Meditatie

Gebruikersavatar
memento
Berichten: 11339
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42

Meditatie

Bericht door memento »

DOOD EN LEVEN

2 Korintiërs 3:6
Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.

Let wel, dit is géén smalende opmerking over formalisme. Dat bestaat wel, ook in Gods kerk – dan word je afgerekend op futiele overtredingen van pietluttige regeltjes.
Maar Paulus heeft het hier niet over muggenzifterij, maar over de warme wet van God. Die letters zijn dodelijk, juist omdat ze de kern van je zonde raken: je hoogmoed, je verzet tegen God, je wantrouwen.
Anderzijds, als Paulus zegt dat de Geest levend maakt, dan is dat evenmin een pleidooi voor een soepele benadering van zondaars, rekening houdend met verzachtende omstandigheden.
De Geest maakt levend, juist omdat Hij niets vergoeilijkt, maar je temidden van vloek en dood vastbindt aan Christus. Dan vloeit Christus’ leven in jou over. Het gaat hier dus niet over: niet moeilijk doen. Het gaat hier over dood en leven.

Bron: Nederlands Dagblad, 15 feb 2008
Gebruikersavatar
Wilma van den Berg
Berichten: 3849
Lid geworden op: 17 okt 2005, 16:24

Re: Meditatie

Bericht door Wilma van den Berg »

Opwas
26-02-2008 07:54
„Vertrouwende ditzelve, dat Hij die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal...”

Filippensen 1:6

Bij de ware bekering is het zo dat men eerst een kind in de genade is. Daarna wordt men jongeling, daarna man en eindelijk vader. Het geloof is veelal in het begin zwak. Het is dan een klein geloof, zodat men met reden heeft te bidden: „Kom mijn ongelovigheid te hulp.”

De bekering is er niet aanstonds in haar volle kracht. De oude mens komt wel direct aan het kruis, maar geeft niet direct de geest. Hij sterft bij trappen. De nieuwe mens komt en begint direct te leven, maar leeft nog niet volkomen. Men groeit in het leven gelijk als in de natuur. Ook de heiligmaking is aanstonds niet volmaakt. Er is een voortgang, van deugd tot deugd. De weg naar de hemel is een heilige weg en als men bekeerd wordt, gaat men er direct op wandelen. Men gaat er echter al stappende op voort. Men heeft nog maar een klein beginsel van de gehoorzaamheid.

Hoewel men wel tracht naar alle geboden van God te leven, moet men nog dagelijks bidden: „Och, dat mijn wegen gericht waren om Uw inzettingen te bewaren.” De gemeenschap aan het Evangelie is er, maar wordt niet direct ten volle verkregen. De kennis is in het eerst nog een weinig onervaren in het Woord. Men moet wel veel bidden: „Ontdek mijn ogen, opdat ik aanschouw de wonderen van Uw wet.”

Cornelis van Vollenhoven,

ziekentrooster te Amsterdam

(”De Waarheid in het binnenste”, 1759)
Ons geloof wankelt weleens maar Gods trouw nooit!
David J
Berichten: 863
Lid geworden op: 21 jun 2004, 18:18

Re: Meditatie

Bericht door David J »

memento schreef:DOOD EN LEVEN

2 Korintiërs 3:6
Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.

Let wel, dit is géén smalende opmerking over formalisme. Dat bestaat wel, ook in Gods kerk – dan word je afgerekend op futiele overtredingen van pietluttige regeltjes.
Maar Paulus heeft het hier niet over muggenzifterij, maar over de warme wet van God. Die letters zijn dodelijk, juist omdat ze de kern van je zonde raken: je hoogmoed, je verzet tegen God, je wantrouwen.
Anderzijds, als Paulus zegt dat de Geest levend maakt, dan is dat evenmin een pleidooi voor een soepele benadering van zondaars, rekening houdend met verzachtende omstandigheden.
De Geest maakt levend, juist omdat Hij niets vergoeilijkt, maar je temidden van vloek en dood vastbindt aan Christus. Dan vloeit Christus’ leven in jou over. Het gaat hier dus niet over: niet moeilijk doen. Het gaat hier over dood en leven.

