Het onderwerp verbreedt zich enigszins, maar dat kan haast niet anders, want ik vermoed dat op RF geen mensen actief zijn voor wie de topictitel geldt en die vervolgens predikant zijn/worden in een ander kerkverband.
Het overgaan naar een andere gemeente, zonder dat er sprake is van een verhuizing, kan verschillende oorzaken hebben.
De stelling van @WimAnker is: bij je belijdenis heb je beloofd, je te onderwerpen aan de vermaning en tucht van de kerkenraad: elke overgang naar een andere gemeente is derhalve het breken van de belijdenis-eed en dus zonde. Hij heeft er steeds een 'tenzij' bij genoemd, namelijk (1) wanneer de gemeente de kentekenen vertoond van een valse kerk of (2) wanneer de kerkenraad toestemming/goedkeuring geeft voor een dergelijke stap.
Verder spreken heeft weinig zin, als we niet eerst de bovenstaande stelling met elkaar delen. En wat mij betreft valt daar nog wel het e.e.a. aan toe te voegen.
In de eerste plaats moeten we het afleggen van openbare geloofsbelijdenis inhoudelijk op één lijn zien met de volwassendoop. De vragen bij de volwassendoop zijn feitelijk de basis voor de vragen bij de openbare geloofsbelijdenis. Onze openbare geloofsbelijdenis is namelijk in wezen gelijk aan de geloofsbelijdenis die wij moeten afleggen voor de doop als volwassenen. In dat formulier staat:
Aangezien u (Naam) begeert gedoopt te worden, met als doel dat het voor u een zegel is van uw inlijving in de kerk van God, opdat blijkt dat u niet alleen de christelijke religie aanneemt, waarin u persoonlijk door ons bent onderwezen, en waarvan u voor ons belijdenis hebt gedaan, maar ook uw leven daarnaar door Gods genade wilt inrichten, zult u voor God en Zijn gemeente hierop ongeveinsd antwoorden:
1. Ten eerste, of u gelooft in de enige waarachtige God, onderscheiden in drie Personen, Vader, Zoon en Heilige Geest, Die hemel, en aarde, en alles wat daarin is, uit niet geschapen heeft, en nog onderhoudt en regeert, zodat er niets gebeurt, in hemel of op aarde, zonder Zijn Goddelijke wil?
2. Ten tweede, of u gelooft dat u in zonden ontvangen en geboren bent, en daarom een kind des toorns bent, vanuit uw natuur tot het goede gans en al onbekwaam en geneigd tot alle kwaad? En dat u met gedachten, woorden en werken de geboden des Heeren menigmaal hebt overtreden; en of deze uw zonden u van harte leed zijn?
3. Ten derde, of u gelooft dat Jezus Christus, Die tegelijk waarachtig en eeuwig God is en waarachtig mens, Die Zijn menselijke natuur uit het vlees en bloed van de maagd Maria heeft aangenomen, aan u tot Zaligmaker van God
geschonken is [bedoeld wordt: in de belofte, WP]; en dat u door dit geloof vergeving van zonden ontvangt in Zijn bloed, en dat u door de kracht van de Heilige Geest een lidmaat van Jezus Christus en van Zijn kerk bent geworden?
4. Ten vierde, of u verder al de artikelen van de christelijke religie, zoals die hier in de christelijke kerk uit het Woord van God geleerd worden, toestemt; en van voornemen bent, in die leer tot het einde van uw leven standvastig te volharden; en ook verzaakt alle ketterijen en dwalingen, met deze leer strijdende? En belooft u dat u in de gemeenschap van deze christelijke kerk, niet alleen in het gehoor van het Goddelijke Woord, maar ook in het gebruik van het Heilig Avondmaal, zult volharden?
5. Ten vijfde, of u zich van harte voorgenomen hebt, altijd christelijk te wandelen [= te leven], en de wereld en haar kwade begeerlijkheden te verzaken, zoals het lidmaten van Christus en van Zijn gemeente betaamt; en of u zich aan alle christelijke vermaningen graag wilt onderwerpen?
Met name de vijfde vraag werpt licht op de vierde vraag van Voetius, of de derde vraag van het belijdenisformulier van de CGK:
Voetius schreef:4. Belooft u dat u zich aan de vermaning, terechtwijzing en kerkelijke tucht wilt onderwerpen en onderworpen zult zijn, indien het zou gebeuren (wat God verhoede), dat u zich in leer of leven zou misgaan?
Belijdenisformulier CGK schreef:3. Belijdt gij dat het u een hartelijke behoefte is, door de kracht van de Heilige Geest, God de Heere lief te hebben en Hem te dienen naar Zijn Woord, u als getrouw lid van de gemeente van Christus te openbaren, mede te arbeiden aan de opbouw van Zijn gemeente, Zijn Naam te belijden in de wereld en u gewillig te onderwerpen aan het herderlijk opzicht en de tucht van de kerk?
Als je alle in omloop zijnde belijdenisvragen naast elkaar zet, dan blijkt dat met die vierde vraag de kerkelijke tucht bedoeld wordt. In feite wordt gevraagd, of je bereid bent om als volgeling van Christus je te onderwerpen aan de kerkelijke tucht. Het overgaan naar een andere gemeente waarin dezelfde zaken aan de orde zijn, is dus zeker niet gelijk aan het je onttrekken aan die kerkelijke tucht. Als ook daar de Bijbelse lijnen van de kerkelijke tucht worden gehandhaafd (zie HC31), dan blijf je je onderwerpen aan de kerkelijke tucht en vermaning, al is het dan van een andere kerkenraad. (Vermaning = bemoediging of onderwijzing)
De kerkelijke tucht staat helder beschreven in de Bijbel. O.a. Mattheüs 18:17. Zie ook de verwijsteksten bij dit vers.
Mattheüs 18:17:
"Zo zeg het der gemeente; en indien hij ook der gemeente geen gehoor geeft, zo zij hij u als de heiden en de tollenaar." Let wel: tucht gaat altijd in een weg van liefde! Tucht wordt geoefend als de ander buiten het Koninkrijk der hemelen dreigt te vallen. (Dat bewaart trouwens ook voor een boel onheilige tuchtoefening.) Als de kerkenraad bereidt is om de eerste stap in de tuchtprocedure te zetten, moet zij ook bereid zijn om de laatste stap te zetten, omdat immers aan wie de tucht wordt toegepast buiten het Koninkrijk der hemelen dreigt te vallen. De vraag moet dan ook zijn: Is dat het geval, wanneer iemand overgaat naar een andere gemeente?
Wat verder opvallend is aan Mattheüs 18: 15-20, is de plaats van dit gedeelte: Ingeklemd tussen enerzijds de gelijkenis van het verloren schaap en anderzijds de gelijkenis van de onbarmhartige dienstknecht. De tucht dient zich tussen die twee pijlers te bewegen: enerzijds de liefde en zoektocht naar het verlorene en anderzijds de royale bereidheid tot vergeving.
Deze weg wijst Paulus ook in 2 Thessalonicenzen 3: 6-16 en in 1 Korinthe 5.
Kortom: iemand die niet in openbare zonde leeft, en zich blijft aansluiten bij een kerk van gereformeerd belijden, breekt zijn eed niet, wanneer hij/zij overgaat naar een gemeente waar op bovenstaande wijze gehandeld wordt. (Uiteraard mag men zich niet onderwerpen aan de ambten, wanneer zij iets vragen/eisen wat tegen Gods Woord ingaat, maar volgens mij staat dat hier niet ter discussie.)
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)