Andere les dan bedoeld uit een Bijbeltekst ontvangen? (nav Spr 24:11)
Geplaatst: 15 jun 2020, 10:52
Pas las ik dat in het leven van Hudson Taylor de tekst "Red degenen, die ter dood gegrepen zijn;" (Spr 24:11) een grote rol speelde om door te gaan met het opbouwen van het zendingswerk in China.
Ook in een boek over een Russische evangelist komt deze tekst in een dergelijke zin voor ("Het geluk van het verloren leven" door Nikolaj P.Chrapov).
Maar, als ik vervolgens de kanttekeningen bij dit vers lees, dan lijkt het erop dat dit vers helemaal geen betrekking heeft op zending of evangelisatie:
Red: Dit raakt eigenlijk de rechters en de overheden, die vanwege hun ambt gehouden zijn de onnozelen te beschermen, ja ook zelfs als ze door gegeven vonnis ter dood veroordeeld zijn, zo dan eindelijk hunne onschuld bleek. Voorts raakt het ook alle vromen in het algemeen, die, naar den eis van hun beroep, door de wettelijke middelen schuldig zijn de onnozelen voor te staan en te helpen.
Gegrepen zijn: Namelijk ten onrechte
Want zij: Dat is, zij staan in gevaar om gedood te worden. Anders: Want zoudt gij u onthouden van degenen, die worden weggerukt om gedood te worden? Deze vraag loochent sterkelijk dat dit zou mogen nagelaten worden door degenen, die ambtshalve door wettelijke middelen zulks te doen toestaat.
Twee vragen hierbij:
1. Wat is de betekenis van Spreuken 24:11 nu?
2. Wat moet je nu denken van het hebben van "roeping"/"duiding" door middel van een tekst die eigenlijk iets anders betekent?
Ten overvloede: ik wil zeker niet het leven van Hudson Taylor of broeder Chrapov ter discussie stellen.
Om niet alleen de kanttekeningen als bron te gebruiken: ook Matthew Henry betrekt deze tekst niet op zending of evangelisatie:
Spreuken 24:11-12
1. Hier wordt een grote plicht van ons geëist, en die is: op te treden tot hulp van de verdrukte onschuld. Als wij het leven of het levensonderhoud van iemand in gevaar zien van onrechtvaardig te worden weggenomen, dan behoren wij alles in het werk te stellen om zo iemand te redden door de valse beschuldiging te weerleggen, op grond waarvan hij veroordeeld wordt, en de bewijzen van zijn onschuld op te sporen. Hoewel het iemand is, aan wie wij geen bijzondere verplichting hebben, moeten wij hem toch helpen en wel uit algemene liefde voor de gerechtigheid. Als er mensen zijn, die met geweld en overmacht worden aangevallen, en het in onze macht is hen te redden, dan moeten wij het doen. Ja als wij zien dat mensen zich door onwetendheid blootstellen aan gevaar, of in benauwdheid zijn gekomen, zoals reizigers op de weg, schepen op zee, of iets dergelijks, dan is het onze plicht om, al is het ook met gevaar voor onszelf, hun ter hulp te snellen, en ons niet te onthouden om hen te verlossen, er niet traag, achterlijk of onverschillig in te zijn.
2. Een antwoord op de verontschuldiging die gewoonlijk aangevoerd wordt voor het nalaten van deze plicht. Gij zult zeggen: "Zie, wij wisten het niet, wij waren ons er niet van bewust dat die persoon in zo onmiddellijk gevaar was, wij waren er ook niet zeker van dat hij onschuldig was, wij wisten ook niet hoe zijn onschuld te bewijzen, noch hoe wij iets ten zijnen gunste doen konden, want anders zouden wij hem wel geholpen hebben".
a. Nu is het gemakkelijk zo’n verontschuldiging aan te voeren, waardoor men dan aan de blaam van mensen ontkomt, want misschien kunnen zij ons niet wederleggen als wij zeggen: Wij wisten het niet, of: Wij hebben het vergeten. De verzoeking om een leugen te zeggen ten einde een fout te verontschuldigen is zeer sterk als wij weten dat het onmogelijk is om weerlegd of gelogenstraft te worden, daar de waarheid geheel in ons eigen hart verborgen is, zoals wanneer wij zeggen: Wij hebben dit of dat gedacht en waren het werkelijk voornemens te doen, waarvan niemand dan wij zelf iets weten kan.
b. Het is niet zo gemakkelijk om met zulke verontschuldigingen aan het oordeel Gods te ontkomen, en aan de ontdekking daarvan staan wij bloot, en bij de beslissing daarvan moeten wij blijven.
