BIJBELSTUDIE GEZOCHT

Plaats reactie
Gebruikersavatar
Pim
Berichten: 4033
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42
Locatie: Zuid-Holland
Contacteer:

BIJBELSTUDIE GEZOCHT

Bericht door Pim »

=SPOED=SPOED=

Dear All,

Wie heeft er voor mij een bijbelstudie over Openbaringen 3:14-22 (Brief aan de gemeente der Laodicensen).

Groeten en bijvoorbaat dank,
Pim.

[Aangepast op 24/5/03 door Pim]
Em.

Bericht door Em. »

I'm sorry, kheb er geloof ik wel 1 van openbaring 2, maar daar zul je dan wel nix aan hebben.
Gebruikersavatar
Pim
Berichten: 4033
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42
Locatie: Zuid-Holland
Contacteer:

Bericht door Pim »

Bedankt voor je reactie, maar juist het genoemde gedeelte spreekt me erg aan en wil ik graag in een groep bespreken (met discussievragen).

Groeten.
Gebruikersavatar
ndonselaar
Berichten: 3105
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:34
Contacteer:

Bericht door ndonselaar »

Matthew Henry:

Openbaring 3:14-22 <#Re 3.14-22>

Ook hier hebben wij te beschouwen:

I. Het opschrift van deze boodschap.

1. Aan wien zij werd gezonden. Aan den engel van de gemeente der Laodicensen. Wij zijn nu gekomen tot de laatste en slechtste van de zeven Aziatische gemeenten; het tegendeel van de gemeente te Philadelfia. Want gelijk in de vorige gemeente niets te berispen viel, zo is er in deze niets te prijzen; en toch was zij een van de zeven gouden kandelaren. Een bedorven kerk kan toch wel een kerk zijn. Laodicea was eens een beroemde stad aan de oevers van de rivier Lycus; had een muur van groten omvang, drie marmeren schouwburgen, en was, gelijk Rome, gebouwd op zeven heuvelen. Naar het schijnt had de apostel Paulus groot aandeel aan de verkondiging van het Evangelie in deze stad, vanwaar hij een zijner brieven schreef, dien aan de Colossensen, waarin hij haar groeten overbrengt. Laodicea was niet meer dan zeven uren van Colosse verwijderd. In de vierde eeuw werd in deze stad ene kerkvergadering gehouden, maar zij is nu reeds sinds eeuwen verwoest en ligt geheel in puinhopen, een ontzaglijk gedenkteken van den toorn des Lams.

2. Door wien de boodschap gezonden werd. Onze Heere Jezus noemt zich hier de Amen, de trouwe en waarachtige Getuige; het begin der schepping Gods.

A. De Amen; Hij, die standvastig en onveranderlijk is in al Zijn voornemens en beloften; wiens ja ja en wiens neen neen is.

B. De trouwe en waarachtige Getuige; wiens getuigenis omtrent God aan de mensen behoort aangenomen en ten volle geloofd te worden, en wiens getuigenis omtrent de mensen aan God ten volle aangenomen en geacht zal worden; en die een snel en waarachtig getuige zal zijn tegen alle onverschillige en lauwe belijders.

C. Het begin der schepping Gods; zowel van de eerste schepping, en als zodanig is Hij de aanvang, dat is de eerste oorzaak, de Schepper en Onderhouder, als van de tweede schepping, de gemeente; en zo is Hij het hoofd van dat lichaam, de eerstgeborene uit de doden, gelijk in Hfdst. 1:5; <#Re 1.5> waaruit deze namen genomen zijn. Christus, na zichzelven door Zijn eigen goddelijke macht, als hoofd van de nieuwe schepping opgewekt te hebben, wekt nu de dode zielen op om een levenden tempel en ene gemeente voor Hem te zijn.

II. Het onderwerp of de inhoud; waaromtrent w ij het volgende opmerken:

1. De hevige beschuldiging, tegen deze gemeente, dienaren en Christenen, ingebracht door Hem, die hen beter kende dan zij zelven. Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zijt noch heet; maar veel erger: och, of gij koud waart of heet! vers 15 <#Re 3.15>. Lauwheid of onverschilligheid in zake den godsdienst is de ergste toestand ter wereld. Indien de godsdienst iets wezenlijks is, dan moet hij iets uitnemends zijn; en daarom moeten wij het er ernstig mede opnemen. Maar is hij niet iets wezenlijks, dan is hij het slechtste van alles, en dan moeten wij er ons zo krachtig mogelijk tegen verzetten. lndien de godsdienst iets waard is, dan is hij alles waard; en dan is onverschilligheid in deze zaak onverschoonlijk.

