Wel verklaard of wel begrepen?Curatorium schreef:Blijkbaar wel.-DIA- schreef:In feite verklaart hij de echte betekenis van de woorden ook niet. Of ik heb het zelf niet begrepen. Verder zeg ik geen kwaad van deze preek.
Twee uit een geslacht
Re: Twee uit een geslacht
© -DIA- 33.330 || 16 Years of Struggle (03.10.2008-31.10.2024)
Twee uit een geslacht
Ds. L. Huisman, Jeremia 3 vers 14
Welnu, de Heere zegt in het veertiende vers: Want Ik heb u getrouwd, en Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en zal u brengen te Sion.
Wat nu? Neemt God nu met Zijn ene hand terug wat Hij met Zijn andere hand zo mild blijkt te geven? Schrikt God nu Zelf van die heerlijke roeping, waarmee hij die afgekeerde kinderen terugroept? Is het God dan toch maar te doen om één of twee kinderen? Laat Hij dan toch de grote massa verloren gaan, omdat Hij maar zo weinigen verkoren heeft? Geliefden, wanneer we deze tekst nauwkeurig in haar verband beschouwen en naar de bedoeling van God zoeken, is het duidelijk dat het een belofte is. Maar velen vatten deze tekst niet zo op. Zij gaan slechts af op de klank en lezen deze woorden te oppervlakkig. Daarom zijn er altijd van die vrome mensen die zeggen: ‘Ja maar, dat gaat zomaar niet hoor!’ Zij zijn nooit blij als Sion uitbreidt. Ze hebben er altijd wel wat tegenin te brengen, ze vinden het nooit echt genoeg. Ze zijn niet blij als er velen tot het avondmaal komen. Ze zijn niet blij als de kerk in aantal groeit. Ze zijn niet blij als jonge mensen komen om aan te zitten aan de dis van het verbond en met de oude vromen samen de Naam van Christus belijden. Want ze zeggen: ‘Nee, zo gaat het niet, mensen. Dán bij ons vroeger...!’ Ik heb ze wel gehoord, die daar hun twijfel over uitspraken. Maar dat er van een gemeente van vijfhonderd belijdende lidmaten slechts honderd ten avondmaal komen, dáár hebben ze nooit een nacht van wakker gelegen.
Ze hebben nooit geschreid: ‘O God, hoe moet dat nu met die vierhonderd, die niet aanzitten? Moeten die nu verloren gaan?’
Nee, ze hebben het altijd maar over wie ze er wel en wie ze er niet bij zouden willen rekenen. Helaas gebeurt dat maar al te veel. ‘Want’, zeggen ze, ‘het zal er maar één uit een stad zijn en twee uit een geslacht.’
Geliefden, het is mogelijk dat deze tekst door sommigen van Gods kinderen verkeerd verstaan wordt. Ik bedoel nu niet die mensen die zich boven anderen verheffen, die ‘heiligen van de hoge plaatsen’, die voor zichzelf een plaats in de hemel gereserveerd hebben met hun vermeende gerechtigheden. Nee, ik bedoel arme tobbers, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; die God zoeken, en die zich voor de Heere verootmoedigen en die wel eens een kleine blijk van Gods genade in hun ziel ervaren hebben; die zielsgelukkig waren toen het Woord hun hart eens vertroostte en ze hoop kregen dat God Zijn genade in hun leven verheerlijken ging. Maar die dan tegelijk weer terugschrikken en zeggen: ‘O, zou ik wel bij die weinigen behoren? Want er staat toch in Gods Woord: ‘Eén uit een stad en twee uit een geslacht’, en er is er al één bij ons in de familie.’
Ik heb wel eens iemand gekend, die zei: ‘Ja, ik heb al een bekeerde broer en ik heb al een bekeerde vader en moeder; zou het dan voor mij nog wel kunnen? Er staat toch in de Bijbel: één uit een stad en twee uit een geslacht?’ Ook deze mensen verstaan het Woord van God niet, zoals de Heere het bedoelt.
