.
Wat is deze eis anders dan de eis van het zaligmakende geloof?
Het doopformulier maakt van tevoren duidelijk genoeg dat dit geloof ons van nature niet eigen is, wij zijn immers 'kinderen des toorns die in het rijk van God niet kunnen komen tenzij wij van nieuws geboren worden'.
Daarom: de nieuwe gehoorzaamheid die de Heere als een verbondseis aan alle gedoopten afeist, is alleen mogelijk in de weg van wedergeboorte, geloof en bekering. Anders gezegd: je reactie komt me voor alsof je de nieuwe gehoorzaamheid die geeist wordt ziet als iets wat totaal anders is dan geloof en bekering. Dat lijkt me niet het geval; het een is juist het gevolg van het andere.
Wanneer je kleine kinderen niet als verbondsbrekers beschouwt en de eis van geloof en bekering niet op hen van toepassing acht, kan ik niet anders dan je interpreteren alsof je dan een bepaald geloof veronderstelt tenzij het tegendeel zou blijken.
Daar heb ik moeite mee, in de eerste plaats omdat de Schrift ns heel duidelijk de noodzaak van wedergeboorte voor verbondskinderen leert in Joh 3. In diezelfde lijn noemt ook het Doopformulier eerst de noodzaak van wedergeboorte voor kinderen des toorn, alvorens de eis van de nieuwe gehoorzaamheid naar voren te brengen.
Het doopformulier vind ik hier dus juist wel duidelijk, mits we 'de hoofdsom van de leer van de H. Doop die in 3 stukken begrepen is' ook maar als een geheel uitleggen en er geen stukken uithalen.
Eerstelijk: onze doodstaat en de noodzaak van wedergeboorte, ook daar wijst het doopwater op
Tweede: de oprichting van Gods genadeverbond, waarin Hij alles belooft tot zaligheid
Derde: de eis van de nieuwe gehoorzaamheid in het zaligmakende geloof. De vervulling van deze eis is echter alleen mogelijk door het wederbarende werk van de Heilige Geest.
Zo lees de 3 stukken van het formulier althans.
Geloof en bekering zijn noodzakelijk voor verbondsbrekers. De kleine kinderen worden in het doopsformulier kennelijk (nog) niet als zodanig beschouwd. Het doopsformulier is daarin helaas niet zo duidelijk"
Ik ben het met je eens dat de terminologie moeilijk is; maar zoals je het hier stelt ga ik toch niet met je mee.
Zeker, het doopformulier spreekt uit dat 'overmits in alle verbonden twee delen begrepen zijn wij van God vermaand worden tot een nieuwe gehoorzaamheid'
Maar het maakt ook duidelijk wat die gehoorzaamheid inhoudt: 'dat wij deze enige God...aanhangen, betrouwen en liefhebben...en in een nieuw godzalig leven wandelen'.
Wat is deze eis anders dan de eis van het zaligmakende geloof?
Het doopformulier maakt van tevoren duidelijk genoeg dat dit geloof ons van nature niet eigen is, wij zijn immers 'kinderen des toorns die in het rijk van God niet kunnen komen tenzij wij van nieuws geboren worden'.
Daarom: de nieuwe gehoorzaamheid die de Heere als een verbondseis aan alle gedoopten afeist, is alleen mogelijk in de weg van wedergeboorte, geloof en bekering. Anders gezegd: je reactie komt me voor alsof je de nieuwe gehoorzaamheid die geeist wordt ziet als iets wat totaal anders is dan geloof en bekering. Dat lijkt me niet het geval; het een is juist het gevolg van het andere.
Wanneer je kleine kinderen niet als verbondsbrekers beschouwt en de eis van geloof en bekering niet op hen van toepassing acht, kan ik niet anders dan je interpreteren alsof je dan een bepaald geloof veronderstelt tenzij het tegendeel zou blijken.
Daar heb ik moeite mee, in de eerste plaats omdat de Schrift ns heel duidelijk de noodzaak van wedergeboorte voor verbondskinderen leert in Joh 3. In diezelfde lijn noemt ook het Doopformulier eerst de noodzaak van wedergeboorte voor kinderen des toorn, alvorens de eis van de nieuwe gehoorzaamheid naar voren te brengen.
Het doopformulier vind ik hier dus juist wel duidelijk, mits we 'de hoofdsom van de leer van de H. Doop die in 3 stukken begrepen is' ook maar als een geheel uitleggen en er geen stukken uithalen.
Eerstelijk: onze doodstaat en de noodzaak van wedergeboorte, ook daar wijst het doopwater op
Tweede: de oprichting van Gods genadeverbond, waarin Hij alles belooft tot zaligheid
Derde: de eis van de nieuwe gehoorzaamheid in het zaligmakende geloof. De vervulling van deze eis is echter alleen mogelijk door het wederbarende werk van de Heilige Geest.
Zo lees de 3 stukken van het formulier althans.
Het doopsformulier zegt ook dat de “kinderen wederom in genade aangenomen zijn” .geka schreef:Het doopformulier maakt van tevoren duidelijk genoeg dat dit geloof ons van nature niet eigen is, wij zijn immers 'kinderen des toorns die in het rijk van God niet kunnen komen tenzij wij van nieuws geboren worden'.
Geka, natuurlijk ben ik het met je eens. De vraag is alleen maar of het doopsformulier het ook met je eens is. Als het formulier het inderdaad zo bedoelt als jij het weergeeft, had dat er duidelijk moeten staan! Nu staat het er in feite dit: de kinderen zijn in genade aangenomen en moeten nu als kinderen Gods in nieuwe gehoorzaamheid leven.geka schreef: Daarom: de nieuwe gehoorzaamheid die de Heere als een verbondseis aan alle gedoopten afeist, is alleen mogelijk in de weg van wedergeboorte, geloof en bekering. Anders gezegd: je reactie komt me voor alsof je de nieuwe gehoorzaamheid die geeist wordt ziet als iets wat totaal anders is dan geloof en bekering. Dat lijkt me niet het geval; het een is juist het gevolg van het andere.
