Re: Zekerheid van geloof
Geplaatst: 17 mei 2021, 20:33
Theodorus van der Groe.
Van der Groe schreef in het tweede deel van de uitleg van het boek Job, geschreven
door de Schotse prediker George Hutcheson, een uitgebreide inleiding. Deze inleiding
is in 1752 in boekvorm uitgegeven. Hij betreurt in dit geschrift de lauwheid en het
verval van de christelijke kerk, door het gebrek aan ware geestelijke kennis, die de
sleutel vormt tot het deelhebben aan Gods genade. Het onderstaande is uit genoemd
geschrift gehaald, dat recentelijk opnieuw is uitgegeven onder de titel: “De ware
bevinding”, Kampen, 1993.
Helder beschrijft Van der Groe hoe de zondaar door de geloofsvereniging met Jezus
Christus wedergeboren wordt en dat dit zaligmakende geloof, altijd onmiddellijk de
weldaad van de rechtvaardigmaking met zich voert, als een onafscheidelijk
vruchtgevolg.
Van der Groe schrijft dat God de uitverkorenen, d.m.v. het Evangelie, de Heilige
Geest geeft (Rom. 5:5) Die de Vader door Zijn Zoon in hun harten uitzendt. (Gal.
4:6). Hierdoor worden zij krachtdadig in hun harten verlicht, door de verkondiging
van het Woord en worden zij indachtig wat Christus hen tevoren in het Woord had
gezegd. Voorheen hadden zij door hun geestelijke blindheid (waarin zij door de zonde
ontvangen en geboren zijn) deze woorden nooit recht verstaan, toen zij ze hoorden.
Door Zijn goddelijke werkingen gaat de Geest der waarheid hen in al de waarheid
leiden. (Joh. 16:13) Hij overtuigt hen eerst van zonde (Joh. 16:8) en brengt hen
daardoor tot een heilige vernedering en oprechte verslagenheid voor God.
Daarna werkt Hij het ware zaligmakende geloof in hun harten, dat een vrucht van de
Geest is (Gal. 5:22), waardoor Hij ook wel de Geest des geloofs wordt genoemd. (56)
Door middel van dit geloof verenigt Hij de uitverkorenen nu dadelijk met de Heere
Jezus Christus, die door datzelfde geloof nu ook in hun harten gaat wonen. (Ef. 3:17,
Joh. 14:23) en tot hen inkomt. (Openb. 3:20). Gelijk zij dan ook van hun kant door
hun geloof Christus ingelijfd of ingeënt worden. (Rom. 11:24) Hij is de Wijnstok en
zij de ranken, die in Hem blijven en vrucht dragen (Joh. 15:1-5). Hij is het Hoofd (Ef.
4:15, Col. 1:18) en zij zijn het lichaam en de leden in het bijzonder (1 Cor. 6:15 en
12:27), die Hem nu aanhangen en een geest met Hem zijn (1 Cor. 6:17), die geworden
zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen (Ef. 5:30). Zij kunnen dan
nu ook met de apostel zeggen: “Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet
meer ik, maar Christus leeft in mij. (Gal. 2:20) (56)
De ware gelovigen kunnen zodanige vereniging des geloofs met Christus niet hebben,
zonder de Vader. Want Christus is voor hen de Weg, door Wie zij komen tot de
Vader. (Joh. 14:6) Hij is de eeuwige en natuurlijke Zoon van God en daarom worden
al degenen, die waarlijk door een oprecht geloof met Hem verenigd zijn, door Hem
ook verenigd met de Vader en in Zijn goddelijke en dierbare gemeenschap voor
eeuwig ingelijfd, zodat zij tot Hem ook roepen door de Geest: Abba Vader (Rom.
8:15). Daarom zegt Johannes: opdat ook gij gemeenschap zoudt hebben, en deze onze
gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1:3)
Christus’ Vader wordt nu ook hun Vader en Zijn God hun God. (Joh 20:17)
Zij worden hier nu om Christus’ wil, als die door het geloof met Hem verenigd zijn,
ook tot kinderen Gods aangenomen en wedergeboren. (Joh. 1:12; Rom. 8:16,17; 1
Joh. 3:1,9) 48
En zo komen dan nu Vader en Zoon beide tot hen op een verborgen, genadige,
geestelijke en onbegrijpelijke wijze en maken woning bij hen. (Joh. 14:23) Dan is het
zoals Christus daarvan gezegd heeft, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader,
in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn (Joh. 17:21).