Bron: Nederlands Dagblad, 15 feb 2008
Mooi!
Gebruikersavatar
zusterelly
Berichten: 1083
Lid geworden op: 06 feb 2008, 12:52
Locatie: op de grote stille heide

Re: Meditatie

Bericht door zusterelly »

En Ik zal u de schatten der duisternis geven...
(Jesaja 45:3)

Wij hadden nooit gedacht dat daar schatten verborgen lagen, maar om ze te krijgen moeten we door dingen heen die ons volkomen in verwarring brengen. Niets is zo vermoeiend voor de ogen als voortdurende zonneschijn, en zo is het ook in het geestelijk vlak. Het dal van diepe duisternis geeft ons de tijd om na te denken: ja, we leren God prijzen voor dit dal, want daar werd onze gemeenschap met Hem hersteld. In het dal van diepe duisternis geeft God ons een nieuwe openbaring van Zijn goedheid. Welke dagen en ervaringen hebben het meest betekend voor ons geestelijk leven? De dagen van grazige weiden, van serene rust? Nee, ook al hebben ze hun waarde. Maar de dagen die een zegenrijke invloed op ons karakter hebben gehad zijn de dagen van spanning en donkere wolken, de dagen waarin we niet wisten hoe nu verder te gaan; we konden alleen maar blijven stilstaan en afwachten. En onder het wachten kwam God met Zijn troost en steun ons vernieuwen en genezen op een wijze die we tevoren niet voor mogelijk hadden gehouden.


Oswald Chambers
Genade is enerzijds: niet krijgen wat ik wel heb verdiend, en anderzijds: wel krijgen wat ik niet heb verdiend.
Mara
Berichten: 23141
Lid geworden op: 15 jun 2010, 15:54

Re: Meditatie

Bericht door Mara »

Een van ons en van hen

Het kan in de afgelopen weken niet aan u voorbij zijn gegaan, de berichtgeving over
de vluchtelingen uit Syrië, Afghanistan en diverse Afrikaanse landen.
We worden allemaal geraakt door de beelden van die duizenden mensen die op de
vlucht zijn gegaan voor het geweld in eigen land. Door die gezinnen, ouders met
kleine kinderen, die de gevaarlijke overtocht naar Europa maken in van die gammele
bootjes. Door die foto van dat jongetje op het strand in Turkije, verdronken, drie jaar
oud, slachtoffer van mensensmokkelaars.

Hoe kom je zover als ouders, om zo’n gevaarlijke tocht te ondernemen, het leven van
je gezin in de waagschaal te stellen? Hoe wanhopig moet je dan zijn?
En dan wij, hier in het rijke Westen, met onze eigen problemen en vragen. Wanneer
het over de vluchtelingen gaat, dan heerst er ook hier op de Veluwe een soort angst.
Angst voor het vreemde, voor het onbekende. Omdat mensen zich bedreigd voelen
door die vreemde cultuur die deze mensen meebrengen, door hun godsdienst. Angst
dat ze je spullen pikken of jouw ruimte in zullen nemen. Maar door die angst
verdwijnt de mens achter de vluchteling uit beeld. Dan komt ons eigen ik in beeld en
draait het weer om onszelf, om onze gevoelens en gedachten.

Maar angst is een slechte raadgever. Het zorgt ervoor dat wij het zicht op de Bijbelse
gang van zaken uit het oog verliezen. We hebben geen oog voor de woorden die de
Heere Jezus ons meegeeft in Mattheüs 25.
De Heere Jezus sprak deze woorden met het oog op het laatste oordeel. Met het oog
op dat moment dat de Heere God, net als een herder in Israël, de schapen en de
bokken uit elkaar haalt. De schapen, de rechtvaardigen, krijgen hun plaats aan Zijn
rechterhand, de bokken aan Zijn linkerhand. Die rechterhand betekent het eeuwige
leven, de linkerhand betekent eeuwige straf.

Niemand van de mensen die voor Zijn troon staan begrijpt waar de Heere Jezus het
over heeft als Hij zegt:
‘Ik had honger… Ik had dorst… Ik was een vreemdeling… Ik was naakt… Ik ben ziek
geweest… Ik was in de gevangenis.’ (vers 35-36 en 42-43)
De Heere Jezus spreekt erover alsof Hijzelf in eigen persoon een beroep op ons
gedaan heeft. Alsof Hij in levenden lijve onder ons aanwezig geweest is.