Maar hoe moeten we het dan zien? Wel, geliefden, de Heere roept Israël en Juda, Hij roept afkerige kinderen. Hij weet dat velen van degenen die naar Assyrië en Babel weggevoerd zijn, geen kind van God meer wíllen zijn. Ze verbreken zelfs de uiterlijke band die hun bindt aan God. Zij miskennen de tekenen van het verbond, die God op hen afgedrukt heeft. Ze hebben het goed naar hun zin in de wereld en zeggen: ‘Laat mij maar met rust.’ Zij willen zelfs niet terugkeren naar Jeruzalem; ze hunkeren niet naar de verlossing. Ze hechten geen waarde meer aan de toekomst waarnaar Abraham en Izak en Jakob hebben uitgezien. Dat gebeurde toen, het kan vandaag nog zo zijn met ons. Velen van deze weggevoerden zijn in ballingschap gestorven. ‘Maar’, zegt de Heere, ‘de roeping en de verkiezing, waarmee Ik hen geroepen en verkoren heb, zijn onberouwelijk! Ze zullen desondanks komen, al is het er dan maar één uit een stad en twee uit een geslacht, ik zal ze tóch aannemen.’
De Heere zegt als het ware: ‘Goed, als dan de massa weg wil blijven; als ze zich niet willen bekeren, als ze Mijn Woord niet geloven, en als ze voor Mij niet willen buigen en hun zonden voor Mij niet willen bekennen, dan gaan ze verloren. Maar indien er nog iemand is die wil, als er nog één is wiens hart geraakt wordt door deze boodschap van genade, die Mij recht en gerechtigheid begint toe te schrijven, o, laat hem dan komen! Ik zal hem niet verwerpen, al was het er maar één.’
Geliefden, dat woord geldt ook vandaag nog. Zoon of dochter, jongen of meisje, mocht je op school, in de groep waarmee je werkt in de werkplaats of op kantoor, in het gezelschap verkeren van misschien tien, twintig of vijftig mensen die leven in de wereld en in de zonde, die de ongerechtigheid als water indrinken, maar als jij dan die éne bent, die zegt: ‘Heere, hier kan ik het niet uithouden. Heere, ik draag het zegel van Uw verbond, ik draag Uw merkteken. Zal ik dan met het teken van Uw genadeverbond de satan dienen, de duivel gehoor geven en in de wereld blijven leven? U bedroeven en beledigen? Heere, U hebt mij getrouwd, zal ik U dan verlaten, om een andere man te zoeken? Een man van geld en goed, een man van hout en steen, een man van tijdelijke vreugde, die ras voorbij gaat, zal ik zo iemand zoeken?’
Luister dan! Al was je maar de enige uit de hele klas, uit de hele fabriek, al was je maar de enige op het hele kantoor, die onder belijdenis van zonden tot God terugkeert, al was je de enige uit je hele familie en al kon je niemand uit je familie noemen die tot God bekeerd was, als jij tot de Heere zou zeggen: ‘Ik kom tot U, want Gij zijt mijn God’, dan zegt Hij: ‘Ik zal je aannemen!’
En als God je aanneemt, verwijt Hij je nooit meer al die zonden die je in de wereld met die andere man, met die afgoden, met goud en geld en goed bedreven hebt. Nooit meer! Dan werpt Hij je zonden voor eeuwig achter Zijn rug. Hij vergeeft en Hij vergeet en Hij spreekt er nooit meer over. Hij doet alsof het huwelijk voor eeuwig echt geweest is.
Edit: o, reeds door forumlid Huisman genoemd deze preek.
Welnu, de Heere zegt in het veertiende vers: Want Ik heb u getrouwd, en Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en zal u brengen te Sion.