Het doopsformulier gaat uit van de ideale situatie, en dat is op zichzelf misschien niet verkeerd, maar het geeft op deze manier wel voet aan de leer van een veronderstelde wedergeboorte.
"Het doopsformulier zegt ook dat de “kinderen wederom in genade aangenomen zijn”
Inderdaad, dat is zo. Vooral het dankgebed spreekt een taal die, los van het eerder geciteerde, inderdaad aanleiding zou kunnen geven tot dergelijke gedachten.
Toch, ik kan ook dat niet los zien van hetgeen beleden wordt in de 3 stukken over de doop die aan de doopshandeling vooraf gaan.
Daarin komen achtereenvolgens op een heldere manier de noodzaak van wedergeboorte, de aanbieding van de beloften, en de eis tot nieuwe (geloofs)gehoorzaamheid aan de orde.
Ik denk dat de taal van het dankgebed in zich de achterliggende gedachte heeft dat de gemeente de gedoopte kinderen naar de aard der liefde als gelovigen zag tenzij het tegendeel openbaar kwam. Die gedachte vind je meer in de Reformatie en naar ik meen ook bij iemand als Teellinck nog.
Dat is echter m.i. wel wat anders dan uitgaan van een veronderstelde wedergeboorte bij elk gedoopt kind; hoewel die sprong ook weer niet zo groot is. Echter, het oordeel naar de aard der liefde veronderstelt niet zzozeer iets in de gedoopte kinderen, maar heeft zeer hoge verwachtingen van de Verbondsgod Die wil werken in de lijn van de geslachten en Zijn verbond gedenkt van kind tot kind.
Het zou de moeite waard zijn om eens studie te doen naar de verbondstheologie van de opstellers van het doopformulier.
Inderdaad, dat is zo. Vooral het dankgebed spreekt een taal die, los van het eerder geciteerde, inderdaad aanleiding zou kunnen geven tot dergelijke gedachten.
Toch, ik kan ook dat niet los zien van hetgeen beleden wordt in de 3 stukken over de doop die aan de doopshandeling vooraf gaan.
Daarin komen achtereenvolgens op een heldere manier de noodzaak van wedergeboorte, de aanbieding van de beloften, en de eis tot nieuwe (geloofs)gehoorzaamheid aan de orde.
Ik denk dat de taal van het dankgebed in zich de achterliggende gedachte heeft dat de gemeente de gedoopte kinderen naar de aard der liefde als gelovigen zag tenzij het tegendeel openbaar kwam. Die gedachte vind je meer in de Reformatie en naar ik meen ook bij iemand als Teellinck nog.
Dat is echter m.i. wel wat anders dan uitgaan van een veronderstelde wedergeboorte bij elk gedoopt kind; hoewel die sprong ook weer niet zo groot is. Echter, het oordeel naar de aard der liefde veronderstelt niet zzozeer iets in de gedoopte kinderen, maar heeft zeer hoge verwachtingen van de Verbondsgod Die wil werken in de lijn van de geslachten en Zijn verbond gedenkt van kind tot kind.
Het zou de moeite waard zijn om eens studie te doen naar de verbondstheologie van de opstellers van het doopformulier.
- Bert Mulder
- Berichten: 9098
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Ben het hier helemaal met je eens. Dat is ook de klassieke gereformeerde leer. Wat dat betreft, veronderstelde wedergeboorte zou maar een wankele basis zijn, ten eerste omdat je dan de basis op de mens steld, ten tweede omdat je weet dat je veronderstelling voor velen niet waar is.Geka schreef:"Het doopsformulier zegt ook dat de “kinderen wederom in genade aangenomen zijn”
Inderdaad, dat is zo. Vooral het dankgebed spreekt een taal die, los van het eerder geciteerde, inderdaad aanleiding zou kunnen geven tot dergelijke gedachten.
Toch, ik kan ook dat niet los zien van hetgeen beleden wordt in de 3 stukken over de doop die aan de doopshandeling vooraf gaan.
Daarin komen achtereenvolgens op een heldere manier de noodzaak van wedergeboorte, de aanbieding van de beloften, en de eis tot nieuwe (geloofs)gehoorzaamheid aan de orde.
Ik denk dat de taal van het dankgebed in zich de achterliggende gedachte heeft dat de gemeente de gedoopte kinderen naar de aard der liefde als gelovigen zag tenzij het tegendeel openbaar kwam. Die gedachte vind je meer in de Reformatie en naar ik meen ook bij iemand als Teellinck nog.
Dat is echter m.i. wel wat anders dan uitgaan van een veronderstelde wedergeboorte bij elk gedoopt kind; hoewel die sprong ook weer niet zo groot is. Echter, het oordeel naar de aard der liefde veronderstelt niet zzozeer iets in de gedoopte kinderen, maar heeft zeer hoge verwachtingen van de Verbondsgod Die wil werken in de lijn van de geslachten en Zijn verbond gedenkt van kind tot kind.
Het zou de moeite waard zijn om eens studie te doen naar de verbondstheologie van de opstellers van het doopformulier.