En zo worden alle ware gelovigen verenigd en krijgen gemeenschap met de Drieënige
God, Vader, Zoon en Heilige Geest. (blz. 56, 57)
De rechtvaardigmaking
God, Die rijk is in barmhartigheid, zegent de gelovigen met alle geestelijke
zegeningen in de hemel in Christus (Ef. 2:4 en 1:3). Daarom vloeit dan ook
noodzakelijk uit deze geestelijke geloofsvereniging met de Drieënige God, een
onuitputtelijke fontein van genade en zaligheid voor alle ware gelovigen. Daarom
munt boven alles uit de heerlijke weldaad van de genadige rechtvaardigmaking.
Verbijsterd vraagt Van der Groe zich af hoe iemand door het geloof gemeenschap zou
kunnen hebben met een Drieënig God en nochtans in die staat een onverzoend,
goddeloos en doemwaardig zondaar zou kunnen zijn, zoals degenen die zichzelf
buiten die zalige gemeenschap sluiten door hun eigen ongeloof.
Van der Groe noemt dit zo’n grote dwaasheid, die zelfs voor een ogenblik niet in een
gezond verstand kan opkomen! (blz. 58)
Het ware geloof, dat alle uitverkorenen geestelijk met Christus en door Hem met God
verenigt, doet hen ook een waarachtige gemeenschap genieten aan al Zijn dierbare
weldaden. Want het ware geloof omhelst Christus en tegelijk ook alles wat in Hem is
tot volkomen zaligheid van zondaren. In Hem is een bodemloze zee van gerechtigheid
en verdiensten, in die mate als zelfs meer dan genoegzaam zou zijn om duizend
werelden te behouden, wanneer Hij die maar wilde scheppen en verlossen. Want
stellig is één druppel van het dierbare bloed van Gods Zoon, door Hem vergoten, veel
waardiger in Gods ogen, dan de ganse schepping met alles wat er heerlijk en
voortreffelijk in gevonden wordt.
Gelijk nu alle ware gelovigen, ieder voor zichzelf, door de Geest des geloofs,
gemeenschap hebben aan de gehele persoon van Christus, alzo hebben zij ook, elk
voor zich, gemeenschap aan Zijn ganse gerechtigheid en aan al Zijn heilige
Middelaarsverdiensten. Deze worden hen door God in Christus, uit genade als hun
eigendom toegerekend en zij worden daarom geheel als omhangen en bekleed (Jes.
61:10), zodat zij hier dan nu de rechtvaardigheid hebben, die uit God is, door het
geloof (Filip. 3:9). (blz. 58)
De Vader vindt hen nu door Zijn Geest gelovig verenigd met Zijn Zoon en als zodanig
omhelst Hij hen nu ook met Zijn eeuwige liefde en genade, die Hij reeds bij Zichzelf
voor hen had in Christus, eer de wereld was. Hij verzoent en verenigt Zich nu ook
volkomen en voor eeuwig met hen en vergeeft hen uit genade al hun zonden, om de
verdiensten van Zijn Zoon.
Hij schijnt met Zijn vertroostend licht op hun zielen in de beloften van het Evangelie
door de werking van Zijn Geest. Daardoor wekt Hij hen dan op en spoort hen aan om
ook wederom van hun kant in een kinderlijke gemeenschap des geloofs door Christus
steeds met Hem te wandelen. Hij schenkt hen daartoe Zijn Heilige Geest, door welke
zij toegang hebben tot de Vader (Ef. 2:18) en nu met vrijmoedigheid mogen toegaan
tot de troon der genade, opdat zij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden
om geholpen te worden ter bekwamer tijd. (Hebr. 4:18) (blz. 59)
Volgens Van der Groe is er nooit een waar zaligmakend geloof van de Geest in het
hart van iemand van de uitverkorenen, dat deze weldaad van de genadige 49
rechtvaardigmaking niet onmiddellijk met zich voerde als een onafscheidelijk
vruchtgevolg, volgens Rom. 5:1; Gal. 2:16; Joh. 1:12 en bij herhaling in de Heilige
Schrift.
Daarom moeten wij nooit een waar geloof stellen zonder rechtvaardigmaking!
En ook moeten wij geen andere rechtvaardigmaking stellen, dan die vloeit uit de ware
geloofsvereniging met God in Christus door de Heilige Geest.