Wat nu? Neemt God nu met Zijn ene hand terug wat Hij met Zijn andere hand zo mild blijkt te geven? Schrikt God nu Zelf van die heerlijke roeping, waarmee hij die afgekeerde kinderen terugroept? Is het God dan toch maar te doen om één of twee kinderen? Laat Hij dan toch de grote massa verloren gaan, omdat Hij maar zo weinigen verkoren heeft? Geliefden, wanneer we deze tekst nauwkeurig in haar verband beschouwen en naar de bedoeling van God zoeken, is het duidelijk dat het een belofte is. Maar velen vatten deze tekst niet zo op. Zij gaan slechts af op de klank en lezen deze woorden te oppervlakkig. Daarom zijn er altijd van die vrome mensen die zeggen: ‘Ja maar, dat gaat zomaar niet hoor!’ Zij zijn nooit blij als Sion uitbreidt. Ze hebben er altijd wel wat tegenin te brengen, ze vinden het nooit echt genoeg. Ze zijn niet blij als er velen tot het avondmaal komen. Ze zijn niet blij als de kerk in aantal groeit. Ze zijn niet blij als jonge mensen komen om aan te zitten aan de dis van het verbond en met de oude vromen samen de Naam van Christus belijden. Want ze zeggen: ‘Nee, zo gaat het niet, mensen. Dán bij ons vroeger...!’ Ik heb ze wel gehoord, die daar hun twijfel over uitspraken. Maar dat er van een gemeente van vijfhonderd belijdende lidmaten slechts honderd ten avondmaal komen, dáár hebben ze nooit een nacht van wakker gelegen.
Ze hebben nooit geschreid: ‘O God, hoe moet dat nu met die vierhonderd, die niet aanzitten? Moeten die nu verloren gaan?’
Nee, ze hebben het altijd maar over wie ze er wel en wie ze er niet bij zouden willen rekenen. Helaas gebeurt dat maar al te veel. ‘Want’, zeggen ze, ‘het zal er maar één uit een stad zijn en twee uit een geslacht.’
Geliefden, het is mogelijk dat deze tekst door sommigen van Gods kinderen verkeerd verstaan wordt. Ik bedoel nu niet die mensen die zich boven anderen verheffen, die ‘heiligen van de hoge plaatsen’, die voor zichzelf een plaats in de hemel gereserveerd hebben met hun vermeende gerechtigheden. Nee, ik bedoel arme tobbers, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; die God zoeken, en die zich voor de Heere verootmoedigen en die wel eens een kleine blijk van Gods genade in hun ziel ervaren hebben; die zielsgelukkig waren toen het Woord hun hart eens vertroostte en ze hoop kregen dat God Zijn genade in hun leven verheerlijken ging. Maar die dan tegelijk weer terugschrikken en zeggen: ‘O, zou ik wel bij die weinigen behoren? Want er staat toch in Gods Woord: ‘Eén uit een stad en twee uit een geslacht’, en er is er al één bij ons in de familie.’
Ik heb wel eens iemand gekend, die zei: ‘Ja, ik heb al een bekeerde broer en ik heb al een bekeerde vader en moeder; zou het dan voor mij nog wel kunnen? Er staat toch in de Bijbel: één uit een stad en twee uit een geslacht?’ Ook deze mensen verstaan het Woord van God niet, zoals de Heere het bedoelt.
Maar hoe moeten we het dan zien? Wel, geliefden, de Heere roept Israël en Juda, Hij roept afkerige kinderen. Hij weet dat velen van degenen die naar Assyrië en Babel weggevoerd zijn, geen kind van God meer wíllen zijn. Ze verbreken zelfs de uiterlijke band die hun bindt aan God. Zij miskennen de tekenen van het verbond, die God op hen afgedrukt heeft. Ze hebben het goed naar hun zin in de wereld en zeggen: ‘Laat mij maar met rust.’ Zij willen zelfs niet terugkeren naar Jeruzalem; ze hunkeren niet naar de verlossing. Ze hechten geen waarde meer aan de toekomst waarnaar Abraham en Izak en Jakob hebben uitgezien. Dat gebeurde toen, het kan vandaag nog zo zijn met ons. Velen van deze weggevoerden zijn in ballingschap gestorven. ‘Maar’, zegt de Heere, ‘de roeping en de verkiezing, waarmee Ik hen geroepen en verkoren heb, zijn onberouwelijk! Ze zullen desondanks komen, al is het er dan maar één uit een stad en twee uit een geslacht, ik zal ze tóch aannemen.’