Want:
(1) God weegt het hart en slaat de ziel gade, Hij houdt het oog op haar, bemerkt al haar bewegingen, haar verborgenste gedachten en bedoelingen zijn naakt en geopend voor Hem. Het is Zijn kroonrecht, hetgeen waar Hij in roemt, Jeremia 17:10. "Ik, de Heere, doorgrond het hart Hij slaat de ziel gade, houdt haar in het leven". Het is een goede reden waarom wij teder moeten zijn voor het leven van anderen, en alles moeten doen wat wij kunnen om het te bewaren, dat ons leven dierbaar is geweest in het oog van God, en dat Hij het genadiglijk heeft bewaard.
(2) Hij weet of de verontschuldiging, die wij hebben aangevoerd, waar of niet waar is, of het was omdat wij het niet wisten, of dat de ware reden ervan was, dat wij onze naaste niet liefhadden zoals wij hem hadden moeten liefhebben, maar zelfzuchtig waren, onverschillig waren beide voor God en de mens, ons om God noch de mens hadden bekommerd. Laat dit dienen om al onze beuzelachtige pleitredenen tot zwijgen te brengen, door welke wij menen ons geweten het zwijgen te kunnen opleggen, als het ons het nalaten van een duidelijke plicht verwijt. "Zal Hij, die de harten weegt, dat niet merken?"
(3) Dienovereenkomstig zal Hij ons oordelen. Gelijk Zijn kennis niet bedrogen of misleid kan worden, zo kan Zijn gerechtigheid ook niet vooringenomen zijn, Hij zal de mens vergelden naar zijn werk, niet slechts naar het doen van boze werken, maar naar het nalaten van goede werken.
Ook in een boek over een Russische evangelist komt deze tekst in een dergelijke zin voor ("Het geluk van het verloren leven" door Nikolaj P.Chrapov).
Maar, als ik vervolgens de kanttekeningen bij dit vers lees, dan lijkt het erop dat dit vers helemaal geen betrekking heeft op zending of evangelisatie:
Red: Dit raakt eigenlijk de rechters en de overheden, die vanwege hun ambt gehouden zijn de onnozelen te beschermen, ja ook zelfs als ze door gegeven vonnis ter dood veroordeeld zijn, zo dan eindelijk hunne onschuld bleek. Voorts raakt het ook alle vromen in het algemeen, die, naar den eis van hun beroep, door de wettelijke middelen schuldig zijn de onnozelen voor te staan en te helpen.
Gegrepen zijn: Namelijk ten onrechte
Want zij: Dat is, zij staan in gevaar om gedood te worden. Anders: Want zoudt gij u onthouden van degenen, die worden weggerukt om gedood te worden? Deze vraag loochent sterkelijk dat dit zou mogen nagelaten worden door degenen, die ambtshalve door wettelijke middelen zulks te doen toestaat.
Twee vragen hierbij:
1. Wat is de betekenis van Spreuken 24:11 nu?
2. Wat moet je nu denken van het hebben van "roeping"/"duiding" door middel van een tekst die eigenlijk iets anders betekent?
Ten overvloede: ik wil zeker niet het leven van Hudson Taylor of broeder Chrapov ter discussie stellen.
