Dank voor het typewerk. Dit zijn voor mij onbedriegelijke woorden.-DIA- schreef:Hier vinden we iets beschreven waar ds. P. Blok in 1993 te Kootwijkerbroek over preetkte.Vervolgde schreef:Genoeg, de afschuwelijkste booswicht, die ooit terechtgesteld werd, was niet slechter, dan wij allen van nature zijn. In één woord, wij liggen in het boze en zijn zonder God in de wereld.
Intussen ver boven ons op de Troon Zijner heiligheid zit God, zit Hij, Die Zich openbaart, zoals Hij is, heilig en rechtvaardig, barmhartig en genadig, - en Die Zich ontfermt, over wie Hij wil. Hij geeft den zondaar een strijd te strijden tegen deze of gene zonde, welker strafwaardigheid hij voor God niet erkende, of voor welke hij tot dusverre bewaard werd. Het geweten wordt wakker geschud, - de zondaar slaapt vaster in; een zekere onrust overvalt hem, - de zondaar zinkt dieper; hij begint iets onbekends te vermoeden, - de begeerte bindt hem. Nu komt de Wet en zegt: "gij zult niet begeren", en zie, de zonde neemt oorzaak aan het gebod en wekt in den zondaar allerlei begeerte.
Goede voornemens baten hier ook niet; de ijverigste pogingen om vroom en heilig te leven en zichzelf te bekeren, gelukken evenmin. Hij zoekt iets, doch kan het niet vinden. Hij moet iets hebben, om de leegte in zijn hart aan te vullen; hij weet echter niet, van waar het te nemen. Alles veroordeelt hem, en leest hij in de Bijbel, - wat hem Evangelie moest zijn, is hem een reuk des doods; ja, het verwondert hem zelfs, dat hij niet levend in den afgrond der helle wegzinkt.
Daar verbrijzelt de Almachtige hem het hart. De zondaar werpt zich als dood en verloren voor de Onzichtbare neder, spreekt zijn eigen vonnis uit, verdoemt zichzelf, en moet God in het recht stellen, dat Hij hem voor eeuwig verwerpt: - zo ligt hij daar in angst en vreze af te wachten wat God met hem doen zal; het is met hem gedaan, zijne verdoemenis is een uitgemaakte zaak. -
Daar ligt hij voor de Troon van de heilige en vertoornde God. Zou er nog wel genade zijn voor zulk een ellendige? Hij roept: ,,0 God, wees mij zondaar genadig!" - doch neen, - genade, dat ware te groot. Nu eens hoopt hij, dan weer is hij geestelijk wanhopig. Zalig echter hij, die zichzelf aanklaagt en God in het recht stelt!
Daar gaat, als de bliksem, de trekking des Vaders hem door de ziel, en door den Geest, Die de doden levend maakt in hunne zonden, wordt hij door het geloof met Christus Jezus verenigd, en liefelijke vrede en stille vreugde doorstromen zijn hart, terwijl hij de woorden verneemt: "Wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven", of "Het bloed van Jezus Christus reinigt u van alle onreinheid".
Ik heb die preek uitgetypt, en plaats hier alleen het begin:
Geliefden,
Het werk en de Persoon van Christus is een grote verborgenheid. Al is het waar, dat de natuurlijke mens godsdienstige kennis verzamelt en op godsdienstige wijze spreekt over God, geloof, genade, en geloofswerkzaamheden, zo is het toch een zekere waarheid, dat het werk Gods in de ziel niet is te werken. Het is God, die in u werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen.
Dat welbehagen Gods openbaart zich niet alleen in de soevereiniteit van Gods verkiezing, hoewel de mens der zonde zich daarover te pletter loopt. Maar Goddelijke soevereine verkiezing is er. Maar er is ook soevereiniteit in de leidingen die God met Zijn gemeente houdt. Dat kan een mens niet uitdenken. Daar weten Gods kinderen zelfs niets van. Het moet ze alles van de Heere geleerd worden.
En nu het wonderlijke werk van Zijn tussen tredende arbeid, daar heeft Jesaja in het 62e hoofdstuk ons naar gewezen, als hij sprekender wijs de Middelaar invoert en Hem beluisteren: Om Sions wil zal ik niet zwijgen, en om Jerusalems wil zal Ik niet stil zijn, totdat haar Gerechtigheid voortkomt als een glans, en het Heil, als een fakkel dat brand.
Daarmee getuigt Jesaja van het werk van de Middelaar, dat er een moment is, dan moet hij gaan spreken, en dat wanneer Sion niet kan zwijgen.
Om Sions wil zal ik niet zwijgen. Er is dus een erfdeel op aarde, dat krijgt een keer een slot op de mond. Dan ben je uitgepraat. Om dat volk te verlossen, spreekt hij, dan zal Ik om Sions wil niet zwijgen, en Ik zal om Jeruzalems wil niet stil zijn. Dat wil zeggen dat er een moment in het leven aanbreekt, dat Hij het voor Zijn gemeente gaat opnemen.
Kennis van de Middelaar, kennis van het werk van de Middelaar, maar ook op welke wijze neemt Hij het voor hen op? Denk eens over die vraag mee. Op welke wijze neemt Hij het voor Zijn volk op? Het is niet de mens die gelooft, niet de mens die grijpt en die mens die tast en die mens die het heeft. Dat staat er helemaal buiten, mensen, het is een eenzijdig werk.
Over die vraag, over hoe Hij het voor Zijn gemeente opneemt wil ik met u denken. Ik wil uw aandacht vragen voor het boek Job. Ik wil met u denken over het 33e hoofdstuk. We gaan voor u lezen de verzen 22 tot en met 24.
Job 33 de verzen 22 tot en met 24. Ik lees Gods Woord:
En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen die doden
Is er dan bij hem een gezant, een uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen
Zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale. Ik heb verzoening gevonden.
Deze tekstwoorden spreken ons van:
RECHTSOEFENING
Ik lees drie zaken:
1. Het vonnis aanvaard
2. Het borgwerk verklaard
3. De verzoening geschonken
Rechtsoefening:
1. Het vonnis aanvaard
En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen die doden
2. Het borgwerk verklaard
Is er dan bij hem een gezant, een uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen
3. Verzoening geschonken
Zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale. Ik heb verzoening gevonden.
We vragen de Heere om over deze ingrijpende zaken licht te geven. De noodzakelijkheid te beleven, en alles wat daarbuiten is als tekort voor de eeuwigheid in te leveren.