In dit verband zou ik je kunnen aan bevelen dit boekje te lezen:
http://www.prca.org/books/Believers'%20 ... mplete.htm
Uit het 10e hoofdstuk van het hierboven gelinkte "Gelovigen en Hun Zaad', van Ds. Hoeksema:
Het zal dan nu wel duidelijk geworden zijn, dat wij juist niet gelooven, dat heel de werkelijk en zichtbaar bestaande gemeente in het midden der wereld uitverkorenen zijn, zooals men het ons soms zeer onverstandelijk nawerpt. Ook gelooven we niet, dat dit wel mag worden verondersteld van de zichtbare kerk op aarde, dat is, van geloovigen en hun zaad, en dat alleen in die veronderstelling de Heilige Doop aan kleine kinderen zou kunnen worden bediend en alleen in dezelfde veronderstelling de taal van het Doopsformulier tot de onze kan worden gemaakt. Neen, maar wij gelooven, dat wij door de Schrift op zeer duidelijke wijze worden onderwezen, en dat wij het daarom ons ook nooit anders mogen voorstellen dan die Schrift het ons onderwijst, dat namelijk onder Gods verbondsvolk, zooals het naar Zijnen wil hier op aarde bestaat, niet alles Israel is, wat Israel heet. Wij gelooven, dat wezenlijk het genadeverbond alleen den uitverkorenen geldt, die God in den tijd wederbaart en wien Hij het ge1oof en de bekeering schenkt, naar Zijn eeuwig welbehagen. Al de uitverkorenen en alleen de uitverkorenen worden zalig. En zij ontvangen die zaligheid niet uit de werken, maar uit genade, opdat niemand roeme. Niemand wederbaart zichzelf en niemand heeft uit en van zichzeif het geloof; niemand bekeert zichzelf, kan zichzelf bekeeren of zichzelf ook maar willen bekeeren. De Heere God Zelf maakt door Zijn Woord en Geest te Zijner tijd al Zijn uitverkoren volk de weldaden des verbonds deelachtig en formeert het opdat het Zijnen lof zou vertellen. Strikt genomen zal dan ook niemand het kunnen volhouden, dat iemand, die door God werd verworpen wezenlijk tot het verbond der genade zou kunnen behooren. Gods verbond is de levende en eeuwige betrekking der vriendschap tusschen Hem en Zijn uitverkoren volk in Christus Jezus. Dat zal moeten blijven gehandhaafd, omdat wij anders eenvoudig weer in het Remonstrantisme verzeild raken en alles laten afhangen van den vrijen wil des menschen. Maar wie hieruit nu zou willen afleiden, dat wij gelooven of ook veronderstellen, dat de kerk op aarde, de geloovigen en hun zaad, zooals wij hen kennen en kunnen kennen tot op zekere hoogte, ook allen uitverkorenen zijn, vergist zich deerlijk. Neen, maar dit volk des verbonds openbaart zich historisch als samengestrengeld en verbonden met en aan een boozen en verworpen bolster, het vleeschelijk Israel. Wel wordt nu geheel dat volk naar den wille Gods als Gods volk toegesproken en behandeld, als het volk des verbonds gedoopt, vermaand, vertroost, tot bekeering opgewekt, onderwezen in den weg des verbonds. Maar daarbij mag nimmer uit het oog verloren worden, dat het positief altijd om den verkoren kern te doen is, en dat niet alles behouden wordt, wat in en uit de kerk op aarde geboren wordt.
Zoo is, naar onze overtuiging, de Schriftuurlijke voorstelling en ook de voorstelling onzer vaderen in het Doopsformulier, zooals wij in den breede hebben aangetoond.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Als ik de Brakels Redeljke Godsdienst naast Calvijns Institutie en " om eenheid der vrede der kerk" leg, dan zie ik meer overeenkomsten dan verschillen.Geka schreef:Brakel spreekt over de aanbieding van het verbond (er is dus nog geen verbondsrelatie!); als ik zijn boekje Halleluja over het genadeverbond lees, kom ik bij hem ook wel de gedachte tegen dat bij wedergeboorte en geloof men overgaat in het genadeverbond. Die gedachte is toch Westminsters en niet Calvijns. Ik zie Brakel zelf meer als een middenfiguur die elementen van beide posities in zich heeft..
Calvijn spreekt van het verbond en stelt alle toehoorders vanwege het verbond onder de verbondsbeloften.
Het doopformulier komt ook uit de directe omgeving van Calvijn, en laat dat ook zo zien.
Brakel heeft echter de verbondssluiting in de tijd geplaatst waar Calvijn van wedergeboorte sprak. Ik denk dat Brakel dat stuk vooral verder uitgewerkt heeft.
Zowel Calvijn als Brakel stellen dat het verbond in het NT gelijk is aan het NT met als verschil dat de heidenen nu ook mogen delen in het heil en de genade van dat verbond.
Westminster daarentegen stelt dat het NT een nieuw verbond is. Een echte vervangingstheologie, zoals ik het zie. Brakel en Calvijn gaan meer uit van een uitbreidingstheologie.
Dat maakt het onmogelijk om de verbondsvisie van Brakel te combineren met een Westminster visie.
Het genadeverbond bij Brakel wordt onvoorwaardelijk binnen het uitwendige verbond aangeboden inclusief de daarin liggende verbondsgoederen. Brakel noemt het toetreden van het verbond een inwilligen van Gods genadeverbond. De voorwaarden voor het verbond zijn reeds voldaan in het verbond der verlossing. Daarmee kan een zondaar zonder kenmerken van wedergeboorte toch opgeroepen worden tot Christus te vluchten. Dat zie je vooral terug als hij psalm 81 aanhaalt. Deze verbondspsalm wordt als reden om tot Christus te gaan aangewezen voor de ongelovigen. Dat kan alleen als de visie gebaseerd is op dezelfde verbondsbeschouwing als Calvijn had.
Westminster stelt echter verbond der verlossing en genadeverbond als één geheel. Het van eeuwigheid gesloten verbond tussen Christus en God de Vader, met eis en belofte, wordt ook in die vorm aan de mensen gepredikt.
De verbondsrelatie gaat pas in na geloof. Ook Westminster gaat uit van intreding in het verbond, maar stelt tegelijkertijd dat de uitwendigen in het verbond op voorwaarde van geloof en bekering mogen gaan tot Christus. De voorwaarde die bij Brakel reeds is voldaan in het Verbond der Verlossing door Christus, is bij de Westminster visie nog niet voldaan. Dat is in Westminster een onderdeel van de vrucht van het Werk van Gods Geest.
Westminster leert dat het geloof en wil om in het verbond te treden voortvloeien uit de wedergeboorte.
Brakel lijkt te leren, zover ik het goed interpreteer, dat de wil om in het verbond te treden voortvloeit uit de wedergeboorte, en dat daarna het geloof wordt gewerkt.