Het is zeker dat wij door het geloof eerst een ware gemeenschap moeten hebben met
de Drieënige God Zelf of met alle drie de Personen in de Godheid, voordat wij enige
gemeenschap kunnen hebben aan Zijn genade en weldaden. Daarvan is alleen de
voorkomende genade van de Geest uitgezonderd, die ons, als we dood liggen in de
zonde, eerst aangrijpt, voordat wij die kunnen aangrijpen om ons gelovig tot Christus
te leiden en door Hem in de gemeenschap des Vaders. (blz. 59)
De rechtvaardigmaking kan geen moment alleen bestaan zonder heiligmaking, die ook
als een zeer heerlijk vruchtgevolg is vastgehecht aan het ware geloof, (Hand. 15:9; 2
Thess. 2:13; Col. 2:12) als ook aan de rechtvaardigmaking. (1 Cor. 1:30) en 6:11) (60)
Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij
gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. (2 Cor. 5:17)
Samenvatting van Gods werk in de gelovigen.
Van der Groe vat de Goddelijke keten van de Evangelieleer en het werk van de Geest
in de harten van de ware gelovigen als volgt samen:
1. De Heilige Schrift is de middellijke grondslag van alles waarop het zaligmakend
werk van de Geest gebouwd is en waardoor Hij werkt.
2. De Heilige Geest ontsteekt door Zijn inwendige krachtdadige werking uit en door
de Schrift, een Goddelijk en Hemels licht van kennis in het verstand of binnenste
van de ware uitverkorenen, dat van nature geheel verduisterd is, ja duisternis zelf.
3. Dit licht is altijd een zuiver licht des geloofs, waardoor de mens de geopenbaarde
waarheid van het Woord in het algemeen en die van het heilig Evangelie in het
bijzonder, als volkomen waarachtig en Goddelijk omhelst en aanneemt. Langs die
weg neemt hij dan ook oprecht toevlucht tot de genade van God in Christus, die
daar aan alle verslagen en heilbegerige zondaren beloofd wordt. Zij rusten daarop
met een waar betrouwen en geven zichzelf aan Christus over.
4. De mens wordt dan ook door middel van dit oprechte geloof waarlijk met de
Drieënige God verenigd en krijgt zo gemeenschap aan de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest, wat de grondslag is van alle zaligheid voor een arme verloren
zondaar.
5. Uit deze geestelijke vereniging van het geloof met God in Christus, vloeit dan ook
noodzakelijk de rechtvaardigmaking voort.
6. Ten slotte vloeit hier dan ook weer als een wezenlijk gevolg onafscheidelijk de
ware heiligmaking uit voort. (blz. 67, 68)
Van der Groe schreef in het tweede deel van de uitleg van het boek Job, geschreven
door de Schotse prediker George Hutcheson, een uitgebreide inleiding. Deze inleiding
is in 1752 in boekvorm uitgegeven. Hij betreurt in dit geschrift de lauwheid en het
verval van de christelijke kerk, door het gebrek aan ware geestelijke kennis, die de
sleutel vormt tot het deelhebben aan Gods genade. Het onderstaande is uit genoemd
geschrift gehaald, dat recentelijk opnieuw is uitgegeven onder de titel: “De ware
bevinding”, Kampen, 1993.
Helder beschrijft Van der Groe hoe de zondaar door de geloofsvereniging met Jezus
Christus wedergeboren wordt en dat dit zaligmakende geloof, altijd onmiddellijk de
weldaad van de rechtvaardigmaking met zich voert, als een onafscheidelijk
vruchtgevolg.
Van der Groe schrijft dat God de uitverkorenen, d.m.v. het Evangelie, de Heilige
Geest geeft (Rom. 5:5) Die de Vader door Zijn Zoon in hun harten uitzendt. (Gal.
4:6). Hierdoor worden zij krachtdadig in hun harten verlicht, door de verkondiging
van het Woord en worden zij indachtig wat Christus hen tevoren in het Woord had
gezegd. Voorheen hadden zij door hun geestelijke blindheid (waarin zij door de zonde
ontvangen en geboren zijn) deze woorden nooit recht verstaan, toen zij ze hoorden.
Door Zijn goddelijke werkingen gaat de Geest der waarheid hen in al de waarheid
leiden. (Joh. 16:13) Hij overtuigt hen eerst van zonde (Joh. 16:8) en brengt hen
daardoor tot een heilige vernedering en oprechte verslagenheid voor God.
Daarna werkt Hij het ware zaligmakende geloof in hun harten, dat een vrucht van de
Geest is (Gal. 5:22), waardoor Hij ook wel de Geest des geloofs wordt genoemd. (56)
Door middel van dit geloof verenigt Hij de uitverkorenen nu dadelijk met de Heere
Jezus Christus, die door datzelfde geloof nu ook in hun harten gaat wonen. (Ef. 3:17,
Joh. 14:23) en tot hen inkomt. (Openb. 3:20). Gelijk zij dan ook van hun kant door
hun geloof Christus ingelijfd of ingeënt worden. (Rom. 11:24) Hij is de Wijnstok en
zij de ranken, die in Hem blijven en vrucht dragen (Joh. 15:1-5). Hij is het Hoofd (Ef.