Wie verstaat, die versta het.
Geliefden,
Er ligt voor ons een ingrijpende boodschap. Niet gering, want het gaat over uw eeuwig welzijn. En dat eeuwig welzijn dat zal openbaat worden achter de poorten der eeuwigheid.
Tot zo lang kan de mens zijn leven leven, zijn spel spelen, zijn vermeende gronden vasthouden. Maar, er is op aarde een volk, dat eerlijk gemaakt wordt en die door de Geest Gods geleerd en geleid wordt.
Wanneer we vanmiddag deze tekstwoord en voor ons hebben liggen, die we omschreven hebben met het woordje ‘rechtsoefening’, dan duidt dat op een daad Gods. Een eenzijdige daad, en een soevereine daad. Een daad, door de wereld niet te begrijpen, een daad door de godsdienst afgewezen, want als dat waar is, dan zal er voor de poorten van de dood wat blijven liggen, mensen! Dan zal er wat blijven liggen!
De rest zal ik hier niet plaatsen, het gaat dus over rechtsoefening, hoe een zondaar door een weg van recht met God verzoend wordt.
Gelezen (geloofsopbouwend)
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Zalig is de mens, welken de Heere de zonden niet toerekent.
- J.C. Philpot
- Berichten: 10267
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Bron: In epistolam S. Pauli ad Galatas Commentarius 1531, vgl. Ausg. 1535, WA 40.1, 273 ff, via info@maartenluther-citaten.nl of via de homepage van http://www.maartenluther.comDs. M. Luther schreef:
De dood van mijn dood
Want Hij heeft Degene, Die van geen zonde wist, voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij in Hem zouden worden de gerechtigheid die voor God geldt.
2 KORINTHE 5:21 (weergave DB 1545)
Als ik vanwege de zonde mijn geweten voel bijten en knagen, dan zie ik op naar die koperen slang, dat is naar Christus aan het kruis. Daar vind ik een andere zonde tegen mijn eigen zonde die mij aanklaagt en verzwelgt. Een andere zonde, namelijk in het vlees van Christus, Die de zonde van de gehele wereld draagt. Hij is almachtig en verbant en verslindt mijn zonde. Dus is mijn zonde – opdat zij mij niet kan aanklagen en verdoemen – verdoemd door de zonde, dat wil zeggen: door de gekruisigde Christus – ‘Die voor ons tot zonde gemaakt is, opdat wij in Hem zouden worden de gerechtigheid die voor God geldt' (2 Korinthe 5:21). In mijn vlees vind ik de dood, die mij verslaat en doodt, maar ik heb een tegendood, dat is de dood van mijn dood; die kruisigt en verslindt hem.
Van ons wordt niets anders verlangd dan het geloof, dat hoort en gelooft dat mijn zonde en dood worden verdoemd en weggedaan in de zonde en dood van Christus. En hieruit hebben wij altijd de allerzekerste argumenten, waaruit men wel noodzakelijk moet besluiten, dat alleen het geloof rechtvaardigt. Hoe zouden toch ooit wet en werken samen tot rechtvaardiging dienen? Omdat Paulus juist tegen wet en werken disputeert en ons in alle duidelijkheid zegt, dat wij voor de wet moeten zijn gestorven, als we voor God willen leven.
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Hebreeën 5
12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze.
13 Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind.
14 Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.
12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze.
13 Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind.
14 Maar der volmaakten is de vaste spijze, die door de gewoonheid de zinnen geoefend hebben, tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.
O HEERE, wat is de mens, dat Gij hem kent? Het kind des mensen, dat Gij het acht?
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
3 Joh.
9 Ik heb aan de Gemeente geschreven; maar Diotrefes, die onder hen zoekt de eerste te zijn, neemt ons niet aan.
10 Daarom, indien ik kom, zo zal ik in gedachtenis brengen zijn werken, die hij doet, met boze woorden snaterende tegen ons; en hiermede niet vergenoegd zijnde, zo ontvangt hij zelf de broeders niet, en verhindert degenen, die het willen doen, en werpt ze uit de Gemeente.
11 Geliefde, volgt het kwade niet na, maar het goede. Die goed doet, is uit God; maar die kwaad doet, heeft God niet gezien.
9 Ik heb aan de Gemeente geschreven; maar Diotrefes, die onder hen zoekt de eerste te zijn, neemt ons niet aan.
10 Daarom, indien ik kom, zo zal ik in gedachtenis brengen zijn werken, die hij doet, met boze woorden snaterende tegen ons; en hiermede niet vergenoegd zijnde, zo ontvangt hij zelf de broeders niet, en verhindert degenen, die het willen doen, en werpt ze uit de Gemeente.
11 Geliefde, volgt het kwade niet na, maar het goede. Die goed doet, is uit God; maar die kwaad doet, heeft God niet gezien.
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Om dan tot onszelf te komen: onze plicht is deze getrouwe les van Paulus en Silas op te volgen: In de Heere Jezus Christus te geloven, opdat wij zalig worden. Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof, 2 Kor. 5:11.
Zij overreedden deze man tot het geloof, om de schrikkelijke toorn Gods te ontgaan; wij dan, ook wetende de rechtvaardige toorn des Heeren, en Zijn streng oordeel, voor hetwelk wij niet kunnen bestaan, moeten ons door het geloof keren tot de Heere Jezus Christus.
Is iemand in het water gevallen en in gevaar te verdrinken, en ziet hij dat hem een touw of iets anders wordt toegeworpen, hij grijpt dat aan; hij houdt zich daaraan vast en zo wordt hij behouden. Als het schijnt dat wij onder de last van onze zonden zullen moeten verzinken, moeten wij de Heere Christus, Die ons van de Vader aangeboden wordt, aanvatten en omhelzen; ja, Hem zo aankleven dat Hij onze ziel ten deel valt, wetende dat wij zonder Hem verloren zijn.
(...)
De schuldenaar die niet kan betalen, neemt zijn toevlucht tot zijn borg; als wij weten dat wij tienduizend ponden schuldig zijn, en niets hebben om te betalen, moeten we de Heere Jezus als onze Borg in de armen nemen, en met Hizkia zeggen: O Heere! wees Gij mijn Borg, Jes. 38:14. Zo biedt Zich de Heere Jezus Zelf aan: Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Jes. 45:22.