De eerste bekering is bij Brakel vooral een bekering van de wil om God te dienen. Gewerkt vanuit de uitwendige roeping die de zondaar overtuigt van schuld en tegelijkertijd van de welwillendheid om de zondaar te zaligen. Brakel benadrukt het karakter van het genadeverbond door te wijzen op de voorwaarden die ontbreken. Uiteindelijk is de wil om in het verbond te treden niet mogelijk zonder daarin te geloven. Zonder te geloven dat God Zijn Waarheid nimmer zal krenken. In die zin staat het dicht bij Westminster.
Het grote verschil is echter dat het uitwendigeverbond anders wordt ingevuld bij Westminster. Daar is het uitwendige verbond geen aanbieding van het genadeverbond.
De aanbieding van genade is daar verbonden aan de Evangelieprediking. Daarmee concludeer ik dat zij niet leert dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen.
Psalm 81 zou geen betekenis hebben voor het Nieuw testamentische verbonds in uitwendige zin. Enkel inwendig.
Matthew Henry betrekt OT-verbondsbeloften voor het NT-verbondsprediking zover ik zie enkel op het inwendige verbond, in tegenstelling tot Brakel. Dit vloeit logischerwijs voort uit de andere zienswijze van het NT-verbond.
Genadeaanbod van Westminster is uiteindelijk verbonden met de reikwijdte van de Evangelieverkondiging.
Genadeaanbod van Brakel is uiteindelijk verbonden met de reikwijdte van het hele verbond.
Als het aanbod van genade vanuit de reikweidte van Brakel wordt betrokken op het Westminster inwendige verbond (het wezen van het genadeverbond), is er een aanbod over dat niet verder reikt dan het inwendige verbond, in een verbondsvisie waarin de beloften enkel de gelovigen gelden.
Dat is de ruimte van Westminster weg die alle hoorders van het Evangelie bevat, en de ruimte van het uitwendige verbond in de lijn van Brakel, dat alle oud testamentische verbondsbeloftes bevat.
De vraag is of de visie van Brakel en Westminster wel gelijktijdig bruikbaar zijn als gezamelijke onderbouwing voor een verbondsvisie.
Beste Klavier,
Bedankt voor je uitvoerige uitleg. Laat ik voorop stellen dat ik het met je eens ben dat de visie van Brakel niet samenvalt met de Westminster confessie. Daar richt mijn reactie zich dus niet op.
Wel lijkt jouw reactie mij dat je Brakel te dicht bij Calvijn plaatst; ik denk dat Brakel meer invloed van Westminster ondergaan heeft dan jij suggereert in je posting; zoals ik die althans interpreteer.
Ik reageer op je citaten:
"Brakel heeft echter de verbondssluiting in de tijd geplaatst waar Calvijn van wedergeboorte sprak. Ik denk dat Brakel dat stuk vooral verder uitgewerkt heeft."
Belangrijk punt roer je hier aan. Wat je hier met Calvijns spreken over wedergeboorte bedoelt is me niet helder. Wel is het waar dat Brakel pas wil spreken over een verbondsrelatie wanneer het verbond is ingewilligd door geloof en bekering.
"Het genadeverbond bij Brakel wordt onvoorwaardelijk binnen het uitwendige verbond aangeboden inclusief de daarin liggende verbondsgoederen. Brakel noemt het toetreden van het verbond een inwilligen van Gods genadeverbond."
Voorzover ik weet spreekt Brakel niet over een uitwendig verbond, dat wijst hij juist af omdat de Heere nooit iets alleen maar uitwendig doet. Degenen die leven onder de aanbieding van het verbond beschrijft hij als levend onder de bediening van het verbond. Hen wordt het verbond met alle weldaden wel onvoorwaardelijk aangeboden, maar ze zijn (nog) geen bondgenoten zolang ze het verbond niet hebben ingewilligd. De ware bondgenoten zijn alleen de uitverkoren gelovigen; Brakel zegt dat een verbond een tweezijdige relatie veronderstelt en dat er daarom alleen over bondgenoten te spreken valt na de inwilliging van het verbond.
Terminologisch klopt dat niet met Calvijn.
1. Als Calvijn het woord bediening gebruikt ivm het verbond bedoelt hij daarmee niet te wijzen op de bastaard verbondskinderen, maar hij gebruikt dit woord als synoniem voor de verschillende bedelingen/openbaringen die het genadeverbond gehad heeft. Dat is dus iets heel anders.
2. Daarnaast maakt Calvijn duidelijk dat je wel alle gedoopten als bondgenoten mag benoemen. Zeker, onlosmakelijk hieraan verbonden kom je ook weer bij de 2-erlei kinderen van het verbond terecht, maar dan toch wel kinderen!
Samengevat, als je aan Calvijn en aan Brakel zou vragen wie de kinderen van het genadeverbond zijn zegt Calvijn: de gedoopten, terwijl Brakel zegt: de gelovigen. Calvijn plaatst datgene wat Brakel de aanbieding onder de bediening van het verbond noemt, nadrukkelijker in het verbond zelf.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat ik het met je eens ben dat de grondtoon van beiden overeenkomt.
En zoals ik al eerder aangaf, het is leerzaam om je te verdiepen in de verschillen. Als we de grondtoon maar in het oog houden; dat is het belangrijkste.
Bedankt voor je uitvoerige uitleg. Laat ik voorop stellen dat ik het met je eens ben dat de visie van Brakel niet samenvalt met de Westminster confessie. Daar richt mijn reactie zich dus niet op.
Wel lijkt jouw reactie mij dat je Brakel te dicht bij Calvijn plaatst; ik denk dat Brakel meer invloed van Westminster ondergaan heeft dan jij suggereert in je posting; zoals ik die althans interpreteer.
Ik reageer op je citaten:
"Brakel heeft echter de verbondssluiting in de tijd geplaatst waar Calvijn van wedergeboorte sprak. Ik denk dat Brakel dat stuk vooral verder uitgewerkt heeft."
Belangrijk punt roer je hier aan. Wat je hier met Calvijns spreken over wedergeboorte bedoelt is me niet helder. Wel is het waar dat Brakel pas wil spreken over een verbondsrelatie wanneer het verbond is ingewilligd door geloof en bekering.