De Heere zegt als het ware: ‘Goed, als dan de massa weg wil blijven; als ze zich niet willen bekeren, als ze Mijn Woord niet geloven, en als ze voor Mij niet willen buigen en hun zonden voor Mij niet willen bekennen, dan gaan ze verloren. Maar indien er nog iemand is die wil, als er nog één is wiens hart geraakt wordt door deze boodschap van genade, die Mij recht en gerechtigheid begint toe te schrijven, o, laat hem dan komen! Ik zal hem niet verwerpen, al was het er maar één.’
Geliefden, dat woord geldt ook vandaag nog. Zoon of dochter, jongen of meisje, mocht je op school, in de groep waarmee je werkt in de werkplaats of op kantoor, in het gezelschap verkeren van misschien tien, twintig of vijftig mensen die leven in de wereld en in de zonde, die de ongerechtigheid als water indrinken, maar als jij dan die éne bent, die zegt: ‘Heere, hier kan ik het niet uithouden. Heere, ik draag het zegel van Uw verbond, ik draag Uw merkteken. Zal ik dan met het teken van Uw genadeverbond de satan dienen, de duivel gehoor geven en in de wereld blijven leven? U bedroeven en beledigen? Heere, U hebt mij getrouwd, zal ik U dan verlaten, om een andere man te zoeken? Een man van geld en goed, een man van hout en steen, een man van tijdelijke vreugde, die ras voorbij gaat, zal ik zo iemand zoeken?’
Luister dan! Al was je maar de enige uit de hele klas, uit de hele fabriek, al was je maar de enige op het hele kantoor, die onder belijdenis van zonden tot God terugkeert, al was je de enige uit je hele familie en al kon je niemand uit je familie noemen die tot God bekeerd was, als jij tot de Heere zou zeggen: ‘Ik kom tot U, want Gij zijt mijn God’, dan zegt Hij: ‘Ik zal je aannemen!’
En als God je aanneemt, verwijt Hij je nooit meer al die zonden die je in de wereld met die andere man, met die afgoden, met goud en geld en goed bedreven hebt. Nooit meer! Dan werpt Hij je zonden voor eeuwig achter Zijn rug. Hij vergeeft en Hij vergeet en Hij spreekt er nooit meer over. Hij doet alsof het huwelijk voor eeuwig echt geweest is.
Edit: o, reeds door forumlid Huisman genoemd deze preek.
Re: Twee uit een geslacht
Die uitleg komt overeen met de uitleg die ds. Rijksen geeft in de door mij genoemde preek. Ik denk dat dat de juiste uitleg is.
Re: Twee uit een geslacht
Bedoelt u misschien jaargang 27?Tiberius schreef:Leespreek van ds. L. Rijksen? Uit de Schat des Woords deel 27?-DIA- schreef:Ik heb er (ik meen) in de jaren '80 een preek over gehoord. Ik weet er niet zo veel meer van maar wel dat de preek destijds wel indruk op me maakte, zodat ik toch altijd als ik deze tekst zie daaraan moet denken.
Die heb ik net niet, mijn oude jaargangen vangen aan bij jaargang 29 (1976)
© -DIA- 33.330 || 16 Years of Struggle (03.10.2008-31.10.2024)
Re: Twee uit een geslacht
Mooi stuk van ds. Huisman. Bedankt voor het plaatsen, Charles.