Hoelang hinkt gij op twee gedachten? Indien de Heere God is, volgt Hem na, maar indien Baäl god is, volgt hem na! Hier is geen plaats voor onzijdigheid. Een openbare vijand zal eerlijker handelen dan een trouwloze onzijdige; er is meer verwachting van een heiden dan van zo iemand. Christus verlangt dat de mensen zich in ernst zullen verklaren voor of tegen Hem.

2. Een strenge straf wordt gedreigd. Zo dan omdat gij lauw zijt en noch koud noch neet, Ik zal u uit mijnen mond spuwen. Lauw water ontreddert de maag en verwekt braking; lauwe belijders ontstem men het hart van Christus. Hij walgt van hen en kan hen niet verdragen. Zij mogen hun lauwheid liefde, zachtheid, gematigdheid, breedheid van opvatting noemen; dat is voor Christus walglijk, en dat maken zij zichzelven. Zij zullen verworpen worden, voor goed verworpen; want het is verre van den heiligen Jezus terug te keren tot hetgeen Hij eens op die wijze verworpen heeft.

3. Wij zien hier een oorzaak van deze onverschilligheid en onstandvastigheid aangeduid, en dat is zelfgenoegzaamheid en zelfbedrog. Zij dachten dat het reeds zeer goed met hen stond, en daarom waren zij er onverschillig voor om beter te worden. Want gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek, vers 17 <#Re 3.17>. Merk hier op welk groot verschil er bestond tussen de gedachten, die zij van zichzelven hadden, en die, welke Christus over hen had. .

A. De hoge gedachten van zichzelven: Gij zegt: ik ben rijk en verrijkt geworden en heb geens dings gebrek; rijk; al rijker en eindelijk tot zulk een hoogte dat zij zich boven alle mogelijkheid van gebrek verheven waanden. Wellicht waren zij ruim voorzien van allen nooddruft des lichaams, en deed dat hen hetgeen voor de ziel nodig is over het hoofd zien. Of wellicht hielden zij zich voor geestelijk rijk; zij hadden kennis en hielden die voor godsdienst; zij bezaten gaven en zagen die voor genade aan; zij hadden instellingen, en stelden die in de plaats van den God der instellingen. Hoe zorgvuldig moeten wij er tegen waken, dat wij geen strik over onze zielen werpen! Ongetwijfeld zijn er velen in de hel, die eens meenden dat zij op weg naar den hemel waren. Laat ons dagelijks God bidden dat Hij ons niet toelate onszelven te vleien en te bedriegen met betrekking tot onze zielen.

B. De geringe gedachten, die Christus van hen had, en Hij vergiste zich niet. Hij wist, ofschoon zij het niet wisten, dat zij waren ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt. Hun toestand was ellendig in zichzelf, en moest het medelijden van anderen opwekken; ofschoon zij trots op zichzelven waren, werden zij beklaagd door allen, die hun toestand kenden. Want:

a. Zij waren arm, straatarm, terwijl zij zeiden dat zij rijk waren; zij hadden geen voorraad om hun zielen in het leven te houden; hun zielen leden gebrek temidden van hun overvloed; zij waren diep in de schuld bij de gerechtigheid Gods, en hadden niets om ook slechts het kleinste deel van die schuld te betalen.

b. Zij waren blind; zij konden hun toestand niet zien, noch hun weg, noch hun gevaar; zij konden niet in zichzelven zien en zij konden niet voor zich uit zien. Zij waren blind en dachten toch dat zij zagen; het licht zelf, dat in hen was, was duisternis, hoe groot moest dus de duisternis zelf zijn! Zij konden Christus niet zien, ofschoon die duidelijk hun voor ogen gesteld was, alsof Hij onder hen gekruist ware. Zij konden niet door het geloof God zien, ofschoon die altijd bij hen tegenwoordig was. Zij konden den dood niet zien, ofschoon zij dien vlak voor zich hadden. Zij konden de eeuwigheid niet zien, ofschoon zij voortdurend op haar grens stonden.