"Het genadeverbond bij Brakel wordt onvoorwaardelijk binnen het uitwendige verbond aangeboden inclusief de daarin liggende verbondsgoederen. Brakel noemt het toetreden van het verbond een inwilligen van Gods genadeverbond."
Voorzover ik weet spreekt Brakel niet over een uitwendig verbond, dat wijst hij juist af omdat de Heere nooit iets alleen maar uitwendig doet. Degenen die leven onder de aanbieding van het verbond beschrijft hij als levend onder de bediening van het verbond. Hen wordt het verbond met alle weldaden wel onvoorwaardelijk aangeboden, maar ze zijn (nog) geen bondgenoten zolang ze het verbond niet hebben ingewilligd. De ware bondgenoten zijn alleen de uitverkoren gelovigen; Brakel zegt dat een verbond een tweezijdige relatie veronderstelt en dat er daarom alleen over bondgenoten te spreken valt na de inwilliging van het verbond.
Terminologisch klopt dat niet met Calvijn.
1. Als Calvijn het woord bediening gebruikt ivm het verbond bedoelt hij daarmee niet te wijzen op de bastaard verbondskinderen, maar hij gebruikt dit woord als synoniem voor de verschillende bedelingen/openbaringen die het genadeverbond gehad heeft. Dat is dus iets heel anders.
2. Daarnaast maakt Calvijn duidelijk dat je wel alle gedoopten als bondgenoten mag benoemen. Zeker, onlosmakelijk hieraan verbonden kom je ook weer bij de 2-erlei kinderen van het verbond terecht, maar dan toch wel kinderen!
Samengevat, als je aan Calvijn en aan Brakel zou vragen wie de kinderen van het genadeverbond zijn zegt Calvijn: de gedoopten, terwijl Brakel zegt: de gelovigen. Calvijn plaatst datgene wat Brakel de aanbieding onder de bediening van het verbond noemt, nadrukkelijker in het verbond zelf.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat ik het met je eens ben dat de grondtoon van beiden overeenkomt.
En zoals ik al eerder aangaf, het is leerzaam om je te verdiepen in de verschillen. Als we de grondtoon maar in het oog houden; dat is het belangrijkste.
Is trouwens bekend wie nu precies het doopsformulier heeft opgesteld? Ik meen dat er een formulier van Calvijn aan ten grondslag ligt, maar dat zou ik weer eens moeten uitzoeken. Woelderink heeft er aandacht aan besteed in zijn boek over het doopsformulier.geka schreef:Het zou de moeite waard zijn om eens studie te doen naar de verbondstheologie van de opstellers van het doopformulier.
Hoe er ten tijde van de reformatie en kort daarna tegen kinderen werd aangekeken, is wel min of meer bekend. Door de een werd uitegegaan van een beginsel des geloofs in het kind, door de ander werd meer uitgegaan van het geloof van de ouders.
Blaauwendraad heeft erover geschreven in zijn 'De leer tegen het licht'.
Exalto bespreekt in 'In het rechte spoor' de visie van Guido de Brès; deze zag de kinderen als 'allengskens' in het geloof opgroeiende.
Brakel zegt in zijn Red. Gd. dat de kinderen voor gelovigen gehouden moeten worden tot het tegendeel blijkt.
Ten slotte: lees in de liturgische formulieren het gebed na de catechisatie: met geen woord wordt hier gesproken over de noodzaak van bekering en wedergeboorte.
Dus als ik het goed begrijp, dan houden jullie alleen een kerk van bekeerde mensen over. Als uit de vruchten van het leven blijkt dat de gedoopten niet bekeerd zijn, dan komen ze onder de kerkelijke tucht en worden door de ban afgesneden. Het gaat over het aanbod van genade, maar als je nu stelt dat iedereen die gedoopt is, aangesproken moet worden als een gelovige, dan het je helemaal geen aanbod van genade meer nodig.Bert Mulder schreef:Het doopsformulier gaat uit van deze visie, dat allen worden aangesproken als zijnde gelovig, en ook zo behandeld moeten worden, tenzij uit de vruchten het tenovergestelde blijkt. Dan zal de kerkeraad ook met hun werken en vermanen, en uiteindelijk de kerkelijke tucht toepassen en dengenen afsnijden (als ze niet zelf weggaan).
Dit is hetzelfde als de zendbrieven dat doen in de Schrift.
Net zoals de dominee de gemeente aanspreekt: "Geliefden in onze Heere Jezus Christus", of "geliefde gemeente."
Net zoals een boer zijn tarweveld een tarweveld noemt, hoeveel onkruid er ook in staat.
En die grondtoon is net waar ik me zorgen om maak.Geka schreef:En zoals ik al eerder aangaf, het is leerzaam om je te verdiepen in de verschillen. Als we de grondtoon maar in het oog houden; dat is het belangrijkste.
Brakel stelt binnen het verbond, dus alle gedoopten, een verplichting tot het inwilligen van het verbond. Op basis van Gen 17:7. Dat is bij Westminster niet mogeljik. Daar heeft het verbond der genade enkel betrekking op de uitverkorenen.
Dit impliceert dat de verbondsbeloften bij Brakel alle gedoopten gelden, en bij Westminster dus niet!
Dat impliceert dat het Verbond der Verlossing van Brakel het Genadeverbond is van Westminster. En dat het Verbond der Genade in beide visies verschillen!
Dit verklaart tevens waarom in mijn kerkverband die verwarring is over het aanbod van genade. En waarom het doopformulier niet past bij de verbondsvisie zonder aanvullende verklaringen en waarom de beloften uit het formulier zo moeilijk liggen.
En dit alles lijkt voort te komen uit het verschil van de Nieuwtestamentische verbondsvisie van Westminster en Brakel. Want die is aantoonbaar anders. Westminster zegt dat enkel de uitverkorenen in het NIEUWE verbond zijn, uit jood en heiden.
Brakel zegt dat alle gelovigen EN hun kinderen in het verbond zijn, net als in het OT waarin ook Ezau in het verbond was!