Om niet alleen de kanttekeningen als bron te gebruiken: ook Matthew Henry betrekt deze tekst niet op zending of evangelisatie:
Spreuken 24:11-12
1. Hier wordt een grote plicht van ons geëist, en die is: op te treden tot hulp van de verdrukte onschuld. Als wij het leven of het levensonderhoud van iemand in gevaar zien van onrechtvaardig te worden weggenomen, dan behoren wij alles in het werk te stellen om zo iemand te redden door de valse beschuldiging te weerleggen, op grond waarvan hij veroordeeld wordt, en de bewijzen van zijn onschuld op te sporen. Hoewel het iemand is, aan wie wij geen bijzondere verplichting hebben, moeten wij hem toch helpen en wel uit algemene liefde voor de gerechtigheid. Als er mensen zijn, die met geweld en overmacht worden aangevallen, en het in onze macht is hen te redden, dan moeten wij het doen. Ja als wij zien dat mensen zich door onwetendheid blootstellen aan gevaar, of in benauwdheid zijn gekomen, zoals reizigers op de weg, schepen op zee, of iets dergelijks, dan is het onze plicht om, al is het ook met gevaar voor onszelf, hun ter hulp te snellen, en ons niet te onthouden om hen te verlossen, er niet traag, achterlijk of onverschillig in te zijn.
2. Een antwoord op de verontschuldiging die gewoonlijk aangevoerd wordt voor het nalaten van deze plicht. Gij zult zeggen: "Zie, wij wisten het niet, wij waren ons er niet van bewust dat die persoon in zo onmiddellijk gevaar was, wij waren er ook niet zeker van dat hij onschuldig was, wij wisten ook niet hoe zijn onschuld te bewijzen, noch hoe wij iets ten zijnen gunste doen konden, want anders zouden wij hem wel geholpen hebben".
a. Nu is het gemakkelijk zo’n verontschuldiging aan te voeren, waardoor men dan aan de blaam van mensen ontkomt, want misschien kunnen zij ons niet wederleggen als wij zeggen: Wij wisten het niet, of: Wij hebben het vergeten. De verzoeking om een leugen te zeggen ten einde een fout te verontschuldigen is zeer sterk als wij weten dat het onmogelijk is om weerlegd of gelogenstraft te worden, daar de waarheid geheel in ons eigen hart verborgen is, zoals wanneer wij zeggen: Wij hebben dit of dat gedacht en waren het werkelijk voornemens te doen, waarvan niemand dan wij zelf iets weten kan.
b. Het is niet zo gemakkelijk om met zulke verontschuldigingen aan het oordeel Gods te ontkomen, en aan de ontdekking daarvan staan wij bloot, en bij de beslissing daarvan moeten wij blijven.
Want:
(1) God weegt het hart en slaat de ziel gade, Hij houdt het oog op haar, bemerkt al haar bewegingen, haar verborgenste gedachten en bedoelingen zijn naakt en geopend voor Hem. Het is Zijn kroonrecht, hetgeen waar Hij in roemt, Jeremia 17:10. "Ik, de Heere, doorgrond het hart Hij slaat de ziel gade, houdt haar in het leven". Het is een goede reden waarom wij teder moeten zijn voor het leven van anderen, en alles moeten doen wat wij kunnen om het te bewaren, dat ons leven dierbaar is geweest in het oog van God, en dat Hij het genadiglijk heeft bewaard.
(2) Hij weet of de verontschuldiging, die wij hebben aangevoerd, waar of niet waar is, of het was omdat wij het niet wisten, of dat de ware reden ervan was, dat wij onze naaste niet liefhadden zoals wij hem hadden moeten liefhebben, maar zelfzuchtig waren, onverschillig waren beide voor God en de mens, ons om God noch de mens hadden bekommerd. Laat dit dienen om al onze beuzelachtige pleitredenen tot zwijgen te brengen, door welke wij menen ons geweten het zwijgen te kunnen opleggen, als het ons het nalaten van een duidelijke plicht verwijt. "Zal Hij, die de harten weegt, dat niet merken?"
(3) Dienovereenkomstig zal Hij ons oordelen. Gelijk Zijn kennis niet bedrogen of misleid kan worden, zo kan Zijn gerechtigheid ook niet vooringenomen zijn, Hij zal de mens vergelden naar zijn werk, niet slechts naar het doen van boze werken, maar naar het nalaten van goede werken.