c. Zij waren naakt, zonder kleding en zonder huis; zonder enige beschutting voor hun zielen. Zij waren zonder kleding; zij hadden zomin het kleed der rechtvaardigmaking als dat der heiligmaking. Hun naaktheid van schuld en bevlekking had geen bedekking. Zij waren voortdurend blootgesteld aan zonde en schande. Hun gerechtigheid bestond slechts uit lompen, morsige lompen, die hen niet konden kleden en alleen maar verontreinigen. Zij waren naakt, zonder huis of schuilplaats, want zij waren zonder God en Hij is in alle eeuwen de woning voor Zijn volk geweest: in Hem alleen kan de ziel des mensen rust vinden en veiligheid en alle mogelijke gemak. De aardse rijkdom kan de ziel niet verrijken; het best-ingerichte huis voor het lichaam biedt de ziel geen veiligheid aan. De ziel is geheel iets anders dan het lichaam, en moet naar haar eigen natuur verzorgd worden, of anders zal zij ellendig zijn temidden van alle aardse weelde.

4. Een goede raad wordt door Christus aan deze zondige gemeente gegeven; en wel dat zij haar ijdele en dwaze gedachte, die zij van zichzelve had, zou laten varen; en trachten werkelijk datgene te zijn, wat zij wilde schijnen te zijn. Ik raad u, dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen opdat gij bekleed moogt worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worden; en zalf uwe ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt, vers 18 <#Re 3.18>. Merk op:

A. Onze Heere Jezus gaat voort met het geven van goeden raad aan hen, die Zijn raad in den wind geslagen hebben.

B. De toestand van zondaren is nooit reddeloos, zolang zij de genadige roepstemmen en den raad van Christus mogen horen.

C. Onze gezegende Heere, de raadsman, geeft altijd den besten raad en die het meest gepast is voor den toestand van den zondaar; evenals hier:

a. Die mensen waren arm: Christus raadt hun van Hem te kopen goud, beproefd komende uit het vuur, opdat zij rijk mogen worden. Hij laat hun weten waar zij den waren rijkdom bekomen kunnen; en hoe zij dien verkrijgen kunnen.

Ten eerste. Waar zij dien verkrijgen kunnen-bij Hem. Hij zendt hen niet naar de stromen van Pactolus, of naar de m ijnen van Potosi, maar roept hen tot zich, de parel van grote waarde.

Ten tweede. Hoe kunnen zij dit goede goud van Hem verkrijgen? Zij moeten het kopen. Dit schijnt een verkeerde raad te zijn. Hoe kunnen armen goud kopen? Juist zoals zij van Christus wijn en melk kunnen kopen: dat is, zonder prijs en zonder geld, Jes. 55:1 <#Isa 55.1>. Men moet zeker van een en ander afstand doen; maar dat komt niet werkelijk in aanmerking; dat is alleen om plaats te maken voor den waren rijkdom. Doet afstand van uw zonden en uw zelfgenoegzaamheid, en komt tot Christus met een gevoel van uwe armoede en uw ledigheid, opdat gij vervuld moogt worden met Zijn verborgen schatten.

b. Deze mensen waren naakt. Christus zegt hun dat zij klederen kunnen bekomen, en dat deze hun schande en hun naaktheid zullen bedekken. Zij moeten die ontvangen van Christus; en zij hebben alleen hun vuile lompen af te werpen om de witte klederen aan te trekken. die Hij voor hen verworven en gereed heeft; Zijn eigen onkreukbare gerechtigheid ter rechtvaardigmaking en de klederen van heiligheid en heiligmaking.

c. Zij waren blind, en Hij raadt hun van Hem te kopen ogenzalf, opdat zij ziende mogen worden; hun eigen wijsheid en reden op te geven, die slechts blindheid zijn in de dingen Gods, en zich te wenden tot Zijn Woord en Geest; en hun ogen zullen geopend worden om hun weg en hun doel te zien, hun plicht en hun waar belang. Een nieuw en heerlijk verschiet zal zich dan voor hun zielen openen, een nieuwe wereld vol van de schoonste en uitnemendste voorwerpen zullen zij zien; en dit licht zal verrassend zijn voor hen, die nu zijn overgeleverd aan de macht der duisternis. Dit is de wijze en goede raad, dien Christus aan zorgloze zielen geeft, en indien zij dien opvolgen, zal Hij zichzelven gebonden achten hem geheel te vervullen.