Maar niemand kan zich herinneren dat hij de Heere Jezus in die omstandigheden
heeft gezien. En ook wij hebben de Heere Jezus toch nooit in levenden lijve gezien?
Daarom klinkt de vraag ook logisch: ‘Heere, wanneer hebben wij U zo gezien?’ (vers
37 en 44)
Maar Jezus had het niet over Zichzelf, maar Hij laat ons zien dat Hij Zichzelf tot die
lijdende mensen rekent. Hij is een van hen, een van die vluchtelingen, zoals Hij ook
een van ons is, als mens.

Zoals Hij tijdens Zijn leven hier op aarde omging met tollenaren en zondaren, met
mensen met wie de vrome Jood zich niet in wilde laten, zo wil Hij Zich ook nu met die
mensen vereenzelvigen, tot die mensen gerekend worden met wie niemand zich in
wil laten.
Al die groepen mensen die voorbij komen in de kranten en op de journaals
herinneren ons aan deze woorden van Jezus. Ze zijn er allemaal, hongerigen,
dorstigen, vreemdelingen, naakten, zieken, gevangenen. En ze doen een beroep op
ons, christenen. De vraag is hoe wij met hen omgaan. Helpen we, omdat we hen
zien met de ogen van de Heere Jezus, of gaan we aan hen voorbij?

Misschien helpt het om met het oog op die vluchtelingen de woorden van de Heere
Jezus nog een keer tot u door te laten dringen.
‘Ik had honger… Ik had dorst… Ik was een vreemdeling… Ik was naakt… Ik ben ziek
geweest… Ik was in de gevangenis.’
Het is alsof de Heere Jezus nu aan u vraagt:
‘En waar bent u nu? Wat doe jij nu?’

De Heere Jezus komt juist in deze vluchtelingen tot ons! In die vreemdelingen die
honger en dorst hebben, die bijna geen kleding hebben en van wie er verschillenden
ziek zijn.
Kunnen wij, nu we dit zien en het Woord van de Heere God ernaast leggen, nog
zeggen: Heere, wanneer hebben wij U zo gezien?
Wanneer we de Bijbel ernaast leggen, kunnen we dat toch niet volhouden? Dan
hebben we onze onschuld verloren. Daarom is het ook goed om verder te lezen in
Mattheüs 25.
Daar zien we wat de Heere van ons verwacht, daar blijkt wat er van een christen
verwacht mag worden. Wat het in de praktijk betekent om God lief te hebben boven
alles en om je naaste lief te hebben als jezelf.

Wanneer je de woorden van de Heere serieus neemt, dan is duidelijk dat het nauw
luistert in onze omgang met die vreemdelingen. De manier van omgaan met die
hulpbehoevenden, met die vreemdelingen, gebruikt de Heere Jezus als een manier
om duidelijk te maken wie waar bij hoort. Hoor je bij de rechtvaardigen of bij de
onrechtvaardigen?

De Heere Jezus zegt nadrukkelijk: ‘Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van
deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan’ (vers 40)
en: ‘Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringsten niet gedaan
hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan’ (vers 45).
De liefde tot God en de naasten wordt dus zichtbaar in de manier waarop wij met die
vreemdelingen omgaan, daar valt een onderscheid, ook vandaag. Wanneer je de
liefde van God in je handelen naar die vreemdeling, naar die naasten zichtbaar
maakt, dan doe je niet alleen die hulpbehoevenden of die vreemdeling goed. Nee,
zegt de Heere Jezus, dan doe je Mij goed. Want die liefde die je aan die vreemdeling
betoont, die betoon je aan Mij.

Kijk met die gedachten in uw achterhoofd de komende dagen nog eens naar de
berichtgeving over de vluchtelingencrisis. Hij doet door die vreemdelingen een
beroep op u, want Hij is een van hen.
Volg Hem dan niet alleen met woorden, maar ook met de daad door biddend te doen
wat uw hand vindt om te doen.
HMB
hervormdwekerom
Als er schaduw is, dan moet er ook licht zijn ~ Spurgeon
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

TWEE BOEKBESPREKINGEN TER MEDITATIE
Ter verduidelijking: hier komt de kerkelijke (of geestelijke) strijd van vandaag de dag duidelijk openbaar.
Het lijkt me dat hier weinig tegenin te brengen valt? Daarom lijkt het mij niet verkeerd om het als meditatie ter lezing
door te geven.