4:15, Col. 1:18) en zij zijn het lichaam en de leden in het bijzonder (1 Cor. 6:15 en
12:27), die Hem nu aanhangen en een geest met Hem zijn (1 Cor. 6:17), die geworden
zijn leden Zijns lichaams, van Zijn vlees en van Zijn benen (Ef. 5:30). Zij kunnen dan
nu ook met de apostel zeggen: “Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet
meer ik, maar Christus leeft in mij. (Gal. 2:20) (56)
De ware gelovigen kunnen zodanige vereniging des geloofs met Christus niet hebben,
zonder de Vader. Want Christus is voor hen de Weg, door Wie zij komen tot de
Vader. (Joh. 14:6) Hij is de eeuwige en natuurlijke Zoon van God en daarom worden
al degenen, die waarlijk door een oprecht geloof met Hem verenigd zijn, door Hem
ook verenigd met de Vader en in Zijn goddelijke en dierbare gemeenschap voor
eeuwig ingelijfd, zodat zij tot Hem ook roepen door de Geest: Abba Vader (Rom.
8:15). Daarom zegt Johannes: opdat ook gij gemeenschap zoudt hebben, en deze onze
gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1:3)
Christus’ Vader wordt nu ook hun Vader en Zijn God hun God. (Joh 20:17)
Zij worden hier nu om Christus’ wil, als die door het geloof met Hem verenigd zijn,
ook tot kinderen Gods aangenomen en wedergeboren. (Joh. 1:12; Rom. 8:16,17; 1
Joh. 3:1,9) 48
En zo komen dan nu Vader en Zoon beide tot hen op een verborgen, genadige,
geestelijke en onbegrijpelijke wijze en maken woning bij hen. (Joh. 14:23) Dan is het
zoals Christus daarvan gezegd heeft, opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader,
in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn (Joh. 17:21).
En zo worden alle ware gelovigen verenigd en krijgen gemeenschap met de Drieënige
God, Vader, Zoon en Heilige Geest. (blz. 56, 57)
De rechtvaardigmaking
God, Die rijk is in barmhartigheid, zegent de gelovigen met alle geestelijke
zegeningen in de hemel in Christus (Ef. 2:4 en 1:3). Daarom vloeit dan ook
noodzakelijk uit deze geestelijke geloofsvereniging met de Drieënige God, een
onuitputtelijke fontein van genade en zaligheid voor alle ware gelovigen. Daarom
munt boven alles uit de heerlijke weldaad van de genadige rechtvaardigmaking.
Verbijsterd vraagt Van der Groe zich af hoe iemand door het geloof gemeenschap zou
kunnen hebben met een Drieënig God en nochtans in die staat een onverzoend,
goddeloos en doemwaardig zondaar zou kunnen zijn, zoals degenen die zichzelf
buiten die zalige gemeenschap sluiten door hun eigen ongeloof.
Van der Groe noemt dit zo’n grote dwaasheid, die zelfs voor een ogenblik niet in een
gezond verstand kan opkomen! (blz. 58)
Het ware geloof, dat alle uitverkorenen geestelijk met Christus en door Hem met God
verenigt, doet hen ook een waarachtige gemeenschap genieten aan al Zijn dierbare
weldaden. Want het ware geloof omhelst Christus en tegelijk ook alles wat in Hem is
tot volkomen zaligheid van zondaren. In Hem is een bodemloze zee van gerechtigheid
en verdiensten, in die mate als zelfs meer dan genoegzaam zou zijn om duizend
werelden te behouden, wanneer Hij die maar wilde scheppen en verlossen. Want
stellig is één druppel van het dierbare bloed van Gods Zoon, door Hem vergoten, veel
waardiger in Gods ogen, dan de ganse schepping met alles wat er heerlijk en
voortreffelijk in gevonden wordt.
Gelijk nu alle ware gelovigen, ieder voor zichzelf, door de Geest des geloofs,
gemeenschap hebben aan de gehele persoon van Christus, alzo hebben zij ook, elk
voor zich, gemeenschap aan Zijn ganse gerechtigheid en aan al Zijn heilige
Middelaarsverdiensten. Deze worden hen door God in Christus, uit genade als hun
eigendom toegerekend en zij worden daarom geheel als omhangen en bekleed (Jes.