5. Hier wordt een grote en genadige bemoedigin g voor deze zondige gemeente aan toegevoegd om de vermaning en den raad, die Christus haar gegeven heeft, wèl ter harte te nemen. Hij zegt hun:

A. Ze zijn gegeven uit tedere liefde. Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik. Wellicht denkt gij, dat Ik u alleen harde woorden en scherpe berispingen gegeven heb; maar het was alleen uit liefde voor uwe zielen. Ik zou u niet zo openlijk bestraft hebben over uw zondige lauwheid en uw ijdel zelfvertrouwen, wanneer Ik uwe zielen niet liefhad. Indien Ik u haatte, dan zou Ik u hebben laten varen en in uw zonde voortgaan tot zij uw verderf over u gebracht hadden. Zondaren behoren de bestraffi ngen van Gods Woord en Zijne roede te beschouwen als tekenen van Zijne genegenheid voor hun zielen; en moeten daarom waarachtig berouw gevo elen en zich keren tot Hem die hen slaat; beter een gefronsd voorhoofd en wonden van een vriend dan de vleiende glimlachen van een vijand.

B. Indien zij bereid waren Zijne waarschuwing ter harte te nemen, dan was Hij gereed hun zielen goed te doen. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop, vers 20 <#Re 3.20>. Merk hier op:

a. Het behaagt Christus genadiglijk door Zijn woord en Geest aan de deur van het hart der zondaren te komen; Hij gevoelt zich door Zijne barm hartigheid tot hen getrokken, gereed om hun een vriendelijk bezoek te brengen.

b. Hij vindt die deur voor H em gesloten; het hart des mensen is van nature voor Christus gesloten door onwetendheid, ongeloof en zondi ge vooroordelen.

c. Wanneer Hij het hart gesloten vi ndt, trekt Hij zich niet onmiddellijk terug, maar wacht genadig, zelfs al wordt Zijn hoofd van den dauw bevochtigd.

d. Hij gebruikt alle geschikte middelen om de zondaren wakker te sc hudden en hen te noodzaken voor Hem de deur te openen; Hij roept door Zijn woord; Hij klopt door de werkingen van Zijn Geest in hun gewetens.

e. Zij, die voor Hem opendoen, zullen zich tot hun grote vertroosting en hun voordeel verheugen in Zijne tegenwoordigheid. Hij zal met hen avondmaal houden; Hij zal aannemen wat goed in hen is; H ij zal al Zijn schatten voor hen met zich brengen. H ij zal overvloed medebrengen, nieuwe voorraden van genade en vertroosting, en daardoor opwekken tot nieuwe daden van geloof, en liefde en blijdschap; en in dit alles zullen Christus en Zijn berouwhebbende discipelen zalige gemeenschap met elkand er hebben. Helaas, hoeveel verliezen zorgloze en opstandige zondaren door te weigeren voor Christus de deur van het hart te openen! I

II. Wij komen nu tot het slot van den brief, en hebben h ier evenals vroeger:

1. De belofte gedaan aan den gelovige, die overwint. Hier ligt het volgende in opgesloten.

A. Ofschoon deze gemeente naar het scheen geheel overrompeld en overwonnen was door lauwheid en zelfvertrouwen, zo was het toch mogelijk dat zij door de bestraffingen en den raad van Christus zou bezield worden met nieuwen ijver en levenskracht, en als overwinnaars uit den geestelijken strijd tevoorschijn komen.

B. Indien dat het geval was, zouden al de vroegere overtredingen vergeven worden, en zij een grote beloning ontvangen. En welke is deze beloning? Die overwint, Ik zalhem geven met Mij te zitten in Mijnen troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijnen Vader in Zijnen troon, vers 21 <#Re 3.21>. Hier wordt aangeduid:

a. Dat Christus zelf verzoekingen en tegenstand te doorstaan heeft gehad.

b. Dat Hij die alle overwon en meer dan overwinnaar geweest is.

c. Dat Hij, als beloning voor Zijn strijd en overwinning, met God den Vader in diens troon gezeten is, in het bezit van de heerlijkheid, die Hij van eeuwigheid bij den Vader had; maar die Hij gaarne op aarde verborgen had gehouden; het als het ware in de hand des Vaders latende, als een onderpand dat Hij Zijn werk getrouw vervullen zou, alvorens Hij dien heerlijken luister weer aannam. En na dat volbracht te hebben, vroeg en verkreeg Hij Zijn onderpand terug, om te verschijnen in Zijn goddelijke majesteit als de gelijke van den Vader.

d. Zij, die Christus gelijk worden in Zijn beproevingen en overwinningen, zullen Hem gelijk gemaakt worden in Zijne heerlijkheid; zij zullen met Hem zitten in Zijnen troon; in Zijn rechterstoel bij het einde der wereld; in Zijn troon van heerlijkheid tot in alle eeuwigheid; schitterende in Zijne stralen uit kracht van hun vereniging met en hun betrekking tot Hem; als het mystieke lichaam, waarvan Hij het hoofd is