Florentius Costerus, in: De geestelijke mens in zijn begin, voortgang en einde. Barneveld 2001, pg. 183.
Zij overreedden deze man tot het geloof, om de schrikkelijke toorn Gods te ontgaan; wij dan, ook wetende de rechtvaardige toorn des Heeren, en Zijn streng oordeel, voor hetwelk wij niet kunnen bestaan, moeten ons door het geloof keren tot de Heere Jezus Christus.
Is iemand in het water gevallen en in gevaar te verdrinken, en ziet hij dat hem een touw of iets anders wordt toegeworpen, hij grijpt dat aan; hij houdt zich daaraan vast en zo wordt hij behouden. Als het schijnt dat wij onder de last van onze zonden zullen moeten verzinken, moeten wij de Heere Christus, Die ons van de Vader aangeboden wordt, aanvatten en omhelzen; ja, Hem zo aankleven dat Hij onze ziel ten deel valt, wetende dat wij zonder Hem verloren zijn.
(...)
De schuldenaar die niet kan betalen, neemt zijn toevlucht tot zijn borg; als wij weten dat wij tienduizend ponden schuldig zijn, en niets hebben om te betalen, moeten we de Heere Jezus als onze Borg in de armen nemen, en met Hizkia zeggen: O Heere! wees Gij mijn Borg, Jes. 38:14. Zo biedt Zich de Heere Jezus Zelf aan: Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Jes. 45:22.
Florentius Costerus, in: De geestelijke mens in zijn begin, voortgang en einde. Barneveld 2001, pg. 183.
- J.C. Philpot
- Berichten: 10267
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Ds. H.F. Kohlbrugge schreef:
Romeinen 8:28
Ik wil preken van ’s Heeren trouw, dat Zijn waarheid vast staat in de hemelen en dat Zijn barmhartigheid geen einde heeft. Ik heb allerlei zijpaden en kromme wegen ingeslagen om het rechte te vinden. Ik heb de krommingen en wendingen gezien en God aangeroepen en kende het rechte niet. Het rechte zocht ik en verwierp het als ik het vond, want ik vond er geen roem bij. En waarbij ik roem vond, dat beviel mij ook niet. Ik heb het alles verkeerd begonnen en bedorven; God echter heeft alles goed gemaakt!
Ja, in Gods wegen wordt het ervaren, dat de mens het zo scheef niet maken kan dat God het voor hem niet weer recht weet te zetten. Hij kan het zo krom niet maken dat God het voor hem niet recht zal maken. Gaat u uw weg, zoals u nu eenmaal kunt en zoals u bent: als het u om gerechtigheid gaat, dan zal God Zijn weg met u gaan. Dan zal Hij alle dissonanten doen overgaan in dit meest welluidende akkoord: ‘Dat hebt U, Heere, alleen gedaan’.
Ja, de zaak mag zijn hoe zij wil, de zonde mag zijn wat zij zij, de ellende nóg zo groot, de nood nóg zo hoog, de angst nóg zo benauwend en alles verwarrend, het moeras waarin u gezonken bent nóg zo diep, uw lijden nóg zo veel en bitter, uw verlies nóg zo groot en hartverscheurend, de ongerechtigheid nóg zo machtig – hoe lieflijk, hoe volkomen lieflijk zal Hij Die hemel en aarde gemaakt heeft alles maken! Hoe wonderbaar zal Hij het alles zo doen komen en leiden en schikken, dat uw ongerechtigheid Zijn gerechtigheid, dat uw ongeloof Zijn trouw, dat uw nood Zijn ontferming aan het licht zal brengen! Zodat u heilig kunt lachen en uitroepen: ‘Dat had ik nooit gedacht, dat God zó goed, zó trouw, zó genadig was! Ja amen, de Heere leidt Zijn heiligen wonderbaar!’
Laatst gewijzigd door J.C. Philpot op 18 nov 2020, 15:56, 1 keer totaal gewijzigd.
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Hebreeën 6
18 Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden;
18 Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop vast te houden;
O HEERE, wat is de mens, dat Gij hem kent? Het kind des mensen, dat Gij het acht?
- J.C. Philpot
- Berichten: 10267
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Ds. H. Bonar schreef:
“I reckon that the sufferings of this present time are not worthy to be compared with the glory which shall be revealed in us” (Rom. 8:18).
Let us suggest a few consolations in times of suffering:
1. All things work together for our good (Rom. 8:28). Out of all evil comes good to the saints; out of all darkness comes light; out of all sorrow comes joy. Each pang, sharp or slight, is doing its work – the very work which God designs, the very work which we could not do without.
2. There is special grace for every trial. As trials bring to light the weakness that is in us, so they draw out to meet that, the strength of God – new resources of strength and grace which we never knew before. In affliction we may be quite sure of learning something more of God than we were acquainted with before – for it is just in order to furnish an opportunity for bringing out this, and showing it to us, that He sends the trial.
3. Oftentimes, we see that the heaviest trials are forerunners of our greatest usefulness. When we are entirely prostrated and crushed, then it is safe to grant us success, for God gets all the glory. And, oh, what wonders has God often done by bruised reeds!
4. We have the Holy Spirit as our Comforter. He is mighty to comfort as well as to sanctify. His name is “the Comforter.” His office is to console. And in the discharge of this office He puts forth His power, not only indirectly through the Word, but directly upon the soul, sustaining and strengthening it when fainting and troubled. It is consolation unspeakable to know that there is a hand, a divine and omnipotent hand, laid upon our wounded spirit, upholding it. In the day of oppressive sorrow, when bowed down to the dust, what is it that we feel so much our need of as a hand that can come into close and direct contact with our souls, to lift them up and strengthen them? For it is here that human consolation fails. Friends can say much to soothe us, but they cannot lay their finger upon the hidden seat of sorrow. They can put their hand around the fainting body, but not around the fainting spirit. To that, they have only distant and indirect access. But here the heavenly aid comes in. The Spirit throws around us the everlasting arms, and we are invincibly upheld. We cannot sink for He sustains, He comforts, He cheers. And who knows so well as He how to sustain, and comfort, and cheer?
