Geplaatst: 25 jan 2006, 17:43
Mooi stuk over die dag:
6 Op deze berg richt de HEER van de hemelse machten
voor alle volken een feestmaal aan:
uitgelezen gerechten en belegen wijnen,
een feestmaal rijk aan merg en vet,
met pure, rijpe wijnen.
7 Op deze berg vernietigt hij het waas
dat alle volken het zicht beneemt,
de sluier waarmee alle volken omhuld zijn.
8 Voor altijd doet hij de dood teniet.
God, de HEER, wist de tranen van elk gezicht,
de smaad van zijn volk neemt hij van de aarde weg
– de HEER heeft gesproken.
9 Op die dag zal men zeggen: ‘Hij is onze God!
Hij was onze hoop: hij zou ons redden.
Hij is de HEER, hij was onze hoop.
Juich en wees blij: hij heeft ons gered!’
10 De hand van de HEER rust op deze berg,
maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt,
zoals stro in mest wordt getreden;
11 Moab spreidt zijn armen uit
als iemand die tracht te zwemmen,
maar hoe hij ook met zijn armen maait,
de HEER laat hem door zijn hoogmoed ten onder gaan.
12 Hij haalt de hoge, versterkte muren omver,
hij maakt ze met de grond gelijk,
niets laat hij ervan heel.
26
1 Op die dag zal in Juda dit lied klinken:
‘Wij hebben een sterke stad,
de HEER biedt ons redding
als een wal, als een muur.
2 Open de poorten,
opdat het rechtvaardige volk kan binnentreden,
het volk van uw getrouwen.
3 De standvastige is veilig bij u,
vrede is er voor wie op u vertrouwt.
4 Vertrouw altijd op de HEER, alleen op hem,
want de HEER is een rots sinds mensenheugenis.
5 Hij haalt neer wie in de hoogte leven
en veilig in hun onneembare vesting wonen.
Hij brengt zelf hun stad ten val,
hij maakt haar met de grond gelijk,
niets laat hij van haar heel.
6 Dan wordt ze onder de voet gelopen,
vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen.’
7 U effent het pad voor de rechtvaardige,
u baant voor hem een rechte weg.
8 Ook wij verlaten ons op u, HEER:
wij gaan de paden van uw recht.
Wij richten ons op uw naam,
naar u gaat ons verlangen uit.
9 Reikhalzend kijk ik naar u uit,
zelfs ’s nachts verlang ik naar u.
Wanneer u een oordeel over de wereld velt,
zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren.
10 Maar niet de goddeloze: al wordt hij gespaard,
gerechtigheid zal hij nooit leren.
In het land van het recht doet hij slechts onrecht;
de macht van de HEER merkt hij niet op.
11 HEER, uw opgeheven hand ziet hij niet.
Laat hem dan tot zijn schande zien
hoe u ijvert voor uw volk,
hoe het vuur uw vijand verteert.
12 HEER, geef ons vrede,
alles wat wij deden, hebt u voor ons gedaan.
13 HEER, onze God,
andere heren hebben ons in hun macht gehad,
maar alleen uw naam zullen wij prijzen.
14 Doden zullen niet herleven, schimmen niet opstaan.
U bent tegen hen opgetreden, hebt hen vernietigd,
elke herinnering aan hen hebt u uitgewist.
15 Uw volk hebt u groot gemaakt, HEER,
en zo voor uzelf roem verworven.
U hebt uw volk groot gemaakt
en het land naar alle kanten uitgebreid.
16 HEER, in onze nood hebben wij u gezocht;
toen u ons tuchtigde, riepen wij u aan. (26:16) riepen wij u aan – 17 Zoals een zwangere vrouw in barensnood
ineenkrimpt en schreeuwt in haar weeën,
zo verschenen wij voor u, o HEER.
18 Wij waren zwanger en krompen ineen,
maar al wat we baarden was lucht;
wij brachten het land geen uitkomst,
op aarde werd geen mens meer geboren.
19 Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan.
Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel!
Uw dauw is een dauw die leven geeft,
de aarde brengt haar schimmen weer tot leven.
20 Trek je terug in je kamers, mijn volk,
en sluit de deur achter je.
Nog een korte tijd, tot de woede bekoeld is.
21 Zie hoe de HEER zijn woning verlaat
en de mensen op aarde voor hun wandaden laat boeten.
Het onschuldige bloed dat op haar is vergoten
wordt door de aarde aan het licht gebracht,
ze zal het niet langer verbergen.
27
1 Op die dag zal de HEER ingrijpen:
hij trekt zijn groot en machtig zwaard
tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang,
en hij zal Leviatan doden, het monster in de zee.