2. Dit alles wordt besloten met de algemene oproeping om aandacht, vers 22, <#Re 3.22> waardoor aan allen, die deze brieven zullen lezen, op het harte gedrukt wordt, dat hetgeen er in geschreven staat niet is van eigen uitlegging; niet bedoeld wordt tot onderrichting, bestraffing en verbetering van deze gemeenten alleen; maar van alle gemeenten van Christus in alle eeuwen en delen van de wereld. Er zal in alle opvolgende gemeenten enige gelijkenis zijn met deze, zowel in haar genaden als in haar zonden; maar zij mogen alle verwachten, dat God met haar zal handelen zoals Hij met deze handelde, welke alle eeuwen door de voorbeelden zijn van hetgeen getrouwe en vruchtbare gemeenten van God mogen verwachten. En wat de ontrouwe gemeenten betreft, deze moeten lijden van Zijn hand verwachten. Ja, Gods handelingen met Zijne gemeenten geven nuttig onderricht aan het overig deel der mens heid, om dat te doen overwegen: Indien het oordeel van het huis Gods begint, welk zal het einde zijn van hen, die het Evangelie van Christus niet gehoorzaam zijn? 1 Pet. 4:17 <#1Pe 4.17>. Zo eindigen de boodschappen van Christus aan de Aziatische gemeenten; en daarmee de brieven van dit boek. Wij komen nu tot het profetische deel.

en Dachsel:

In Laodicea ontmoeten wij een gemeente, die omdat zij noch koud noch heet is, de Heere walgt en door Hem uit Zijn mond zal worden gespuwd. Zij acht zichzelf zo rijk en overrijk en zonder gebrek en zij is toch zo ellendig en beklagenswaardig, blind en naakt. Zeker zou haar nog raad kunnen worden gegeven, hoe zij uit haar armoede tot rijkdom, uit haar naaktheid tot heerlijke kleren zou kunnen komen en zij van haar blindheid zou kunnen worden genezen. Maar wat baat haar een raadgeving, die zij toch niet aanneemt of opvolgt, omdat zij toch die niet wil, tot wie die raad haar wijst! En toch weet de Heere dat juist in deze gemeente, waartegen Zijn vonnis van wegwerping wordt uitgeproken, een grond is onder het bedeksel, waarvan Hij na terzijdestelling van het laatste zich kan meester maken. Hij kent degenen, die Hem liefhebben en door straf en kastijding tot bekering leiden kan. Bij deze vraagt Hij dan plaats voor Zich als gast in het huis van hun harten en spreekt tot hen van de nauwste gemeenschap, van het meest vertrouwelijk verkeer. De overwinnaars uit hun midden belooft Hij wat de martelaars van de oudere kerk ten deel zal worden. Wij hebben hier het beeld van de kerk in een tijd, die reeds begonnen is zich te ontwikkelen en waarmee ook de tijd van de heidenen wordt besloten.

14. En schrijf aan de engel van de gemeente van de Laodicensen 1): "Dit zegt de Amen, Hij, die de eeuwige waarheid zelf is, de trouwe en waarachtige Getuige, die de waarheid zuiver van alle menselijke bijvoegsels of verdraaiing openbaart, het Begin van de schepping van God 2), van wie alle schepselen hun aanvang hebben, die hun oorsprong is (Joh.1:3 <#Joh 1.3>).

1) De grote en rijke handelsstad Laodicea in zuidwestelijk Frygië, daar, waar dit land aan Karië en Lydië grenst enkele uren van Kolosse, niet ver van de Lykus gelegen, die in de Maeander vloeit, heette vroeger Kydrara of Diospolis, later Rhoas, tot ten slotte de Syrische koning Antiochus II (van 262-246 voor Christus) haar ter ere van zijn gemalin Laodice (zie DACHS "Da 11:6") met deze naam noemde. Over de stichting van de gemeenten te Smyrna, Pergamus, Thyatire, Sardis en Filadelfia hebben wij geen bericht noch in de Handelingen noch in de brieven van de apostelen. Daarentegen wordt de gemeente te Laodicea genoemd in Kol.2:1 en 4:13,15,16 <#Col 2.1 4.13,15,16>. Op de laatste plaatsen wordt zelfs gemeld van een brief aan haar en volgens het onderschrift bij de eerste brief aan Timotheüs zou Paulus de laatste uit Laodicea hebben geschreven. In de kerkgeschiedenis is de stad bekend door een synode aldaar gehouden (omstreeks tussen 360 en 364 na Christus), die onder anderen ook bepalingen heeft gemaakt ten opzichte van de heiliging van de Zondag, alsmede over de bijbelse boeken, die tot de Kanon behoorden.

