SecorDabar schreef: ↑28 sep 2013, 01:35
Het wezen van het geloof, dus het wezenlijke, dat is het ware geloof, wat we vinden omschreven en beleden in zondag 7 van de catechismus.
Het welwezen des geloofs, dus de welstand van het geloof, hetgeen we op dit moment gevoelen, vinden we verklaard in zondag 23.
In zondag 7: wat geloven en belijden wij als een waar geloof?
In zondag 23: hoe is het innerlijk op dit moment in onze ziel gesteld?
Het geloof is niet gescheiden van het welwezen, de welstand van het geloven, maar wel onderscheiden.
Zonder geloof,, is het onmogelijk de Heere te behagen.
Dat hoeft geen groot geloof te zijn, het kan een geloof zijn als een mosterdzaadje.
Het woord wezen heeft een verband met het woord zijn, dus wat iets daadwerkelijk is. Het woord wel-wezen heeft het woord wel (als goed, uitstekend, voortreffelijk) daarbij gevoegd.
Als de vraag is wat het wezen van iets is, dan wil men vaststellen wat iets feitelijk is en waar niets in genoemd wordt wat optioneel is (er wel of niet kan zijn).
Die woorden worden ook wel eens omschreven als de zakelijkheid (wezen) en de vermakelijkheid (welwezen).
M.a.w. als men stelt dat het wezen van het geloof in zondag 7 van de Catechismus beschreven wordt, dan stelt men dat het vertrouwen daar noodzakelijk deel van uit maakt.
De logische conclusie is dan dat iets zonder een vertrouwen, zoals dat daar beschreven staat, geen geloof is.
Van der Groe had hier in zijn tijd een hele briefwisseling over met Jacob Groenewegen, omdat die stelde dat zondag 7 niet het wezen maar het welwezen van het geloof beschrijft.
Concreet in dit geval: dat het vertrouwen dat iemands zonden vergeven zijn geen wezenlijk (of noodzakelijk) deel van het geloof is.
Van der Groe stelde het vertrouwen wel als noodzakelijk in het geloof, en dus dat zondag 7 het wezen van het geloof beschrijft.
Het is alleen niet juist om dan te stellen dat in zondag 23 het welwezen van het geloof beschreven wordt.
Wat zondag 23 beschrijft is de bate, of het nut van het geloof (wat baat het u nu dat gij dit alles gelooft)?
Maar net zoals de beschrijving van het geloof er één van het wezen is, zo is ook de beschrijving van het nut, gevolg of de bate van het geloof er één van het wezen.
Het zou ook weinig nut hebben als een onderwijsboek ging omschrijven wat iets kon zijn (welwezen) in antwoord op een vraag naar wat iets is (wezen), of wat voor nut iets heeft (zondag 23).
Iemand die niet goed weet wat deze beide woorden betekenen, of zich de consequentie daarvan niet realiseert, zal wellicht zeggen dat zondag 7 het wezen van het geloof beschrijft, terwijl hij daar toch anders over denkt en spreekt (als hij bijvoorbeeld zegt dat het vertrouwen niet perse bij het geloof hoort).
Overigens wellicht ook nog interessant in dit verband: Groenewegen schreef dat de reformatoren zich extra afgezet hadden tegen de Roomse twijfel en dat zij daarom schreven dat de zekerheid noodzakelijk was.
Van der Groe antwoordt daarop dat dit wel mooi klinkt en makkelijk gezegd is, maar dat dit er eigenlijk niet toe doet.
Want, zegt hij, het gaat er niet om of zij er veel of sterk over gesproken hebben,
maar of zij er juist en naar waarheid van gesproken hebben.