5. The time is short. We have not many days to suffer, nor many nights to watch, even though our whole life were filled up with weary days and sleepless nights. “For our light affliction…is but for a moment…” (2 Cor. 4:17). And besides the briefness of our earthly span, we know that the coming of the Lord draweth nigh. This is consolation, for it tells not only of the end of our tribulation, but of the beginning of our triumph; nay, and not only of our individual rest from trouble, but of the rest and deliverance of the whole church together. For then the whole body of Christ shall be glorified with their glorified Lord, and everlasting joy shall be upon their heads.
We take our stand and look out amidst the darkness of night for the first streaks of morn. We lay our ear to the ground and listen, that, amid all the discord of earth, the uproar of war, the tumults of the nations, we may catch the first sounds of our Lord’s chariot wheels – those chariot wheels that are to bring to the bosom of the long-betrothed bride the Husband of her youth, the desire of her soul.
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
- J.C. Philpot
- Berichten: 10267
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Ds. T. Hooker schreef:
Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij (Matthéüs 16:24)
Onze Zaligmaker Christus heeft Zijn discipelen (vs. 21) verteld over de beproevingen die Hem spoedig zouden overkomen, op weg naar Jeruzalem. Toen Petrus sprak om Hem tegen te houden en vleselijke raad gaf (vs. 22), gaf Christus geestelijke raad (vs. 24). Het volgen van Christus is het wandelen in geloof, vraagt om een oprecht hart (Ps.57:8), een vast voornemen des harten om bij de Heere te blijven (Hand.11:23). Het is dus geen berekening, maar iets waar het hart helemaal vol van is. Misschien vraagt u zich af wat er met uw leven, uw vrijheid en uw kinderen zal gebeuren en of het wel tot uw voordeel zal zijn. Indien het mogelijk zou zijn om die te behouden en God erbij te hebben, zou u dat verwelkomen. Toch zal een ziel die genade heeft ontvangen niet zo handelen, maar zeggen: Al zou ik al deze dingen moeten missen, toch blijf ik bij mijn besluit dat God de mijne is, al zou ik ervoor moeten sterven. U vraagt zich misschien af: maar hoe kom ik aan zo’n vast voornemen? 1. Beoordeel uw leven niet op maatstaven van de wereld (Ps.73:2), wat mensen zeggen (Ps.62:10), maar naar de maatstaven van het heiligdom en oordeel volgens het Woord (Luk.10:42). 2. Baseer uw oordeel niet op wat u nu ziet, maar op wat hierna zal volgen (Luk.16:22-23); bedenk wat de oordeelsdag zal zijn (2 Thess.1:7-8). Het volgen van Christus is: achter Hem aan komen, Hem trouw dienen en gehoorzamen. Daarin letten we eerst op de Heere Jezus Zelf: Christus gaat voorop en is de overste Leidsman van Zijn Kerk. Hij gaat voor Zijn schapen uit; de schapen volgen Hem (Joh.10:4, Ps.79:13). Christus is de overste Leidsman door Zijn Geest (Joh.16:13) en Woord (Num.10). Zoek uw hulp bij Christus, de Leidsman van Zijn Kerk (Ps.85:9). Ga met al uw zwakheid tot Hem, u die twijfelt in uw hart. Het wachtwoord dat u moet leren luidt: Zie op de overste Leidsman (Hebr.12:2). Van alle kanten dreigt gevaar. Wanneer we op onze Zaligmaker zien als het Hoofd van Zijn Kerk zijn er drie dingen waarin we op Hem moeten lijken: in Zijn ambt als Profeet, Priester en Koning (2 Petr.1:4, 1 Petr.2:9, Openb.1:6, Rom.12:1). Zie ook wat Hij als mens gedaan heeft (1 Petr.2:22). In welke omstandigheden u zich ook bevindt, zie wat Christus deed en doe als Hij. Van Kaleb wordt getuigd dat hij volhard heeft God na te volgen (Num.14:24). Dezelfde Geest Die in Christus is, woont ook in de heiligen (Rom.8:11). Zij hebben dezelfde wil en Wet om zich naar te richten. Het is Dezelfde Geest Die hen daartoe in staat stelt dezelfde weg als Christus bewandelen. Hoe kan ik de wil van God leren verstaan? Door te beproeven wat de Heere welbehaaglijk zij (Ef.5:10).
Zie wat er met de vijanden van de Heere Jezus gebeurt, die zich hevig tegen God verzetten (Openb.12:7-9). Verzet u zich tegen de kracht van het Woord als het wordt gepredikt? Dan haat en vervolgt u Christus en bent u geen volgeling van Hem. Veel mensen lijken oprechte belijders van het geloof, maar wanneer de tijden moeilijk worden zeggen ze allen hun belijdenis vaarwel. Mensen stoten zich aan het Evangelie (Joh.6:60) en zeggen: Waarom moet het zo streng? Ze willen in hun eigen wegen wandelen. Weg met zulke christenen! Kunt u me slechts één voetstap van Christus op hun weg aanwijzen? Er zijn ook mensen die belijden christen te zijn maar in het geheim het Evangelie tegenwerken en buitengesloten worden. Met Judas kussen ze Christus, doden Hem, zitten aan Zijn tafel, verloochenen Hem. Roep uw geweten ter verantwoording, het zal u de waarheid vertellen. Christus volgen gaat met moeite gepaard, vraagt volharding. Uw eigen ik moet worden verloochend. U kunt geen afgod blijven dienen. Onderzoek uzelf! Met het kruis opnemen worden moeiten en verdrukkingen bedoeld. Volgelingen van Jezus Christus moeten verdrukkingen die hen zijn toebedeeld, blijmoedig ondergaan (Matth.5:11-12, Jak.1:2, Hab.3:18). Indien u Zijn volgeling wilt zijn, neem dan uw kruis op, leg uw hals op het blok. Alleen hij die in staat is om het kruis van Christus blijmoedig op te nemen, is een waar christen en zal zich in Hem verblijden (Gal.6:14). Verwelkom het kruis zoals de discipelen (Hand.5:41). Kunnen mensen zich in Christus verheugen als ze Zijn aanwezigheid in hun leven niet kunnen verdragen? Zou u het goedvinden als Christus over uw schouder meekijkt als u zondigt en vloekt? God zal zulke mensen en hun daden naar de hel zenden.