De "Amen" of "Waarachtig is Hij", die bij alles, wat Hij zegt, in het openbaren van de verborgene diepten van het harten, in bedreiging en in belofte, steeds met volle recht het "voorwaar" kan voegen, terwijl bij alles, wat een kortzichtig mens spreekt, overal een vraagteken moet worden gezet en wel des te meer, naarmate hij met meer vertrouwen spreekt. Deze benaming staat in verband met het vele keer voorkomende "voorwaar" of "Amen" in de redenen van de Heere. Dit wijst evenals het predikaat hier op de volheid van de waarheid, die in Hem als in de Waarachtige woont. (HENGSTENBERG).

De volgende woorden, aan Hoofdst. 1:5 <#Re 1.5> ontleend, maar uitgebreid door de bijvoeging "en waarachtige" dienen tot verklaring van het "Amen". Hij is de Getuige, die van de Vader getuigd heeft en dat heeft Hij gedaan in onverbrekelijke trouw, niets gesproken, dan wat Hij van de Vader ontvangen heeft (Joh.12:49; 14:10 <#Joh 12.49 14.10>). En juist daarom is Hij de waarachtige Getuige. Hij, wiens woorden waarheid zijn, wiens bedreigingen worden volbracht. Hij is echter nog meer; Hij dreigt niet alleen wat de Vader werkelijk zal volbrengen. Hij heeft ook zelf macht, om Zijn dreigingen te volvoeren, want Hij is het begin van de schepping van God, niet het oudste stuk of exemplaar onder de schepselen, maar de uitgang en bron, het levende begin en de oorsprong. Zo is Hij de Heer van de schepping, die te gebieden heeft over haar en aan Zijn woorden kracht weet bij te zetten en die de Laodicensen vreesden, met van wie zij niet moesten spelen; hun Christendom was zo slap en onbeslist, zo zwevend tussen liefde voor en vijandschap tegen Christus, alsof Christus en Zijn heil en Zijn woord speelgoed waren, waarmee men zou kunnen beuzelen. (EBRARD).

Zij hadden zich, zoals uit alles blijkt, verlopen in filosofische speculaties over de oorsprong van de dingen, zodat het eenvoudig Evangelie van de genade en waarheid van God hun tot dwaasheid was geworden. Nu zegt de Heere: Dat, waarover u filosofeert en waarom u, in plaats van Mij te vinden, van Mij afdwaalt, dat ben Ik zelf. Ik zelf ben het door u gezochte begin van de schepping van God, de eeuwige, waarachtige wijsheid, waaruit alles wat is, zijn oorsprong heeft en wijsheid is het daarom, Mijn woord en Evangelie als hemelse wijsheid te eren en u daardoor als ootmoedige leerlingen te laten leiden. (KEMMLER).

Het woord "Amen" bevestigt plechtig datgene, wat vooraf ging en Jezus is de grote Bevestiger; onveranderlijk voor altijd is de "Amen" in al Zijn beloften. Zondaar, ik zou u willen vertroosten met deze gedachte: Jezus Christus zei: "Kom tot Mij allen, die vermoeid en beladen bent, en Ik zal u rust geven. Als u tot Hem komt, zal Hij Amen zeggen in uw ziel; Zijn belofte zal waar voor u worden. In de dagen van Zijn vlees zei Hij: "Het gekrookte riet zal Ik niet verbreken." O, u arm, gebroken, verslagen hart, als u tot Hem komt, zal Hij Amen tot u zeggen en het zal even waar zijn in uw ziel als in honderd andere gevallen, in vervlogene jaren. Christen! is dit ook niet zeer vertroostend voor u, dat er niet een enkel woord van de lippen van de Heiland gevloeid is, dat ooit door Hem is teruggenomen? De woorden van Jezus zullen blijven wanneer aarde en hemel zullen voorbijgaan. Als u zich vasthoudt ook maar aan een halve belofte, zult u die getrouw bevinden. Neem u in acht voor hem, die genoemd is: "Besnoeier van beloften", die u zo graag de troost van Gods Woord wil ontnemen. Jezus is Ja en Amen in al Zijn betrekkingen. Eens was Hij de Hogepriester om te vergeven en te reinigen, nog is Hij de Amen als Hogepriester. Hij was Koning om Zijn volk te leiden, te regeren en te verdedigen met Zijn machtige arm, nog is Hij dezelfde, nog de Amen als Koning. Hij was Profeet om te voorspellen goede dingen, die komen zouden; nog druipt er honing van Zijn lippen. Hij is de Amen als profeet. Amen is Hij, wat betreft de verdiensten van Zijn bloed, Amen, wat betreft Zijn rechtvaardigheid. Dat heilige kleed zal schoon en heerlijk blijven, als het lichaam sterft. Hij is de Amen in iedere naam, die Hij draagt. Uw Bruidegom, nooit van u scheidende; uw Vriend, die meer aankleeft dan een broeder, uw Herder, die met u zal zijn in de vallei van de schaduwen van de dood; uw helper en bevrijder; uw burcht en uw hoog vertrek, uw sterkte, uw vertrouwen, uw vreugde, uw alles in alles en uw Ja en Amen altijd. (SPURGEON).
In necessariis unitatem custodiant, in non necessariis libertatem, in utrisque prudentiam et charitatem, in omnibus conscientiam inoffensam in diem Domini
Pied
Berichten: 915
Lid geworden op: 29 dec 2001, 12:36