En daarom kan Brakel Gen 17:7 anders uitleggen dan Matthew Henry. En dat verklaart waarom vanuit de Westminster invloedsfeer Bunyan en Philpot zonder kinderdoop toch bij Westminster blijven.
Dat is met de 3FVE ondenkbaar.
Nogmaals de vraag of het gelijkstellen van Brakel en Westminster geen probleem oplevert: Stel dat aanbod van genade van Brakel binnen verbond van Westminster wordt geplaatst, dan heeft een onbekeerde gedoopte geen enkele pleitgrond meer.
Maar ook geen aanbieding van genade vanuit de Westminster visie onder de prediking. Want vanuit Brakel is dat enkel vanuit het Verbond, de Westminster variant dan!
Dan zie ik in één klap alle problemen vanaf de afscheiding in een heel ander perspectief staan. Stel dat nooit is onderkend dat Comrie een andere visie importeerde dan Brakel, dan is daar een bron van scheefgroei.
Even met de nadrukkelijke kanttekening dat dit vooral gedachtes zijn op basis van veronderstellingen. Het lijkt me alleszins iets om verder te onderzoeken.
Ergens zit er toch een knelpunt.
In Jeremia 31 zegt de Heere dat Hij een eeuwig verbond zal maken:
Jer 31:31 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israel en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken;
In Jeremia 32 zegt Hij dat Hij een eeuwig verbond zal maken:
40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.
Het gaat in deze hoofdstukken over de weggevoerde verbondskinderen.
Hoe moeten we dit nu verstaan?
Wordt het oude verbond vernieuwd of komt er een heel nieuw verbond?
In Jeremia 31 zegt de Heere dat Hij een eeuwig verbond zal maken:
Jer 31:31 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israel en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken;
In Jeremia 32 zegt Hij dat Hij een eeuwig verbond zal maken:
40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken.
Het gaat in deze hoofdstukken over de weggevoerde verbondskinderen.
Hoe moeten we dit nu verstaan?
Wordt het oude verbond vernieuwd of komt er een heel nieuw verbond?
En dat heet dus de veronderstelde wedergeboorte.MBE schreef:Dus als ik het goed begrijp, dan houden jullie alleen een kerk van bekeerde mensen over. Als uit de vruchten van het leven blijkt dat de gedoopten niet bekeerd zijn, dan komen ze onder de kerkelijke tucht en worden door de ban afgesneden. Het gaat over het aanbod van genade, maar als je nu stelt dat iedereen die gedoopt is, aangesproken moet worden als een gelovige, dan het je helemaal geen aanbod van genade meer nodig.
Brakel wijst deze sterk af:
Tegenwerping 2
In ‘t NIEUWE TESTAMENT bestaat de Kerk (Kerk met hoofdletter!) uit ware gelovigen en uit onbekeerden, die doorgaans verre de meesten zijn. De onbekeerden zijn niet in het Genade-verbond, en zijn evenwel bondgenoten, dus zijn ze in een uitwendig verbond, te welke opzichte daar ook is een uitwendige Kerk, en te die opzichte worden de kinderen van de gelovigen ook, die in hun opwassen tonen dat ze goddelozen zijn, heilig genoemd, 1 Kor. 7:14, ‘t welk niet anders kan zijn dan een heiligheid van het uitwendige verbond. Zo is er dan een zodanig verbond.
Antwoord.
(a) De onbekeerden zijn in, en niet van de Kerk, zij zijn geen ware leden de Kerk uitmakende, maar bijlopers. Allen, die in iemands huis zijn, zijn daarom niet van het huis en de huisgenoten. Zij zijn in de Kerk door een uitwendige inlating; en uitwendige inlating in het Verbond der Genade maakt geen uitwendig verbond.
(b) Daar is geen uitwendige Kerk anders dan in opzichte van de uitwendige samenkomst, en niet ten opzichte van de lidmaten, kwade vermengd zijnde onder de goede.
(c) De kinderen van de gelovigen worden heilig genoemd, niet ten opzichte van een uitwendig, maar ten opzichte van het Genadeverbond, in ‘t welk zich de ouders, ‘t zij waarlijk, ‘t zij alleen uitwendig, hebben ingelaten, en in hetwelk zij ook hun kinderen mogen ingeven, gelijk ze doen als zij ze laten dopen; want ook zij beogen geen ander Verbond, dan door ‘t welk zij en hun kinderen zouden zalig worden. Dus hebben wij het Verbond der Genade in alle omstandigheden voorgesteld, wensende dat een ieder er op verliefd werd en waarlijk daarin overging.
We zien hier dat een beroep op de brieven aan de gemeenten in het NT moeten gelezen worden als "want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn". Daarmee een dam opwerpende tegen verbondsautomatisme. Maar daarmee ook aangevend dat de Kerk met hoofdletter het inwendige verbond is en de ongelovigen onder het uitwendige verbond verkeren.
Beste Klavier,
Graag wil ik nogmaals reageren.
1. Het genadeverbond in de Westminster Confessie. Naar mijn gevoelen geef je die visie niet helemaal correct weer.
Jij stelt het volgende:
"Westminster daarentegen stelt dat het NT een nieuw verbond is. Een echte vervangingstheologie, zoals ik het zie".
In werkelijkheid leert de WC dat er maar 1 genadeverbond is, wat echter een verschillende bedieningsvorm heeft in de tijd van de wet en in de tijd van het Evangelie (Hoofdstuk 7, par 5).
Uitdrukkelijk wordt aan het slot van par. 6 gesteld 'er zijn derhalve geen twee genadeverbonden die wat inhoud betreft verschillen, maar een en hetzelfde onder verschillende bedelingen'.
De WC stelt dat de bedieningsvorm van het verbond in de tijd van de wet beperkt was tot het Joodse volk, terwijl de bediening na de komst van Christus wordt uitgebreid tot alle volken 'zowel Joden als heidenen'.
Los van de verdere invulling is dit voluit Calvijns. Ook Calvijn leert zowel de eenheid van het genadeverbond in OT en NT alsook de verschillende bedelingen, zij het dat Calvijn hier het woord bedieningen voor gebruikt.
