Afgewezen schreef:vragensteller schreef:Voor nu wijs ik op [het] vetgedrukte, met de vraag of dit werk is van Gods Geest (Geest van Christus) in een stok of blok.
Blijkbaar vat jij de uitdrukking ‘stok of blok’ op als omschrijving van de wedergeboren zondaar. In de DL wordt de uitdrukking ‘stokken en blokken’ in de volgende context gebruikt:
Doch gelijk de mens door den val niet heeft opgehouden een mens te zijn, begiftigd met verstand en wil, en gelijk de zonde, die het ganse menselijk geslacht heeft doordrongen, de natuur des mensen niet heeft weggenomen, maar verdorven en geestelijker wijze gedood; alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken, en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet, en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, enz. .
De DL willen hier beklemtonen dat de Heilige Geest in een mens werkt op ‘menselijke’ wijze, passend bij zijn menszijn. Maar dit terzijde.
Jij bedoelt te zeggen: Het werk van overtuiging kan alleen maar in een levend mens gewerkt worden. Die mens is dus al levendgemaakt en dus hoeft hij de zaligheid niet meer te ontvangen door het geloof, want hij hééft die zaligheid al. Ja, dan is alles wat daarna volgt alleen nog maar een ‘bevestiging’ van wat de zondaar al heeft. Alles wat deze ontvangen heeft, is niet via het woord gegaan, maar rechtstreeks door de Heilige Geest in hem gewerkt, en moet het hem alleen nog maar getoond worden. Blijft de vraag: welke rol speelt het woord hier nog? En hoe heeft dat ontvangen dan plaatsgevonden? Welke rol speelde het geloof daarbij?
Ik ga eerst maar even hierop in. Je 'blijkbaar'-zin geeft mijn opvatting niet juist weer. (Ik kan me voorstellen dat je dit zo interpreteerde op basis van
deze post. Ik heb de formulering in die post inmiddels verbeterd, zodat duidelijker is, dat ik dit eerder ook al een paar keer heb gesteld). De uitdrukking dat de Heilige Geest niet in een stok of blok werkt, vormt een tegenstelling met de zin die jij in jouw citaat uit de DL afkapt. DL. III,IV, 16:
alzo werkt ook deze Goddelijke genade der wedergeboorte in de mensen niet als in stokken en blokken, en vernietigt den wil en zijn eigenschappen niet, en dwingt dien niet met geweld zijns ondanks, maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem, en buigt hem tegelijk lieflijk en krachtiglijk;
Een mens als 'stok' of 'blok' is dus het tegenovergestelde van een (geestelijk) levend gemaakt mens. Daarom is de levendmaking in engere zin niet hetzelfde als de Christusomhelzing, zoals je betoogde. Wat jij verder over deze passage hier zegt, klopt ook, maar dat sluit mijn interpretatie in het geheel niet uit. Er wordt hier zeer zeker wel de tegenstelling gemaakt tussen dood en leven! Dat is wat ik ermee wilde zeggen. Als je suggereert dat de Heilige Geest een mens kan bewerken (bijv. droefheid over de zonde), zonder dat de mens levend is, is het goede dat de mens onder invloed van de Geest doet, dus 'robotachtig'. Uit zichzelf doet hij immers niets goeds, sterker nog: hij is tot alle kwaad geneigd.
Wat betreft de rol die het Woord speelt: Calvijn noemt het Woord geeneens als oorzaak in Inst. III.14.17:
werkende oorzaak: barmhartigheid en liefde des Vaders;
materiële oorzaak: de gerechtigheid van Christus;
instrumentele oorzaak: geloof;
doeloorzaak: betoning Gods gerechtigheid/ rechtvaardigheid en lof Zijner goedheid.
De Schrift is een middel -
bij Calvijn i.e.g. geen oorzaak, excuus voor mijn eerdere woord 'middeloorzaak'- om dit aan de mensen bekend te maken. Het Woord dat tot je komt, staat duidelijk omschreven in DL I,2-3:
Maar hierin is de liefde Gods geopenbaard, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (1 Joh. 4:9; Joh. 3:16).
Daarin is Hij betrouwbaar. Dit wordt ook expliciet verwoord in boek III.14.17.
Uit een van de citaten van Ursinus is gebleken dat de Heilige Geest inderdaad ook zonder de Schrift kán werken, maar dat Zijn gewone werking door middel van de Schrift gebeurt. Dat onderstreept dat je de Schrift op zich niet als oorzaak van de zaligheid moet zien. Ik denk dat je dát doet.
Van Hand. 2 heeft ook Ursinus gezegd dat de eerste toe-eigening in vers 37 al heeft plaats gevonden. Dit argument heb je nu een aantal keer gegeven. Ik heb het al een aantal keer weerlegd, waar je niet op in gaat. Wat wil je nu van mij horen op dit argument?
W.b.t. je citaat uit Inst. III.2.7:
Ik vind dat dit citaat wel héél erg uit de context is gehaald. Als je goed leest, zie je dat aan het begin van die paragraaf Calvijn zegt, dat het [ware, toev. van mij] geloof aan het wankelen wordt gebracht door Gods bedreigingen, maar het onze plicht is in te stemmen met Gods bedreigingen. Als dat het alleen is, wat we geloven, vluchten we echter weg van God. Dat is niet de bedoeling. Dan komt ongeveer de door jou geciteerde passage. Let erop dat er staat: "
een goedgunstig Vader". Dan een aantal voorbeelden, en dan waar het mij om gaat:
Want wij zullen
lichtvaardig menen, dat God ons goedgunstig is, indien Hij het niet
van zichzelf getuigt en ons met zijn nodiging voorkomt, opdat zijn
wil niet twijfelachtig of duister zij. En wij hebben reeds gezien, dat
het enige pand zijner liefde Christus is, zonder wie naar boven en
naar beneden de tekenen van haat en toorn gezien worden. Daar
verder de kennis van Gods goedheid
niet veel betekenis zal hebben, indien Hij ons in haar niet doet rusten,
moet uitgesloten worden de kennis, die met twijfel vermengd is, die
niet vast aan zich zelf gelijk blijft, maar met zichzelf in strijd is. Maar
het is er zeer ver vandaan, dat 's mensen verstand, blind en
verduisterd als het is, zou doordringen en opklimmen tot het
begrijpen van Gods wil, en dat ook zijn hart, zoals het door
voortdurende onzekerheid geslingerd wordt, onbekommerd in die
overtuiging zou rusten. Daarom moet van elders het verstand verlicht
en het hart versterkt worden, opdat Gods Woord bij ons het volle
geloof zou verkrijgen. Nu zal de juiste bepaling van het geloof voor
ons vaststaan, indien wij zeggen, dat het is een vaste en zekere kennis
van Gods welwillendheid jegens ons, welke gegrond op de waarheid
van zijn genadige belofte in Christus, door de Heilige Geest aan ons
verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld.
Op dat laatste doelde ook @Fjodor, denk ik.
Dus: de Schrift openbaart ons Gods goedheid, Zijn barmhartigheid.
De Heilige Geest openbaart ons dat die barmhartigheid ook op ons van toepassing is.