Bericht door Pied »

3:14-22 De brief aan de gemeente in Laodicea
De laatste van de zeven brieven is gericht aan de gemeente in Laodicea. Deze stad lag ten zuid-oosten van Filadelfia, dicht bij Kolosse. Laodicea was ongeveer 250 voor Christus door koning Antiochus II gesticht en genoemd naar zijn vrouw Laodice. Volgens Koloss. 4:16 ontving de gemeente in Laodicea eenmaal een brief van Paulus; deze brief is verloren gegaan. In vers 14 begint Jezus met zichzelf te noemen met drie zeer hoge titels. De eerste titel is: Amen, dat betekent: die de waarheid is. Mogelijk is dit een aanhaling van Jesaja 65:16, waar God de God der waarheid genoemd wordt (in het Hebreeuws: Elohe amen). In de tweede plaats noemt Jezus zichzelf: de getrouwe getuige. Dat wil zeggen: de getuige die altijd de waarheid overbrengt. Dit is een herhaling van Openb. 1:5 (zie uitleg daar). In de derde plaats noemt Christus zichzelf: het begin der schepping Gods. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt (arche) kan twee betekenissen hebben: ’het eerste schepsel’ of ‘de bron der schepselen’. We moeten ongetwijfeld (in overeenstemming met bijna alle uitleggers van Openbaring) de tweede betekenis kiezen .Omdat Christus zo hoog is als in vers 14 gezegd is, krijgen Zijn woorden tot de gemeente van Laodicea een zeer ernstige klank. Hij verwijt (in vers 15 en 16) de gemeente van Laodicea dat ze niet koud is en niet heet, maar lauw. Het best kunnen we deze lauwheid opvatten als: onbeslist zijn, niet willen kiezen tussen het gehoorzamen aan God en het niet gehoorzamen aan Hem . Lauw water wordt door de meeste mensen onaangenaam gevonden; sommigen spuwen het liever uit dan het te drinken; vandaar de uitdrukking van Christus in vers 16. Dicht bij Laodicea was een stroom van lauw water, die afkomstig was uit hete bronnen, maar over de stenen stromend langzamerhand lauwer werd.

In vers 17 zien we dat de gemeente in Laodicea zich rijk voelde. Twee opvattingen zijn hier mogelijk. De gemeente kan zich rijk aan stoffelijke goederen gevoeld hebben, want Laodicea, dat zeer gunstig gelegen was op een kruispunt van wegen, was een welvarende stad. Maar het is ook mogelijk dat de gemeente in Laodicea zich geestelijk rijk voelde, want juist zeer zwakke christenen zijn vaak tevreden over zichzelf, terwijl ernstige christenen vaak ontevreden over zichzelf zijn. Het is zeer goed mogelijk dat deze opvattingen verenigd moeten worden en dat de gemeente zich zowel stoffelijk als geestelijk rijk voelde. In het tweede deel van vers 17 zegt Jezus met sterke woorden dat de toestand van de gemeente in werkelijkheid ongelukkig is.