6 Op deze berg richt de HEER van de hemelse machten
voor alle volken een feestmaal aan:
uitgelezen gerechten en belegen wijnen,
een feestmaal rijk aan merg en vet,
met pure, rijpe wijnen.
7 Op deze berg vernietigt hij het waas
dat alle volken het zicht beneemt,
de sluier waarmee alle volken omhuld zijn.
8 Voor altijd doet hij de dood teniet.
God, de HEER, wist de tranen van elk gezicht,
de smaad van zijn volk neemt hij van de aarde weg
– de HEER heeft gesproken.
9 Op die dag zal men zeggen: ‘Hij is onze God!
Hij was onze hoop: hij zou ons redden.
Hij is de HEER, hij was onze hoop.
Juich en wees blij: hij heeft ons gered!’
10 De hand van de HEER rust op deze berg,
maar onder zijn voeten wordt Moab vertrapt,
zoals stro in mest wordt getreden;
11 Moab spreidt zijn armen uit
als iemand die tracht te zwemmen,
maar hoe hij ook met zijn armen maait,
de HEER laat hem door zijn hoogmoed ten onder gaan.
12 Hij haalt de hoge, versterkte muren omver,
hij maakt ze met de grond gelijk,
niets laat hij ervan heel.
26
1 Op die dag zal in Juda dit lied klinken:
‘Wij hebben een sterke stad,
de HEER biedt ons redding
als een wal, als een muur.
2 Open de poorten,
opdat het rechtvaardige volk kan binnentreden,
het volk van uw getrouwen.
3 De standvastige is veilig bij u,
vrede is er voor wie op u vertrouwt.
4 Vertrouw altijd op de HEER, alleen op hem,
want de HEER is een rots sinds mensenheugenis.
5 Hij haalt neer wie in de hoogte leven
en veilig in hun onneembare vesting wonen.
Hij brengt zelf hun stad ten val,
hij maakt haar met de grond gelijk,
niets laat hij van haar heel.
6 Dan wordt ze onder de voet gelopen,
vertrapt door de zwakken, vertreden door de armen.’
7 U effent het pad voor de rechtvaardige,
u baant voor hem een rechte weg.
8 Ook wij verlaten ons op u, HEER:
wij gaan de paden van uw recht.
Wij richten ons op uw naam,
naar u gaat ons verlangen uit.
9 Reikhalzend kijk ik naar u uit,
zelfs ’s nachts verlang ik naar u.
Wanneer u een oordeel over de wereld velt,
zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren.
10 Maar niet de goddeloze: al wordt hij gespaard,
gerechtigheid zal hij nooit leren.
In het land van het recht doet hij slechts onrecht;
de macht van de HEER merkt hij niet op.
11 HEER, uw opgeheven hand ziet hij niet.
Laat hem dan tot zijn schande zien
hoe u ijvert voor uw volk,
hoe het vuur uw vijand verteert.
12 HEER, geef ons vrede,
alles wat wij deden, hebt u voor ons gedaan.
13 HEER, onze God,
andere heren hebben ons in hun macht gehad,
maar alleen uw naam zullen wij prijzen.
14 Doden zullen niet herleven, schimmen niet opstaan.
U bent tegen hen opgetreden, hebt hen vernietigd,
elke herinnering aan hen hebt u uitgewist.
15 Uw volk hebt u groot gemaakt, HEER,
en zo voor uzelf roem verworven.
U hebt uw volk groot gemaakt
en het land naar alle kanten uitgebreid.
16 HEER, in onze nood hebben wij u gezocht;
toen u ons tuchtigde, riepen wij u aan. (26:16) riepen wij u aan – 17 Zoals een zwangere vrouw in barensnood
ineenkrimpt en schreeuwt in haar weeën,
zo verschenen wij voor u, o HEER.
18 Wij waren zwanger en krompen ineen,
maar al wat we baarden was lucht;
wij brachten het land geen uitkomst,
op aarde werd geen mens meer geboren.
19 Jullie doden zullen herleven, de lijken opstaan.
Ontwaak, jullie daar in het stof, en jubel!
Uw dauw is een dauw die leven geeft,
de aarde brengt haar schimmen weer tot leven.
20 Trek je terug in je kamers, mijn volk,
en sluit de deur achter je.
Nog een korte tijd, tot de woede bekoeld is.
21 Zie hoe de HEER zijn woning verlaat
en de mensen op aarde voor hun wandaden laat boeten.
Het onschuldige bloed dat op haar is vergoten
wordt door de aarde aan het licht gebracht,
ze zal het niet langer verbergen.
27
1 Op die dag zal de HEER ingrijpen:
hij trekt zijn groot en machtig zwaard
tegen Leviatan, de snelle, kronkelende slang,
en hij zal Leviatan doden, het monster in de zee.