Afgewezen schreef:vragensteller schreef:Afgewezen schreef:Lastig. Leg je hier Rom. 7 naast, waar Paulus spreekt over het gestorven zijn aan de wet, dan lijkt er wel een heilsordelijke component aanwezig te zijn.
Waar zie je/ vermoed je ( "lijkt") het heilsordelijke aspect dan in dit hoofdstuk?
9 En zonder de wet, zo leefde ik eertijds; maar als het gebod gekomen is, zo is de zonde weder levend geworden, doch ik ben gestorven.
10 En het gebod, dat ten leven was, hetzelve is mij ten dood bevonden..
Deze verzen zou ik ook in de heiligmaking plaatsen (min of meer dezelfde interpretatie geven als die van Rom. 6:5).
De ontdekking op weg naar de Damascus was niet de ontdekking aan het 10e gebod (ik duid dat even als de minste aanprikkeling tot zonde).
Even vrij uitgebreid: als ik die verzen in context lees, is het punt m.i. het onderscheid tussen: hoe
de zonde zich gedraagt t.o.v. van de Wet voor en na zijn inlijving in Christus. In deze verzen blikt Paulus terug op wat hij eerder dacht (meende rechtvaardig te zijn door de Wet) en geeft aan hoe hij het nu ziet.
Een moeilijkheid voor de juiste interpretatie is in het Grieks die dativus van “de Wet” in 7:4. Toch is die belangrijk. Ik zou hem vertalen met “voor (in de betekenis van: t.o.v.) de Wet”. Dit betekent iets heel anders, dan “d.m.v. de Wet”, zoals je de dativus ook kunt vertalen (als instrumentalis), wat dan waarschijnlijk ook gebeurt, als de Wet je a.h.w. doodt (in de betekenis van diep ontdekt aan de zonde). De keuze voor “t.o.v. de Wet” wordt ingegeven door Rom. 7:1-3. Je bent óf onder de Wet der zeden óf onder de Wet der genade.
Als je het beeld van Rom. 7:1-3 vasthoudt, zou je verwachten “de Wet is u gedood”. Dit zegt ook ktt. 10 bij dit vers. Want je kunt niet én in Christus zijn én onder de Wet der zeden (dat zou dan “overspel” zijn volgens het beeld in vers 1-3). Van Christus worden is dus net als van een andere man worden, als de eerste man is gestorven, vandaar dat die Wet dus ook dood moet zijn (waarvan de eerste man het beeld is).
In vers 5 komt dan de reden, waarom het één van beide is. Vers 6: hoe de nieuwe situatie is.
Conclusie: Óf je bent onder de Wet die leidt tot de dood (dat is de vrucht), als je niet in Christus bent. Óf je bent in Christus, dan ben je zgn. ‘dood’, dus ongevoelig voor de (de vrucht van de) Wet (ktt. 18, 19 bij vers 6 die licht geven over vers 4), door de dood van Christus, opdat je vrucht mag dragen voor God.
Dan komt in vers 7 een tegenwerping: is die Wet dan zonde (op zich een logische vraag, want in Rom. 6:1-6 wordt gezegd dat de Wet tot de dood leidt, en dan trek je zelf de conclusie dat je beter niet onder de Wet kunt zijn, de vraag is of dat aan de Wet ligt)? "Nee", zegt hij dan.
De Wet zelf is geen zonde, maar maakt je juist van de zonde bewust. De begeerlijkheid die hij hier noemt, is een voorbeeld van hoe die Wet je van zonden bewust maakt. Bijv.: je wilt gaan liegen, maar je bedenkt dat het zonde is, je doet het niet. Toch is het feit dat je hebt willen liegen al zonde (dat is de begeerlijkheid). Daar is hij zich van bewust geworden d.m.v. de Wet. In vers 8 legt hij uit hoe de zonde van het gebod gebruik heeft gemaakt, om al die begeerlijkheden (aanprikkelingen tot zonde) juist te gaan werken. Eind vers 8: zonder de Wet is de zonde dood: zonder de Wet toont de zonde haar kracht niet (ktt.). Omdat vroeger niet de kracht van de zonde door de Wet werd getoond, dacht hij toen ook te leven. Toen kwam het gebod -ik denk dus: in de heiligmaking, want hij was al levend- van het niet mogen begeren te zondigen (toen ging hij de Wet echt verstaan, werd de zonde actief/ actiever en kwam openbaar). Vers 11 laat zien dat de zonde toen juist weer het gebod misbruikte om de zonde a.h.w. wakker/ levend te maken. Vers 9 zegt: “ik ben gestorven”, ik ben het idee kwijtgeraakt dat ik leefde door de Wet.
Vers 10 en 11: het doel van het gebod was leven, maar leidde Paulus -dat ziet hij nu- tot de dood (door bedreiging en aanprikkelingen = begeerlijkheden uit vers 8). De zonde (voorgesteld als een persoon, die kan leven en sterven, kan verleiden en doden) is de schuld van het leiden tot de dood en heeft het gebod daarvoor misbruikt! Vers 12: maar dat ligt
niet aan de Wet (of het gebod), want die is heilig, rechtvaardig en goed.
Dit is globaal mijn interpretatie van dit gedeelte. Ik denk zelf dat dit niet vooraf gegaan hoeft te zijn aan de rechtvaardiging, maar ik kan dat dan toch ook weer niet rijmen met die tekst uit Galaten 2 (hoewel het commentaar van Luther op dit vers mijn interpretatie misschien wel weer bevestigt. Hij zegt iets als: "met de Wet heb ik niets meer te maken"). Mijn interpretatie van gestorven zijn t.o.v. de Wet, baseer ik mede op Kol. 2:14.