In vers 18 raadt Christus de gemeente aan van Hem goud, witte klederen en ogenzalf te kopen. Dit zal een zinspeling zijn op drie rijkdommen van Laodicea; er waren bankiers die met goud omgingen, er werden stoffen gefabriceerd en er werd ook een beroemde ogenzalf gemaakt. Ongetwijfeld moeten deze drie dingen (goud, kleren en ogenzalf) hier geestelijk opgevat worden, zoals we in het volgende zullen uiteenzetten.
Goud betekent echte geestelijke rijkdommen. Er wordt nog bijgevoegd: gezuiverd in het vuur. Goud wordt gewoonlijk van vuile bestanddelen gezuiverd door het te verwarmen totdat het vloeibaar wordt. Het is waarschijnlijk het beste om in ‘gezuiverd in het vuur’ geen aparte geestelijke betekenis te zoeken, maar het op te vatten als: zuiver, dus kostbaar goud.
De witte klederen in vers 18 betekenen vergeving van zonden of een heilig leven, of beide.
De ogenzalf betekent zelfkennis en christelijke wijsheid.
Dat de genoemde dingen van Christus gekocht moeten worden, betekent niet dat de gemeente er iets voor moet betalen. Waarschijnlijk ligt er in de uitdrukking ‘kopen’ een opzettelijke herinnering aan het bekende vers Jesaja 55:1: ‘koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk’. Christus wordt hier getekend als de rijke Heiland die geestelijke rijkdommen, vergeving van zonden, kracht tot een heilig leven en wijsheid geven kan. Voor ons is niets anders nodig dan deze dingen met een oprecht hart van Hem te vragen. Wil men toch spreken van een prijs die wij moeten betalen, dan kan men zeggen dat we onze hoge gedachten van onszelf en onze gemakzucht moeten verlaten (zoals Swete het zegt).

In vers 19 wijst Christus erop (met een aanhaling uit Spreuken 3:12), dat Zijn scherpe vermaning aan de gemeente van Laodicea uit liefde voorkomt.

Vers 20 is een van de meest ontroerende verzen van het boek Openbaring. Christus, die zo hoog en machtig is, zegt dat Hij als gast voor de deur staat, kloppend met het verzoek om binnengelaten te worden. Als de gemeenteleden in Laodicea de deur voor Hem openen, zal Hij binnenkomen en samen met hen eten, Samen eten was in Palestina symbool van gemeenschap (vgl. Mark. 2:15, 16). Sommige uitleggers vatten deze gemeenschap met Christus op als reeds tegenwoordig, en dan vooral in het Heilig Avondmaal. Anderen wijzen erop dat de toestand na Christus’ wederkomst in het Nieuwe Testament dikwijls getekend wordt als een maaltijd samen met Christus (zie Matt. 26:29; Luk. 22:30, Openb. 19:9) en vatten het ‘eten samen met Christus’ in ons vers op als een eschatologische belofte. Het meest verstandig is, naar onze mening, de opvatting van de bekende nieuwtestamentische geleerde O. Cullmann: ‘ons tekstvers spreekt over het Heilig Avondmaal en tegelijk over het Messiaanse maal aan het einde der tijden’. M. Rissi zegt in dit verband: ‘de gave van Christus is tegelijk tegenwoordig en toekomstig; het tegenwoordige maakt het toekomstige niet overbodig, maar belooft het’.

In vers 21 belooft Christus plechtig aan degene die overwint (zie uitleg bij 2:7) dat hij samen met Christus zal mogen regeren op de nieuwe wereld. Zoals in Openbaring gebruikelijk, wordt dit met een beeld gezegd: hij zal samen met Christus op de troon mogen zitten. Om het beeld te begrijpen doen we goed te bedenken, dat in de oudheid tronen vaak breed waren, zodat er meer dan een persoon op kon zitten. Toch wordt het beeld niet consequent volgehouden; hoe kunnen al de volgelingen van Christus samen met Hem op een troon zitten? Daarom moeten we voornamelijk letten op de bedoeling: de volgeling van Christus zal eenmaal koninklijke waardigheid krijgen, maar alleen samen met Christus, d.w.z. in verbinding met Christus.
De beloften van de zeven brieven eindigen zo met een zeer hoge belofte, als een climax.
Het is goed erop te letten dat de volgorde der woorden in vers 20 en 21 (eten met Christus – heersen) precies gelijk is aan de volgorde in Lukas 22:30. In het boek Openbaring kunnen we veel verbinding opmerken met het Oude Testament (bijv. in vers 21 met Psalm 110) maar toch ook met de Evangeliën.

De overwinning van het Lam, drs. J.J. de Heer, Telos Bijbelstudie 23, Buijten & Schipperheijn, Alphen a.d. Rijn, 1981.
Plaats reactie