Wat het kenmerkende verschil is tussen Calvijn en de WC is het feit dat de WC de beloften alleen noemt (par 3) in relatie tot de uitverkorenen, terwijl het aanbod van genade gericht is op zondaren in het algemeen. Volgens de WC waren dus ook in het OT alleen de ware gelovigen in het genadeverbond, de andere besnedenen waren alleen onder de bediening van het verbond.
Zoals eerder gezegd zie je hier een terminologisch onderscheid met Calvijn. Hij leert niet dat de ongelovigen niet in het verbond zijn, maar spreekt over 2 rijen van kinderen IN het verbond.
Het spreken van Calvijn kent dus veel meer spanning binnen het genadeverbond zelf, omdat in dit ene verbond de 2 rijen van kinderen voorkomen.
In de WC en latere traditie zijn de 2 rijen kinderen van elkaar gescheiden in wezen en bediening.
2. De visie van Brakel
"Brakel stelt binnen het verbond, dus alle gedoopten, een verplichting tot het inwilligen van het verbond."
"Brakel zegt dat alle gelovigen EN hun kinderen in het verbond zijn, net als in het OT waarin ook Ezau in het verbond was!"
Al ben ik het zelf wel eens met hetgeen je hier stelt, ik zou je willen vragen waar ik in Brakel datgene kan vinden wat jij hem hier toeschrijft.
Wat ik van hem las, gaat toch meer de andere kant op.
Ik geef zijn samenvattende beschrijving van Hoofdstuk V (natuur van het genadeverbond)
"Uit dit alles blijkt nu in alle opzichten duidelijk, wat het genadeverbond is, namelijk een heilige, heerlijke, wel vastgestelde en eeuwigdurende overeenkomst of verdrag tussen de algenoegzame, goede, almachtige, rechtvaardige, getrouwe, waarachtige, en onveranderlijke God aan de ene zijde, en tussen Zijn uitverkorenen, die van nature zondig, etc."
Hoofdstuk 6 heeft de volgende titel "de aanbieding van het genadeverbond door het Evangelie aan ieder die onder de bediening daarvan leeft".
Zoals je ziet zijn de onbekeerden in Brakels visie niet IN het verbond zelf (het wordt hun immers aangeboden), maar leven zij onder de bediening ervan.
Dat blijkt ook uit hoofdstuk 7 "de overgang in het genadeverbond of de aanneming van de Borg Jezus Christus door het geloof".
Al met al: met alle grote waardering die ik voor Brakel heb, is zijn verbondsvisie toch terminologisch afwijkend van Calvijn.
Maar nogmaals: bij beiden zie ik enerzijds de nadruk op zowel een onvoorwaardelijk aanbod van genade tot allen die leven onder het Evangelie, alsook de noodzaak van wedergeboorte en geloof tot de zaligheid.
Waar beide elementen evenwichtig naar voren komen, voel ik me een broeder; al is de verbondsbeschouwing niet identiek. Dat zeg ik niet om terminologie te kleineren, we moeten immers in alles zoveel mogelijk de Schrift Zelf naspreken. Maar die grondtonen zijn voor mij heel belangrijk, omdat het functioneren van het geestelijk leven en geestelijke herkenning hier onlosmakelijk aan verbonden zijn.
Graag wil ik nogmaals reageren.
1. Het genadeverbond in de Westminster Confessie. Naar mijn gevoelen geef je die visie niet helemaal correct weer.
Jij stelt het volgende:
"Westminster daarentegen stelt dat het NT een nieuw verbond is. Een echte vervangingstheologie, zoals ik het zie".
In werkelijkheid leert de WC dat er maar 1 genadeverbond is, wat echter een verschillende bedieningsvorm heeft in de tijd van de wet en in de tijd van het Evangelie (Hoofdstuk 7, par 5).
Uitdrukkelijk wordt aan het slot van par. 6 gesteld 'er zijn derhalve geen twee genadeverbonden die wat inhoud betreft verschillen, maar een en hetzelfde onder verschillende bedelingen'.
De WC stelt dat de bedieningsvorm van het verbond in de tijd van de wet beperkt was tot het Joodse volk, terwijl de bediening na de komst van Christus wordt uitgebreid tot alle volken 'zowel Joden als heidenen'.
Los van de verdere invulling is dit voluit Calvijns. Ook Calvijn leert zowel de eenheid van het genadeverbond in OT en NT alsook de verschillende bedelingen, zij het dat Calvijn hier het woord bedieningen voor gebruikt.
Wat het kenmerkende verschil is tussen Calvijn en de WC is het feit dat de WC de beloften alleen noemt (par 3) in relatie tot de uitverkorenen, terwijl het aanbod van genade gericht is op zondaren in het algemeen. Volgens de WC waren dus ook in het OT alleen de ware gelovigen in het genadeverbond, de andere besnedenen waren alleen onder de bediening van het verbond.
Zoals eerder gezegd zie je hier een terminologisch onderscheid met Calvijn. Hij leert niet dat de ongelovigen niet in het verbond zijn, maar spreekt over 2 rijen van kinderen IN het verbond.
Het spreken van Calvijn kent dus veel meer spanning binnen het genadeverbond zelf, omdat in dit ene verbond de 2 rijen van kinderen voorkomen.
In de WC en latere traditie zijn de 2 rijen kinderen van elkaar gescheiden in wezen en bediening.
2. De visie van Brakel
"Brakel stelt binnen het verbond, dus alle gedoopten, een verplichting tot het inwilligen van het verbond."
"Brakel zegt dat alle gelovigen EN hun kinderen in het verbond zijn, net als in het OT waarin ook Ezau in het verbond was!"
Al ben ik het zelf wel eens met hetgeen je hier stelt, ik zou je willen vragen waar ik in Brakel datgene kan vinden wat jij hem hier toeschrijft.
Wat ik van hem las, gaat toch meer de andere kant op.
