Ditbenik schreef:-DIA- schreef:Ditbenik schreef:
Bedoel je met 'we' nu jezelf of heb je het over iemand anders? Ik heb de indruk dat je 'ze' bedoelt.
Wij allen, ons land en volk, en de kerk in het algemeen.
Dan gebruik je 'we' onterecht. Ik ken mensen genoeg die willen leven zoals de Heere dat van hen vraagt.
Ik weet het niet. Ik zie dat wij samen een grote schuld hebben, en daar moet ik mezelf bij insluiten.
Als ons gebed oprecht mag zijn kunnen wij ons niet boven anderen verheffen. Wij zijn ook het volk dat God verlaten heeft. En ik meen ook in het gebed van Daniel op te merken dat hij zich er ook bij insloot, hoewel van hem in de Bijbel niet één zonde vermeld wordt.
Lees maar eens wat Daniel bad, en zichzelf erbij insluitend. We kunnen het nadoen, ik weet het, het moet wel oprecht zijn, want God ziet niet naar wat we met de mond zeggen of bidden, maar Hij ziet naar waarheid in het binnenste.
Daniëls smeekgebed
Ik stelde mijn aangezicht tot God den Heere, om Hem te zoeken met het gebed en smekingen, met vasten, en zak, en as.
Ik bad dan tot den H
EERE mijn God, en deed belijdenis, en zeide: Och Heere, Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden;
Wij hebben gezondigd, en hebben onrecht gedaan, en goddelooslijk gehandeld en gerebelleerd, met af te wijken van Uw geboden en van Uw rechten.
En wij hebben niet gehoord naar Uw dienstknechten, de profeten, die in Uw Naam spraken tot onze koningen, onze vorsten en onze vaders, en tot al het volk des lands.
Bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten, gelijk het is te dezen dage; bij de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem en geheel Israël, die nabij en die verre zijn, in al de landen waar Gij hen heen gedreven hebt om hun overtreding waarmede zij tegen U overtreden hebben.
O Heere, bij ons is de beschaamdheid der aangezichten, bij onze koningen, bij onze vorsten en bij onze vaderen, omdat wij tegen U gezondigd hebben.
Bij den Heere onzen God zijn de barmhartigheden en vergevingen, alhoewel wij tegen Hem gerebelleerd hebben.
En wij hebben de stem des H
EEREN onzes Gods niet gehoorzaamd, dat wij in Zijn wetten wandelen zouden, die Hij gegeven heeft voor onze aangezichten, door de hand Zijner knechten, de profeten.
Maar geheel Israël heeft Uw wet overtreden, met af te wijken, dat zij Uw stem niet gehoorzaamden; daarom is over ons uitgestort die vloek en die eed, die geschreven is in de wet van Mozes, den knecht Gods, dewijl wij tegen Hem gezondigd hebben.
En Hij heeft Zijn woorden bevestigd, die Hij gesproken heeft tegen ons en tegen onze rechters die ons richtten, brengende over ons een groot kwaad, hetwelk niet geschied is onder den gansen hemel, gelijk aan Jeruzalem geschied is.
Gelijk als in de wet van Mozes geschreven is, alzo is al dat kwaad over ons gekomen; en wij smeekten het aangezicht des H
EEREN onzes Gods niet, afkerende van onze ongerechtigheden en verstandiglijk acht gevende op Uw waarheid.
Daarom heeft de H
EERE over het kwade gewaakt en Hij heeft het over ons gebracht; want de HEERE onze God is rechtvaardig in al Zijn werken die Hij gedaan heeft, dewijl wij Zijn stem niet gehoorzaamden.
En nu, o Heere onze God, Gij Die Uw volk uit Egypteland uitgevoerd hebt met een sterke hand, en hebt U een Naam gemaakt, gelijk hij is te dezen dage; wij hebben gezondigd, wij zijn goddeloos geweest.
O Heere, naar al Uw gerechtigheden, laat toch Uw toorn en Uw grimmigheid afgekeerd worden van Uw stad Jeruzalem, Uw heiligen berg; want om onzer zonden wil en om onzer vaderen ongerechtigheden, zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaadheid bij allen die rondom ons zijn.
En nu, o onze God, hoor naar het gebed Uws knechts en naar zijn smekingen, en doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is; om des Heeren wil.
Neig Uw oor, mijn God, en hoor, doe Uw ogen open, en zie onze verwoestingen, en de stad die naar Uw Naam genoemd is; want wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn.
O Heere, hoor, o Heere, vergeef, o Heere, merk op en doe het, vertrek het niet; om Uws Zelfs wil, o mijn God; want Uw stad en Uw volk is naar Uw Naam genoemd.