Wanneer we op de weg van Christus beginnen te wandelen, moeten we ons erop instellen dat ons het ergste zou kunnen overkomen. Kruis dragen is een teken van zaligheid voor Gods kinderen (Fil.1:28). Wie zijn leven heeft afgelegd mag de Zaligmaker volgen (Openb.12:11, Luk.14:33). Door zelfverloochening wordt de hevigheid en de felle pijn van het kruis weggenomen, om het te dragen. Een hart dat zichzelf heeft leren verloochenen hecht minder waarde aan dingen van de wereld. Bij velen is hun eer en hun leven tot een afgod. Paulus achtte zijn leven niet dierbaar voor zichzelf (Hand.20:24). Dan ontvangen we van Christus verkwikkende genadegaven: kracht en blijmoedigheid (Fil.4:13, Luk.1:53, Jes.57:15, 1 Sam.1:8). Hij verkwikt de ziel. Genoeg mensen die belijden bij Christus te horen, krimpen ineen wanneer er moeite komt. De oorzaak van vleselijk en wispelturig gedrag ligt in ons trotse hart. O, dit is de zaak waar het om draait: U hebt iets te verliezen! Vergeet niet dat u Gods genade te verliezen hebt. Hierin wordt duidelijk dat u zichzelf niet hebt verloochend, dat u daarom geen volgeling van Christus bent. Neem uw goden maar mee, maar u zult met hen omkomen. U wilt geen lijden ondergaan omdat u uzelf nog te lief hebt, daarom zult u branden in de hel. Onderzoek uw hart! De waarheid is dat we niet weten hoe spoedig God ons tot lijden zal roepen. Lijden moet en kan de gehoorzaamheid van de getrouwe gelovigen niet verhinderen. Een hart dat Christus oprecht liefheeft zal om Hem alles verdragen. Het geloof zoekt houvast in Christus, lijdzaamheid verdraagt wat ons overkomt: als Christus niet verlaten was geweest, had ik verdoemd moeten worden. Laat God geëerd worden, al moet ik beproevingen ondergaan, want zo is het goed.
Bron: Thomas Hooker, Zelfverloochening en zelfbeproeving (Apeldoorn: De Banier, 2020), 113-220.
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Bij zijn veertigjarig jubileum als voorganger verwoordde hij het doel van zijn prediking als volgt: ‘Daar zag ik: al wat ik in Adam in het paradijs verloren had, dat was in Christus, in die tweede Adam en daar kon ik het weer terugkrijgen. Toen is de Koning Zijn hart gaan openen en daar heb ik zó diep ingezien, in Zijn Middelaarshart: daar spatten de vonken af in zondaarsliefde. Hij wil zondaars bezitten. Dat heeft een stempel gezet op mijn leven en prediking. Als ik nu bijvoorbeeld hoor (en ik hoor van alles en nog wat): “Och ja, mocht de Heere eens overkomen,” “Mocht het eens dit,” “Mocht het eens zó,” Mijn vrienden, nu zal ik eens ronduit praten, dat klinkt in mijn oren als vloeken. Want ik heb toen in het hart van de Koning gekeken en dát gezien. Daardoor draagt de prediking steeds weer dit stempel: de breuk ligt bij óns, bij jullie en bij mij, maar niet bij Hem. Want waar gaat het om? Gaat het om: “Mocht de Heere eens overkomen?” Neen, God ìs overgekomen. Maar nu moeten wij eens overkomen naar de kant van God. Wij moeten eens met onze schuld voor de dag komen zoals we zijn. (…) De naam van de Zaligmaker is toch Jezus. Hij zal Zijn volk zaligmaken van zonden! Waar zijn de zondaars die hongeren? Waar de dorstigen? Waar de amechtigen? Waar de ongelukkigen? Voor hen klopt er een liefdeshart, maar niet voor vroomheid en godsdienst.’
Ds. P. de Vries in een artikel over ds. H. Hofman
Ds. P. de Vries in een artikel over ds. H. Hofman
Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Is dat ds. Hofman die in Schiedam stond? Een laat nageslacht woont nog in onze woonplaats.Bertiel schreef:Bij zijn veertigjarig jubileum als voorganger verwoordde hij het doel van zijn prediking als volgt: ‘Daar zag ik: al wat ik in Adam in het paradijs verloren had, dat was in Christus, in die tweede Adam en daar kon ik het weer terugkrijgen. Toen is de Koning Zijn hart gaan openen en daar heb ik zó diep ingezien, in Zijn Middelaarshart: daar spatten de vonken af in zondaarsliefde. Hij wil zondaars bezitten. Dat heeft een stempel gezet op mijn leven en prediking. Als ik nu bijvoorbeeld hoor (en ik hoor van alles en nog wat): “Och ja, mocht de Heere eens overkomen,” “Mocht het eens dit,” “Mocht het eens zó,” Mijn vrienden, nu zal ik eens ronduit praten, dat klinkt in mijn oren als vloeken. Want ik heb toen in het hart van de Koning gekeken en dát gezien. Daardoor draagt de prediking steeds weer dit stempel: de breuk ligt bij óns, bij jullie en bij mij, maar niet bij Hem. Want waar gaat het om? Gaat het om: “Mocht de Heere eens overkomen?” Neen, God ìs overgekomen. Maar nu moeten wij eens overkomen naar de kant van God. Wij moeten eens met onze schuld voor de dag komen zoals we zijn. (…) De naam van de Zaligmaker is toch Jezus. Hij zal Zijn volk zaligmaken van zonden! Waar zijn de zondaars die hongeren? Waar de dorstigen? Waar de amechtigen? Waar de ongelukkigen? Voor hen klopt er een liefdeshart, maar niet voor vroomheid en godsdienst.’
Ds. P. de Vries in een artikel over ds. H. Hofman
© -DIA- 33.950 || ©Dianthus »since 03.10.2008«
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Klopt. Van die man ging veel uit.-DIA- schreef:Is dat ds. Hofman die in Schiedam stond? Een laat nageslacht woont nog in onze woonplaats.Bertiel schreef:Bij zijn veertigjarig jubileum als voorganger verwoordde hij het doel van zijn prediking als volgt: ‘Daar zag ik: al wat ik in Adam in het paradijs verloren had, dat was in Christus, in die tweede Adam en daar kon ik het weer terugkrijgen. Toen is de Koning Zijn hart gaan openen en daar heb ik zó diep ingezien, in Zijn Middelaarshart: daar spatten de vonken af in zondaarsliefde. Hij wil zondaars bezitten. Dat heeft een stempel gezet op mijn leven en prediking. Als ik nu bijvoorbeeld hoor (en ik hoor van alles en nog wat): “Och ja, mocht de Heere eens overkomen,” “Mocht het eens dit,” “Mocht het eens zó,” Mijn vrienden, nu zal ik eens ronduit praten, dat klinkt in mijn oren als vloeken. Want ik heb toen in het hart van de Koning gekeken en dát gezien. Daardoor draagt de prediking steeds weer dit stempel: de breuk ligt bij óns, bij jullie en bij mij, maar niet bij Hem. Want waar gaat het om? Gaat het om: “Mocht de Heere eens overkomen?” Neen, God ìs overgekomen. Maar nu moeten wij eens overkomen naar de kant van God. Wij moeten eens met onze schuld voor de dag komen zoals we zijn. (…) De naam van de Zaligmaker is toch Jezus. Hij zal Zijn volk zaligmaken van zonden! Waar zijn de zondaars die hongeren? Waar de dorstigen? Waar de amechtigen? Waar de ongelukkigen? Voor hen klopt er een liefdeshart, maar niet voor vroomheid en godsdienst.’
