Fjodor heeft gereageerd op een aantal pagina's die ik gegeven heb uit de Acta. OMdat ik gisteren uberhaupt geen tijd had, heb ik slechts paginanummers gegeven. Wat belangrijk is, is dat ik deze op verzoek van edmund heb gegeven, dit was zijn vraag:
edmund schreef:Kan je aangeven waar je de zogenaamde bloemtheologie in de ACTA bent tegengekomen (blz. nrs bijv.), want ik ken die niet.
Wat is, wat door edmund smalend de bloemboltheologie wordt genoemd, maar wat de Bijbelse leer is? Dat is dat de mens in zijn natuurstaat niet kan hongeren en dorsten, naar Jezus kan verlangen, Gode een offer van een gebroken hart en verslagen geest kan opofferen, enz., maar dat al deze dingen, werkingen van Gods Geest in de mens zijn, ja eigenlijk vruchten van de wedergeboorte. Hebben onze vaderen dat ook beleden? Ja! Vele malen is het hier al aangehaald, maar wat ik uit de Acta zal aanhalen heeft zijn weerslag verkregen in de verwerping der dwalingen van hoofdstuk 3/4:
3/4-4a. Die leren: Dat de onwedergeboren mens niet eigenlijk noch geheellijk dood is in de zonde, of ontbloot van alle krachten tot het geestelijk goed; maar dat hij nog kan hongeren en dorsten naar de gerechtigheid en het leven, en offeren een offerande van een verslagen en gebroken geest, die Gode aangenaam is.
Want deze dingen strijden tegen de klare getuigenissen der Schrift: Gij waart dood door de misdaden en de zonden (Ef. 2:1, 5); en: Het gedichtsel van des mensen hart is alleenlijk boos, te allen dage (Gen. 6:5 en 8:21). Daarenboven, hongeren en dorsten naar de verlossing uit de ellende, en naar het leven, en Gode een offerande van een gebroken geest opofferen, geldt eigenlijk van de wedergeborenen, en van degenen die zalig genaamd worden (Ps. 51:19 en Matth. 5:6).
Nu zal ik de citaten uit de Acta laten volgen van het gevoelen der theologen uit de Palts:
Diegenen, die den mensch tot een getuigenis of richter stelt van de krachten des verdorven menschen, die draagt hem voorwaar tot eenen blinden richter, en stelt het oordeel in handen van een richter, in zijne eigene zaak. God alleen is hier een bekwaam getuige en richter, dewelke, vervreemd van aanneming der personen, ook de heimelijke plaatsen van het hart des menschen doorzoekt en doorgrondt; Jer. 17:9, 10. Die verklaart in zijn Woord, dat de mensch, gelijk hij naar den gemeenen loop uit Adam geboren wordt, is een kind des toorns; Ef. 2:3; en een overtreder van moeders lijf aan; Jes. 48:8; niet half dood, maar geheellijk, al wat hij is, dood in zijne zonden; Ef. 2: 1, 3; Col. 2:13; met geene krachten voorzien tot het geestelijke goed; Rom. 5:6: als blind in zijn verstand; Ef. 5:8; 1 Cor. 2:14; verkeerd van wil; Gen. 6:5, en 8:21; wederspannig van genegenheden; Tit. 3:3; Rom. 3:12, enz. in deze zijne blindheid, verkeerdheid, en opstand, zoo van natuur en wil verhard, dat hij niet meer zijne verdorvenheid en ze genegenheden kan afleggen, als een moorman zijne huid, of een luipaard zijne vlekken kan afleggen; Jer. 13:23; of ook eert kwade boom goede vruchten voortbrengen; Matth. 7:18. Alle welke dingen danig zijn, dat ze den natuurlijken sch geen licht des geestelijken verstands, of begeerte en genegenheid tot het geestelijke goed, overlaat.
Derhalve. dat geene goede werken van hem voor de bekeering kunnen en of verwacht worden, want zoodanig als de boom is, zoodanig zijn ook zijne vruchten, gelijk onze Zaligmaker leert; 12:33. Het is wel waar, dat ook de 1 stelling.
onherborenen sommige eerlijke en prijselijke dingen, in burgerlijke en deugdelijke zaken, door Gods hulp doen; Exod. 31:2, enz.; Rom. 2:14; dewelke nochtans niet uit het geloof, en eene goede conscientie voortkomen, en door hunne eigene gebreken verscheidenlijk besmet worden. Het is ook zeker, dat sommige daden, van kennis der zonde, droefheid, verslagenheid, enz. gaan voor het geloof en de bekeering in den mensch, die herboren zal worden, terwijl hij, door den dienst der wet en des Evangelies, bereid wordt om de genade te ontvangen.
Maar onder dezelve worden, buiten en tegen de waarheid der Schriftuur, vele voorwaarden bij de Remonstranten gesteld, als gaande vóór de bekeering, daar ze nochtans dezelve navolgen als vruchten, of als aanvangen en heilzame beginselen derzelve.
Want de droefheid van God vertoornd te hebben, waardoor de zondaar door de vertoorning Gods meer benauwd wordt, als uit vreeze van de straf, is eene droefheid, die naar God is, 2 Cor. 7:10, den geloovenden eigen. dewelke, den goedertierensten Vader in Christus aanziende en aannemende, ernstiglijk en van harte bedroefd zijn, dat Hij door hunne zonden vertoornd is geweest. Nederigheid, die niet geveinsd is of van korten duur, als daar was de nederigheid Achabs; 1 Kon. 21; maar eene oprechte en standvastige nederigheid is eene vrucht der wedergeboorte, waardoor wij aan Christus gelijkvormig worden, Matt. 16:29. Begeerte naar genade, of een honger en dorst der gerechtigheid, is een aanvankelijk geloof, Matt. 5:6, en een begin er van, Fil. 1: 6, en 2: 13.
Gebeden worden van den H. Geest in de harten verwekt; dewelke niet alleenlijk van de algemeene werking der wedergeboorte genoemd wordt de Geest der vernieuwing, Tit. 3:5; maar ook van dit bizonder werk genoemd wordt de Geest des gebeds, Zach. 12:10.
Ten laatste een voornemen en pogen om zijn leven te beteren komt van de aangevangene bekeering, gelijk de voortgang en volharding in datzelve voornemen is uit de voltrekking er van. Daarom heeft ook Barnabas die van Antiochiën nu geloofden vermaand met een voornemen des harten bij den Heere te blijven, Hand. 11:33.
Hetwelk zoo zijnde, verwerpen wij, door autoriteit der Schriftuur, de stelling der Remonstranten, en stellen deze tegenstelling.
Het gaat hier dus over de aangevangen bekering, over het begin van hte geestelijk leven, de eerste levenstekenen. NIet over het leven der genade, maar juist over het staan naar het leven der genade. wat de verdere discussie betreft over een citaat sluit ik me ook helemaal bij Tiberius aan: zó heb ik het bedoeld.