Bonny schreef:Adagio schreef:In de Bijbel is niet zo snel wat te vinden over de exploitatie van de tempeldienst, gedaan middels verhuur aan derden. Wel lees ik: "Maar de engel des HEEREN sprak tot Elía, den Tisbiet: Maak u op, ga op, den boden des konings van Samaría tegemoet, en spreek tot hen: Is het omdat er geen God in Israël is, dat gijlieden heengaat om Baäl-Zebub, den god van Ekron, te vragen?"
In hoeverre heeft dit te maken met de verhuur van een kerkgebouw/-zaal voor bruiloften et cetera?
Met opzet heb ik in voorgaande post niet geschreven over een sporadisch gebruik voor enig ander doel, maar doel ik op: de exploitatie van een gebedshuis, dat door een gemeente gebruikt wordt. Want wat nu als degenen die bidden, niet van hun eerstelingen geven om dat huis voldoende te onderhouden? Kan er tegelijk een aparte facilitaire dienst georganiseerd worden die niet om Godsvreze verlegen is, terwijl degenen die bidden geen huis krijgen van Degene die aanbeden wordt?
Moet het ene het andere uitsluiten? Waarom dreef Jezus allen uit den tempel Gods, die verkochten en kochten in den tempel, en keerde Hij om de tafels der wisselaars en de zitstoelen dergenen die de duiven verkochten? De kanttekening merkt op: "Deze wisselaars en verkopers werden buiten Gods bevel van de overpriesters toegelaten in den tempel, wel onder den schijn om den godsdienst te bevorderen, maar inderdaad uit gierigheid, opdat het volk altijd hebben mocht bekwaam geld en beesten tot de offeranden, waarvan zij hun profijt hadden."
Het zal niet altijd gemakkelijk zijn. Het gebouw van onze gemeente staat ook op de monumentenlijst. Mocht het ooit zover komen, dan zie ik liever geen sloop, en tegelijk een passende vergaderplaats naar draagkracht van de gemeente.
Jacob Groenewegen schreef:
Ik bewoon hier geen paleysen,
Maar een hutje en wiens zin,
Is om met my mee te reysen,
Komt ’er vry maar binnen in:
En ik derf vrymoedig zegge,
Dat ik alles hier bezit,
Kunt gy ’t wereldling uytlegge,
Denkt gy niet wat taal is dit.
Iezus is mijn oudste broeder,
Ia mijn maker is mijn man,
Iezus is mijn borg en hoeder,
Die mijn ziel vervullen kan,
Met zijn volheid en genade,
Met zijn rijkdom en zijn eer,
En verworve heyl weldade,
Is ’t nog weynig ’k zal nog meer,
Van mijn rijkdom uw verkonden,
Iezus mijn volzalig goed,
Heeft in my zijn geest gezonden,
Die my Abba roepe doet;
Hy bewoon my als zijn tempel,
Hy bezit mijn ziele, en
Drukt op my zijn Godheid stempel,
Dat ik Godes eyge ben.