Ds. P. de Vries in een artikel over ds. H. Hofman
- J.C. Philpot
- Berichten: 10267
- Lid geworden op: 22 dec 2006, 15:08
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
London Baptist Confession of Faith (1689) schreef:
De zekerheid van genade en verlossing
Hoewel tijdelijke gelovigen en anderen die niet wedergeboren zijn zichzelf tevergeefs met valse hoop kunnen misleiden met aannames dat ze in de gunst van God staan en verlost zijn, zal deze hoop vergaan. Zij die echt in de Heer Jezus geloven, Hem in oprechtheid liefhebben en ernaar streven om in een goed geweten voor Hem te wandelen, mogen er in dit leven verzekerd van zijn dat zij in de staat van genade leven. Zij mogen zich verheugen in de hoop op de heerlijkheid van God, die hen nooit zal beschamen.
Deze zekerheid is geen veronderstelling, of mogelijke overtuiging die op een wankele hoop gegrond is, maar een onfeilbare geloofszekerheid, die gegrond is op het bloed en de gerechtigheid van Christus, geopenbaard in het evangelie. Daarnaast is zij gefundeerd op het inwendige bewijs van de genadegaven van de Geest, waarover beloften zijn gegeven; en op het getuigenis van de Geest van adoptie, die met onze geest getuigt dat wij de kinderen van God zijn. De vrucht hiervan is dat het hart nederig en heilig gehouden wordt.
Deze onfeilbare zekerheid hoort niet zodanig tot de essentie van het geloof, dat een ware gelovige niet soms lang moet wachten en met veel moeilijkheden moet strijden voordat hij er deelgenoot aan is, terwijl de Geest hem toch in staat stelt om de dingen te kennen die God hem in genade geeft. Hij mag zonder een buitengewone openbaring te ontvangen tot deze zekerheid komen door de genademiddelen op de juiste manier te gebruiken. Daarom is het de plicht van iedereen om in alle ijver zijn roeping en verkiezing te bevestigen, zodat zijn hart vervuld kan worden met vrede en vreugde in de Heilige Geest, met liefde en dankbaarheid naar God en met kracht en vreugde in het vervullen van de plichten van de gehoorzaamheid. Dit zijn de karakteristieke vruchten die voortkomen uit deze zekerheid, die allerminst de vrijheid geeft om een losbandig leven te leiden.
Het kan ware gelovigen overkomen dat de zekerheid van hun verlossing op verschillende manieren wankelt, afneemt of onderbroken wordt. Dit kan door nalatig te zijn in het bewaren van deze zekerheid, omdat ze in een bepaalde zonde vallen die het geweten verwondt en de Geest bedroeft; of door een plotselinge of krachtige verleiding, waarbij God het licht van zijn aangezicht wegneemt en toelaat dat zelfs zij die Hem vrezen in duisternis wandelen en geen licht hebben. Toch zijn ze nooit helemaal verstoken van het zaad van God en het geloofsleven; van de liefde van Christus en de broeders; en van de oprechtheid van hart en het plichtsgevoel. Uit deze dingen zal de zekerheid te zijner tijd weer opgewekt worden, door de werking van de Geest. En door deze dingen worden zij intussen behoed voor totale wanhoop.
Man is nothing: he hath a free will to go to hell, but none to go to heaven, till God worketh in him to will and to do of His good pleasure.
George Whitefield
George Whitefield
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Meer preken van deze prediker zijn te vinden op: http://www.hofman-preken.nl/Bertiel schreef:Bij zijn veertigjarig jubileum als voorganger verwoordde hij het doel van zijn prediking als volgt: ‘Daar zag ik: al wat ik in Adam in het paradijs verloren had, dat was in Christus, in die tweede Adam en daar kon ik het weer terugkrijgen. Toen is de Koning Zijn hart gaan openen en daar heb ik zó diep ingezien, in Zijn Middelaarshart: daar spatten de vonken af in zondaarsliefde. Hij wil zondaars bezitten. Dat heeft een stempel gezet op mijn leven en prediking. Als ik nu bijvoorbeeld hoor (en ik hoor van alles en nog wat): “Och ja, mocht de Heere eens overkomen,” “Mocht het eens dit,” “Mocht het eens zó,” Mijn vrienden, nu zal ik eens ronduit praten, dat klinkt in mijn oren als vloeken. Want ik heb toen in het hart van de Koning gekeken en dát gezien. Daardoor draagt de prediking steeds weer dit stempel: de breuk ligt bij óns, bij jullie en bij mij, maar niet bij Hem. Want waar gaat het om? Gaat het om: “Mocht de Heere eens overkomen?” Neen, God ìs overgekomen. Maar nu moeten wij eens overkomen naar de kant van God. Wij moeten eens met onze schuld voor de dag komen zoals we zijn. (…) De naam van de Zaligmaker is toch Jezus. Hij zal Zijn volk zaligmaken van zonden! Waar zijn de zondaars die hongeren? Waar de dorstigen? Waar de amechtigen? Waar de ongelukkigen? Voor hen klopt er een liefdeshart, maar niet voor vroomheid en godsdienst.’
Ds. P. de Vries in een artikel over ds. H. Hofman
Ik heb daar de betreffende preek eens opgezocht. In het licht van de discussie over art.23 elders op het forum werd ik bijzonder getroffen door onderstaande citaten uit dezelfde preek. Misschien wat veel, maar het lezen zeer de moeite waard.
