Vooruit dan.
Ds. B. Smijtegelt schreef:Daar hebt gij dan in de eerste plaats den Richter, die vertoont God; God de Vader komt in de huishouding van de genade voor als de Richter; 't is alles op het majestueuste, heerlijkste en verschrikkelijkste; 't is er alles om het ontzaglijkste. Waar een richter is, die gericht zal houden, en daar die Richter komt, wie zou niet beven? Maar wie zal niet beven, die in dit gericht komt, als gij aanmerkt, wie de Richter is; namelijk, de groote God; het is de alomtegenwoordige; Ik was er bij, zegt Hij tegen den patiënt, als gij de misdaad begingt; Hij is de Heilige en de Rechtvaardige; en zou mijne ziel Zich niet wreken aan zulk een volk als dit is, zegt Hij, Jer. 5: 9. Het is uwe boosheid, zegt de richter, dat het zoo bitter is, dat het tot aan het hart gaat, Jer. 4 : 18. - De Richter staat in een contract en in een verbond met den Middelaar die daar tusschenbeide komt. Die Middelaar kan tot den richter zeggen: Ik heb verzoening gevonden, Job 33 : 24. De richter betuigt, dat Hij geenen lust heeft in den dood des goddeloozen, Ezech. 33 : 11. Voor den Richter nu staat de patient, als een uitverkoren vat; als een gegevene aan den Middelaar; als een, die begrepen is in den Heere Jezus; in ’t contract en rantsoen van den Middelaar.
Ten tweede. De patient, in zonden geboren, die komt hier als een kind des duivels voor, uit den vader den duivel, met groote verdorvenheden in zijn hart; zij zijn uitermate zondig, de een min, en de ander meer zedigheid vertoonende; maar elk staat daar, als een goddelooze, geboeid met de ketenen der zonden, in alle banden des duivels. Hij is wel een arme patient; maar daar God evenwel een oogenblikje van minne voor heeft, om hem uit zijne zorgeloosheid wakker te maken, en hem over Zijne zonden tot weekheid te brengen. Daar komt hem een oogenblikje over, op den eenen of op den anderen tijd van zijn leven, dat hij in zijn hart geraakt wordt, en voor God op zijne knieën valt, en zegt: Ach! mag ik U, mijn Richter, niet om genade bidden. Ach! het wordt hem zoo bang, en daar gaat hem hier een zwaard door zijne ziel. Gij hebt geenen anderen richter noodig, Heere! zegt zulk eene ziel, dan mijn eigen gemoed, om mij in de hel te werpen.
Ten derde. Moeten wij zien: God zegt wel: Ik heb geen andere getuigen noodig dan uw gemoed; maar Hij doet de getuigen komen. Daar komt de duivel, onder de toelating van God, hen bespringen, en die brengt ze tot moedeloosheid. Wilt gij van genade spreken?- zegt hij; wel, gij zijt een vloeker, een speler, een tuischel, een ijdel, dartel, wereldsch wicht; ik heb er nooit een gehoorzamer gehad dan u; zoudt gij om genade bidden? Wel, uwe zonden zijn al te groot. Hij zou dien patient wel verscheuren, kon hij maar. Daarbij komt de wet, en zegt: ik eisch, dat gij niet gedaan hebt; ik belast u in den naam van God, gij hebt mij overtreden. Nu vloek en dreig ik u; naar deze wet zult gij sterven. Daarbij komt hun gezelschap. Wat zie ik in u? zegt dat gezelschap, wilt gij naar den hemel gaan? Ik was mijn leven zoo goddeloos niet geweest, hadt gij mij niet verleid. Zelf hebt gij niet willen ingaan, en mij hebt gij belet en verleid, Matth. 23 : 13. En wilt gij nu om genade gaan bidden? Het zal wat wezen!Daarop komt het gemoed, en zegt: Ach God! dat moet ik bekennen en ik moet zeggen, dat ik geen van al uwe geboden gehouden heb; maar dat ik ze altemet zwaarlijk overtreden heb; en ik moet bekennen, dat ik nog steeds tot alle boosheid geneigd ben; dat onderschrijf ik van harte, dat ik gezondigd heb, tegen de woeling en klopping van mijn gemoed; ik heb niet in een van uwe geboden overtreden; maar ik ben schuldig aan alle. 0 God! wie kan Zijne afdwalingen verstaan! Ps. 19 : 13. En niettegenstaande dat alles, zoo ben ik nog steeds tot -alle boosheid geneigd. 0 God! als ik het goede wil, zoo ligt het kwade mij bij, Rom. 7 : 21. Ik ben zoo dikwijls tot hinken gereed, Ps. 38: 18. Wat zal er van komen!
Zulk een patient, daar zoo voor den Richter staande, met zulke getuigen, en hijzelf het moetende opgeven, zoo komt de Zoon van God, de Advocaat, die in een contract met den Vader den Richter is; in wiens borgtocht en voldoening de Vader rusten kon; wiens gewilligheid tot genoegen des Vaders is; als het oogenblik daar was, dat de Vader zei: Gij zult den bitteren kelk drinken, toen gaf Hij genoegen aan zijnen Vader, zoodat Gods rechtvaardigheid als uitgebluscht werd. Die geen zonden gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem, 2 Cor. 5 : 21. De Middelaar aan het contract voldoende, door lijden en dood, door eene volmaakte gehoorzaamheid: Door dien eene zijn velen tot rechtvaardigen gesteld, Rom. 5 : 19. De Richter, zijnde voldaan aan Zijne gerechtigheid, waarheid, heiligheid, zoo was het gansche contract voldaan, zoodat Hij moest zeggen: Het is volbracht, Joh. 19 : 30. Al wat Gij Mij te doen gegeven hebt, heb Ik gedaan. Daarop komt de Middelaar bij den patient, en zegt: Ik heb voor u het contract volbracht en gij zijt Mij geschonken: de Vader heeft u aan Mij gegeven; Ik ben uw Middelaar, de Algenoegzame, Barmhartige en vol van medelijden; Ik raad het u, wend u naar Mij toe. Daarbij komt de Geest. Onder de bediening treedt de Geest Gods ook in; niet alleen de Geest der overtuiging, maar der verandering, waardoor hij het verloren beeld Gods herstelt, en hij wordt hun ook een Geest des geloofs, 2 Cor. 3 : 18; Ps. 116 : 10; Gal. 5:5: 1 Cor. 12 : 9. Daar gaan ze dan het geloof oefenen; Hij verwekt geloofsoefeningen in hen. Wat is dat? Etc.