Ik geef zijn samenvattende beschrijving van Hoofdstuk V (natuur van het genadeverbond)
"Uit dit alles blijkt nu in alle opzichten duidelijk, wat het genadeverbond is, namelijk een heilige, heerlijke, wel vastgestelde en eeuwigdurende overeenkomst of verdrag tussen de algenoegzame, goede, almachtige, rechtvaardige, getrouwe, waarachtige, en onveranderlijke God aan de ene zijde, en tussen Zijn uitverkorenen, die van nature zondig, etc."
Hoofdstuk 6 heeft de volgende titel "de aanbieding van het genadeverbond door het Evangelie aan ieder die onder de bediening daarvan leeft".
Zoals je ziet zijn de onbekeerden in Brakels visie niet IN het verbond zelf (het wordt hun immers aangeboden), maar leven zij onder de bediening ervan.
Dat blijkt ook uit hoofdstuk 7 "de overgang in het genadeverbond of de aanneming van de Borg Jezus Christus door het geloof".
Al met al: met alle grote waardering die ik voor Brakel heb, is zijn verbondsvisie toch terminologisch afwijkend van Calvijn.
Maar nogmaals: bij beiden zie ik enerzijds de nadruk op zowel een onvoorwaardelijk aanbod van genade tot allen die leven onder het Evangelie, alsook de noodzaak van wedergeboorte en geloof tot de zaligheid.
Waar beide elementen evenwichtig naar voren komen, voel ik me een broeder; al is de verbondsbeschouwing niet identiek. Dat zeg ik niet om terminologie te kleineren, we moeten immers in alles zoveel mogelijk de Schrift Zelf naspreken. Maar die grondtonen zijn voor mij heel belangrijk, omdat het functioneren van het geestelijk leven en geestelijke herkenning hier onlosmakelijk aan verbonden zijn.
- Bert Mulder
- Berichten: 9098
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Toch niet, want zoals ik al zei dat er ten eerste altijd hypocrieten in de kerk zitten.MBE schreef:Dus als ik het goed begrijp, dan houden jullie alleen een kerk van bekeerde mensen over. Als uit de vruchten van het leven blijkt dat de gedoopten niet bekeerd zijn, dan komen ze onder de kerkelijke tucht en worden door de ban afgesneden. Het gaat over het aanbod van genade, maar als je nu stelt dat iedereen die gedoopt is, aangesproken moet worden als een gelovige, dan het je helemaal geen aanbod van genade meer nodig.
Ten tweede zijn er altijd dezen, die wel uiterlijk een 'goed' leven lijden, en wel uiterlijk Christus belijden, maar voor wie het nooit het hart geraakt heeft.
Want voor iedereen is het nodig wedergeboren te worden. En God werkt zelf het middel dat Hij geordineerd heeft, de prediking van het Evangelie, in ons hart. Zoals de DL dat zo mooi beschrijven.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
- Bert Mulder
- Berichten: 9098
- Lid geworden op: 28 aug 2006, 22:07
- Locatie: Grace URC Leduc Alberta Canada
- Contacteer:
Ben het hier goed met Brakel eens. En ik geloof ook, en zo word ook bij ons in de kerken geleerd, en gewaarschuwd, tegen de veronderstelde wedergeboorte. Wij veronderstellen geen wedergeboorte, vooral omdat we weten dat dat een valse veronderstelling is. Niet alle kinderen zijn uitverkoren. Dus niet alle kinderen zijn wedergeboren, of worden wedergeboren. De beloften zijn wezenlijk alleen voor de uitverkoren kinderen der gelovigen.Klavier schreef:En dat heet dus de veronderstelde wedergeboorte.
Brakel wijst deze sterk af:
Tegenwerping 2
In ‘t NIEUWE TESTAMENT bestaat de Kerk (Kerk met hoofdletter!) uit ware gelovigen en uit onbekeerden, die doorgaans verre de meesten zijn. De onbekeerden zijn niet in het Genade-verbond, en zijn evenwel bondgenoten, dus zijn ze in een uitwendig verbond, te welke opzichte daar ook is een uitwendige Kerk, en te die opzichte worden de kinderen van de gelovigen ook, die in hun opwassen tonen dat ze goddelozen zijn, heilig genoemd, 1 Kor. 7:14, ‘t welk niet anders kan zijn dan een heiligheid van het uitwendige verbond. Zo is er dan een zodanig verbond.
Antwoord.
(a) De onbekeerden zijn in, en niet van de Kerk, zij zijn geen ware leden de Kerk uitmakende, maar bijlopers. Allen, die in iemands huis zijn, zijn daarom niet van het huis en de huisgenoten. Zij zijn in de Kerk door een uitwendige inlating; en uitwendige inlating in het Verbond der Genade maakt geen uitwendig verbond.
(b) Daar is geen uitwendige Kerk anders dan in opzichte van de uitwendige samenkomst, en niet ten opzichte van de lidmaten, kwade vermengd zijnde onder de goede.
(c) De kinderen van de gelovigen worden heilig genoemd, niet ten opzichte van een uitwendig, maar ten opzichte van het Genadeverbond, in ‘t welk zich de ouders, ‘t zij waarlijk, ‘t zij alleen uitwendig, hebben ingelaten, en in hetwelk zij ook hun kinderen mogen ingeven, gelijk ze doen als zij ze laten dopen; want ook zij beogen geen ander Verbond, dan door ‘t welk zij en hun kinderen zouden zalig worden. Dus hebben wij het Verbond der Genade in alle omstandigheden voorgesteld, wensende dat een ieder er op verliefd werd en waarlijk daarin overging.
We zien hier dat een beroep op de brieven aan de gemeenten in het NT moeten gelezen worden als "want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn". Daarmee een dam opwerpende tegen verbondsautomatisme. Maar daarmee ook aangevend dat de Kerk met hoofdletter het inwendige verbond is en de ongelovigen onder het uitwendige verbond verkeren.
Mijn enige troost is, dat ik niet mijn, maar Jezus Christus eigen ben, Die voor mijn zonden betaald heeft, en zo bewaart, dat alles tot mijn zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door Zijn Heilige Geest van eeuwig leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.