De zondag daarop kom ik in de kerk en als naar gewoonte vroeg ik een zegen voor de hele vergadering en voor de prediking, en daar is het woord van God tot me: 'Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt?' Mijn zeggen daarop was: 'Maar God, ik ben uit het oordeel verlost'. Doch rechtstreeks was toen Zijn woord: '0, land, land, land, hoor des Heeren woord. Mijn volk heeft twee boosheden begaan: Mij, de Springader des levenden waters verlaten, en zichzelven bakken uitgehouwen, gebroken bakken, die geen water houden.
Daar is de Ridderzaal voor me, net als jullie hier voor me zitten. Hoewel ik er nooit geweest ben, kan ik er wel een schets en tekening van maken hoe het er daar uitziet. En daar waar eerst Gods Woord lag, in paars fluwelen band, zoals het er indertijd door vier predikanten was binnengedragen en het nadien op de regeringstafel had gelegen, daar troonde nu dat beest: zóveel stemmen, zóveel macht. Daar heerste de hooggevierde afgod van de democratie. Het tweede was: daar laat God me zien kerkelijk Nederland. En net als de torens van de kerken naar boven staken, zo was het: blijf Gij maar boven, wij spelen hier wel kerkje.
Daarbij kwam: 'Ik zal u groter gruwel doen zien dan deze'. En toen kwam voor de dag Gods volk en erfdeel naar de raad van Zijn eeuwige verkiezing, wie Hij genade geschonken had. En dàt was zó verschrikkelijk: dat ging alles te buiten. En toen was Zijn woord: 'En gij zult de schuld uws volks dragen'.
Nu had ik mij nooit bemoeid met politiek of met kerkelijke zaken; het was er voor mijzelf op aangekomen mijn ziel er als een buit uit weg te dragen. Dus ik ben gaan zeggen: '0 God, ik kan er toch niets aan doen, dat ik Nederlander ben. Als kerkelijk mens heb ik me nooit ergens mee bemoeid. En nadat Gij mij te sterk geworden zijt, 0 God, Gij zijt hartekenner, ik weet niet dat er sindsdien ooit iets hoger bij me is geweest dan: 'dat ik U kenne!' Maar er hielp niets aan; ik was een Nederlander, ik was een kerkelijk mens, met een gedoopt voorhoofd en ik was menigmaal aan het avondmaal geweest, en ik was een lidmaat van Christus. God sloot me in en zette me gevangen, vier weken lang.
In die vier weken heb ik veel ellende gehad. Er is met zo'n klaarheid open gekomen alsof ik er zelf in Parijs bij aanwezig geweest ben, hoe God is verworpen en de god der rede, het rationalisme, is aangenomen. Dat geldt ook voor ons en is in de troon van God bekend. Nu zitten we niet alleen hier in Nederland, maar over heel de wereld, met die erfenis van de revolutie, hetgeen zó doorgedrongen is en alles heeft doortrokken, dat er zonder dat men er ook maar op let, wordt gezegd: 'mijn inzicht', 'zoals ik het zie', 'ik acht', 'ik vind'. Men let daar niet eens meer op; zó is die geest van het rationalisme, van de god der rede, in alles doorgedrongen.
In de oorlog heb ik op een nacht dat boek 'Mein Kampf' gelezen. Dat heeft me zó verschrikkelijk aangegrepen, dat ik van 's woensdags tot 's zaterdags niet uit de kleren ben geweest. De gordijnen gesloten, de deuren op slot. Want ik begreep: als Duitsland won, dan ging de Bijbel van de kansel en 'Mein Kampf' er op. Al die dagen en nachten heb ik daar zo gelegen; een hap brood, wat drinken, meer niet. Ik bemoeide mij nergens mee. Het wordt zaterdag en toen heeft God me beantwoord. 'Snelle afloop als der wateren: Ik heb daar heel dat Duitse rijk in elkaar zien zakken. Toen is mijn vraag geweest: als nu die tijd daar zou zijn, of er dan wat over mocht blijven voor Christus en Zijn gemeente. En daar heb ik die zwarte nacht zien opkomen over de lengte en breedte der aarde. Daar werd alles in gehuld. Dat was niet plaatselijk; dat gold de ganse aarde. Daarbij was Gods woord, dat dat het beest was, opgekomen uit de aarde, met lamshoornen, een nabootsing van Christus. Daarbij is het blijven liggen totdat de bevrijding er was.
Ten laatste was de pers weer vrij; toen ben ik geabonneerd geweest op bijna al de bladen die er maar waren, om eens te kijken wat voor uitwerking de oorlog op ons volk had gehad. Nu laat ik staan enige schone, mooie artikelen in sommige bladen, maar in al de bladen heb ik (neem het mij niet kwalijk als ik ronduit spreek) zonder onderscheid dezelfde grondslag gelezen: 'Nu moeten wij gaan doen!'. Dat is heden nog zo. Toen ben ik zó terneergeslagen geweest, dat ik niet meer door het leven zag. Een oorlog van vijf jaar, en nu helemaal geen genade, alleen maar werkverbond. Daarop heeft God me er nog eens bijgebracht, dat men de god der rede had verkoren, dat God buiten de deur van staat en kerk was geplaatst, en dat er nu niets anders dan dàt te verwachten was. In de ontzettende moedeloosheid die me toen heeft aangegrepen (want ik wenste te sterven) is opengekomen, dat Christus toch Zijn kerk zou onderhouden.