61:10), zodat zij hier dan nu de rechtvaardigheid hebben, die uit God is, door het
geloof (Filip. 3:9). (blz. 58)
De Vader vindt hen nu door Zijn Geest gelovig verenigd met Zijn Zoon en als zodanig
omhelst Hij hen nu ook met Zijn eeuwige liefde en genade, die Hij reeds bij Zichzelf
voor hen had in Christus, eer de wereld was. Hij verzoent en verenigt Zich nu ook
volkomen en voor eeuwig met hen en vergeeft hen uit genade al hun zonden, om de
verdiensten van Zijn Zoon.
Hij schijnt met Zijn vertroostend licht op hun zielen in de beloften van het Evangelie
door de werking van Zijn Geest. Daardoor wekt Hij hen dan op en spoort hen aan om
ook wederom van hun kant in een kinderlijke gemeenschap des geloofs door Christus
steeds met Hem te wandelen. Hij schenkt hen daartoe Zijn Heilige Geest, door welke
zij toegang hebben tot de Vader (Ef. 2:18) en nu met vrijmoedigheid mogen toegaan
tot de troon der genade, opdat zij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden
om geholpen te worden ter bekwamer tijd. (Hebr. 4:18) (blz. 59)
Volgens Van der Groe is er nooit een waar zaligmakend geloof van de Geest in het
hart van iemand van de uitverkorenen, dat deze weldaad van de genadige 49
rechtvaardigmaking niet onmiddellijk met zich voerde als een onafscheidelijk
vruchtgevolg, volgens Rom. 5:1; Gal. 2:16; Joh. 1:12 en bij herhaling in de Heilige
Schrift.
Daarom moeten wij nooit een waar geloof stellen zonder rechtvaardigmaking!
En ook moeten wij geen andere rechtvaardigmaking stellen, dan die vloeit uit de ware
geloofsvereniging met God in Christus door de Heilige Geest.
Het is zeker dat wij door het geloof eerst een ware gemeenschap moeten hebben met
de Drieënige God Zelf of met alle drie de Personen in de Godheid, voordat wij enige
gemeenschap kunnen hebben aan Zijn genade en weldaden. Daarvan is alleen de
voorkomende genade van de Geest uitgezonderd, die ons, als we dood liggen in de
zonde, eerst aangrijpt, voordat wij die kunnen aangrijpen om ons gelovig tot Christus
te leiden en door Hem in de gemeenschap des Vaders. (blz. 59)
De rechtvaardigmaking kan geen moment alleen bestaan zonder heiligmaking, die ook
als een zeer heerlijk vruchtgevolg is vastgehecht aan het ware geloof, (Hand. 15:9; 2
Thess. 2:13; Col. 2:12) als ook aan de rechtvaardigmaking. (1 Cor. 1:30) en 6:11) (60)
Zo dan, indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbij
gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. (2 Cor. 5:17)
Samenvatting van Gods werk in de gelovigen.
Van der Groe vat de Goddelijke keten van de Evangelieleer en het werk van de Geest
in de harten van de ware gelovigen als volgt samen:
1. De Heilige Schrift is de middellijke grondslag van alles waarop het zaligmakend
werk van de Geest gebouwd is en waardoor Hij werkt.
2. De Heilige Geest ontsteekt door Zijn inwendige krachtdadige werking uit en door
de Schrift, een Goddelijk en Hemels licht van kennis in het verstand of binnenste
van de ware uitverkorenen, dat van nature geheel verduisterd is, ja duisternis zelf.
3. Dit licht is altijd een zuiver licht des geloofs, waardoor de mens de geopenbaarde
waarheid van het Woord in het algemeen en die van het heilig Evangelie in het
bijzonder, als volkomen waarachtig en Goddelijk omhelst en aanneemt. Langs die
weg neemt hij dan ook oprecht toevlucht tot de genade van God in Christus, die
daar aan alle verslagen en heilbegerige zondaren beloofd wordt. Zij rusten daarop
met een waar betrouwen en geven zichzelf aan Christus over.
4. De mens wordt dan ook door middel van dit oprechte geloof waarlijk met de
Drieënige God verenigd en krijgt zo gemeenschap aan de Vader, de Zoon en de
Heilige Geest, wat de grondslag is van alle zaligheid voor een arme verloren
zondaar.
5. Uit deze geestelijke vereniging van het geloof met God in Christus, vloeit dan ook
noodzakelijk de rechtvaardigmaking voort.
6. Ten slotte vloeit hier dan ook weer als een wezenlijk gevolg onafscheidelijk de
ware heiligmaking uit voort. (blz. 67, 68)