In 1963, dus zoveel jaren na de oorlog en nadat er nadien nog zoveel was gepasseerd, ook het sterven van mijn vrouw, komt onverwachts heel de zaak van het vaderland bij vernieuwing open. Ik heb er dagen mee gelopen, in het voorkamertje gelegen, zuchten, kermen, totdat er een nacht is aangebroken (ik lag nauwelijks op bed): daar is het of heel de kamer vervuld was van Gods Majesteit. Ik ben uit eerbied met mijn gezicht in het kussen gaan liggen (op andere tijden ga ik op de grond liggen, maar daar had ik nu de tijd niet meer voor). Daar gaat God aan het openen, hoe in Zijn troon Nederland bekend was. Dat was zo verschrikkelijk: met de Persoon van Christus deed men als met een stuk marktgoed. Daar heb ik God in Zijn recht moeten eren; daar heb ik zó diep onder God gebogen, dat ik helemaal aan Zijn kant ben komen te staan. Enige dagen daarna is het, of op straat tot me gezegd wordt: 'Kijk nu eens hoe alles gaat en het is'. Het was of heel de geest die er heerste, was: 'Wèg God' en 'weg met God'. 'Wij gaan onze eigen weg, wij zijn heren en zullen tot U niet komen'. Dat greep me zó aan, dat ik daar bij de Vlaardingerdijk tegen een lichtmast heb staan uitwenen, totdat er geen kracht meer in me was. Toen is de Koning me genaderd en openbaar gaan brengen, dat ik naar Zijn wet was: dat ik God boven alles liefhad en mijn naaste liefhad, ook mijn volk. Toen is er een grote liefde van de Koning uitgestraald. Wij hoorden ten nauwste bij elkander; want Hij bedoelde de eer van Zijn Vader, èn het welzijn van zondaars, en zo was het ook bij mij. Sindsdien ben ik net als een vrouw wier man in het buitenland is. Bij haar is het niet: 'Ja, je moet het maar afwachten, hè.' Néén! Maar ... zij vérwacht. En zó ben ik: ik verwacht. Er is een onderwerping in me hoe Hij doet en handelt; maar er komen wel eens tijden voor dat me aangrijpt: 'Verschijn toch blinkend, God der wrake; dat eens Uw arm voor ons ontwake'.
Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
De konijnen zijn een machteloos volk, nochtans stellen zij hun huis in de rotssteen Spreuken 30:26
Als een David in Adullam.
De konijnen, die zich bewust zijn van hun eigen natuurlijke weerloosheid, kruipen in de rotsspleten om zich zo voor hun vijanden te beschermen. Mijn hart, wees bereid om van dit machteloze volk een les te leren. U bent net zo zwak en aan gevaren blootgesteld als een konijn en u doet er wijs aan om eveneens bescherming te zoeken. Mijn beste bescherming bestaat in de vesting van de onveranderlijke Jehova, waar de onwankelbare beloften de reusachtige muren van steenrots zijn. Het zal u goed zijn, mijn hart, als u zich altijd verbergen kunt in de bolwerken van Zijn heerlijke eigenschappen, die alle waarborgen zijn voor de veiligheid van hen die hun vertrouwen op Hem stellen. Geprezen zij de naam des Heeren; ook ik heb mij als David in Adullam voor de wreedheden van mijn vijand beveiligd gevonden.
Ik hoef niet meer te zoeken naar de zegen van hem die zijn vertrouwen op de Heere stelt, want lang geleden, toen ik door satan en mijn zonden achtervolgd werd, vluchtte ik naar de spelonk in de rots Christus Jezus en in Zijn doorstoken zijde vond ik een heerlijke rustplaats. Mijn hart, ga vanavond weer naar Hem toe, wat uw huidige probleem ook wezen mag; Jezus heeft u lief; Jezus troost u; Jezus wil u helpen. Geen koning is in zijn onoverwinnelijke vesting veiliger dan het konijn in zijn hol in de rots.
Schuilen in de rots, er is geen veiligere schuilplaats.
De bevelhebber van tienduizend strijdwagens is niet beter beschermd dan die kleine bewoner in de rotsspleet. In Jezus zijn de zwakken sterk en de weerlozen veilig. Als het reuzen waren konden ze niet sterker zijn en als ze in de hemel waren, konden ze niet veiliger zijn. Het geloof geeft de mens op aarde de bescherming van de God des hemels. Meer heeft hij niet nodig en meer te wensen is er niet. De konijnen kunnen geen kasteel bouwen, maar ze vertrouwen zichzelf toe aan wat er al is. Ik kan geen schuilplaats voor mijzelf maken, maar Jezus heeft daarin voorzien, Zijn Vader heeft die gegeven, Zijn Geest heeft die geopenbaard en zie, ook deze avond trek ik daarbinnen en ben ik veilig voor iedere vijand.
Bron: Het Spurgeon Archief, voor elke avond.
Als een David in Adullam.
De konijnen, die zich bewust zijn van hun eigen natuurlijke weerloosheid, kruipen in de rotsspleten om zich zo voor hun vijanden te beschermen. Mijn hart, wees bereid om van dit machteloze volk een les te leren. U bent net zo zwak en aan gevaren blootgesteld als een konijn en u doet er wijs aan om eveneens bescherming te zoeken. Mijn beste bescherming bestaat in de vesting van de onveranderlijke Jehova, waar de onwankelbare beloften de reusachtige muren van steenrots zijn. Het zal u goed zijn, mijn hart, als u zich altijd verbergen kunt in de bolwerken van Zijn heerlijke eigenschappen, die alle waarborgen zijn voor de veiligheid van hen die hun vertrouwen op Hem stellen. Geprezen zij de naam des Heeren; ook ik heb mij als David in Adullam voor de wreedheden van mijn vijand beveiligd gevonden.
Ik hoef niet meer te zoeken naar de zegen van hem die zijn vertrouwen op de Heere stelt, want lang geleden, toen ik door satan en mijn zonden achtervolgd werd, vluchtte ik naar de spelonk in de rots Christus Jezus en in Zijn doorstoken zijde vond ik een heerlijke rustplaats. Mijn hart, ga vanavond weer naar Hem toe, wat uw huidige probleem ook wezen mag; Jezus heeft u lief; Jezus troost u; Jezus wil u helpen. Geen koning is in zijn onoverwinnelijke vesting veiliger dan het konijn in zijn hol in de rots.
Schuilen in de rots, er is geen veiligere schuilplaats.
De bevelhebber van tienduizend strijdwagens is niet beter beschermd dan die kleine bewoner in de rotsspleet. In Jezus zijn de zwakken sterk en de weerlozen veilig. Als het reuzen waren konden ze niet sterker zijn en als ze in de hemel waren, konden ze niet veiliger zijn. Het geloof geeft de mens op aarde de bescherming van de God des hemels. Meer heeft hij niet nodig en meer te wensen is er niet. De konijnen kunnen geen kasteel bouwen, maar ze vertrouwen zichzelf toe aan wat er al is. Ik kan geen schuilplaats voor mijzelf maken, maar Jezus heeft daarin voorzien, Zijn Vader heeft die gegeven, Zijn Geest heeft die geopenbaard en zie, ook deze avond trek ik daarbinnen en ben ik veilig voor iedere vijand.
Bron: Het Spurgeon Archief, voor elke avond.