BOEKBESPREKING 1
Arthur Hildersham, De genezing van zondezieke zondaren, twee godvruchtige meditaties, 176 blz., Uitgave van Robbers Reprints, Scherpenzeel; € 14, 95

Het boekje met als titel De genezing van zondezieke zondaren wat ons ter recensie is toegestuurd, wordt toegeschreven aan de Engelse Puritein Arthur Hildersham (1663-1631). Daarop komen we straks nog terug. Het boekje handelt over Twee Godvruchtige Meditaties. De eerste is een verhandeling over Lukas 5:31 en 32, waarin Christus te kennen geeft dat Hij alleen zondaren roept tot bekering en geen rechtvaardigen. Met verwondering hebben we de heldere uiteenzetting van deze tekstwoorden gelezen. Op pastorale wijze wordt de verschillende trap en maat van de vereiste bewustheid van ''zondezieke zondaren'' aangewezen. Dr. Steenblok had dezelfde Schriftuurlijke uitleg als de auteur van dit boekje, waardoor hij in conflict kwam met bepaalde predikanten in zijn tijd. Daarom doet het ons goed zijn mening hierin bevestigd te zien.

Tegenwoordig kunnen we in godsdienstig Nederland zoveel horen wat niet tot blijdschap stemt. Men durft te beweren dat iedereen die genade ontvangt niet eerst kennis van ellende verkrijgt. Ds. F. Bakker, de schrijver van het bekende boekje ''gebedsgestalten'' noemt de drie stukken, ellende, verlossing en dankbaarheid het ABC des geloofs. Niet iedereen is het hiermee eens. Volgens sommigen houdt de Heilige Geest er ook een andere orde op na. Zachéüs, Lydia de purperverkoopster en anderen worden dan als voorbeelden genoemd die de barmhartigheid van Christus deelachtig werden, zonder ooit eerst hun zonde en ellende te hebben gevoeld. We denken dat onze ambtsdragers soortgelijke opmerkingen ook wel te horen krijgen om hen in twijfel te brengen. De auteur van dit boekje geeft hierop een duidelijk antwoord (49 v.v.).

Omdat de zuivere leer en de heilige orde tot zaligheid door ''hoogverlichte'' mensen in het geding is, willen we deze boekrecensie tegelijk gebruiken om onze mensen duidelijk te maken dat de Heilige Geest geen andere orde hanteert in de bekering van zondaren, dan vermeld in onze catechismus. Dit boekje bevestigt deze orde. Ter verduidelijking willen u ook de mening doorgeven van ds. Th. van der Groe (1705-1784). In zijn leerzame werkje Het ware zaligmakende geloof schrijft hij op blz. 31: ''Wij moeten God eerst aanschouwen in zijn geduchte hoogheid, heiligheid, rechtvaardigheid, almacht, waarheid etc, om ons van onze onreine, verdoemelijke en verloren zondenstaat grondig te overtuigen, eer wij Hem kunnen aanzien in Zijn ondoorgrondelijke genade, liefde, barmhartigheid en verzoening in Christus door het Evangelie. Dit is Gods eigen en vaste orde in het zaligmakend bekeren van arme zondaren, dat Hij Zich eerst aan hen door middel van de Wet ontdekt, in Zijn gestrenge en zware toorn om hun zielen te doorwonden. En dan ook verder door middel van het Evangelie, in Zijn oneindige genade en barmhartigheid in Christus, om hun gewonde gewetens te helen en hun verslagen harten weer op te richten. Nimmer plegen wij in onze Gereformeerde Kerk van het werk der ware bekering ook anders te leren. Wie deze heilige orde en weg van God dan nu wil omdraaien, en met terzijdestelling van de geestelijke overtuiging van de Wet, een enkele zogenaamde evangelische leiding of bewerking van Gods Geest, in het bekeren der zondaren, zou trachten in te voeren, die zie wel toe, dat hij door de listige verleiding van de satan, zichzelf en anderen niet jammerlijk bedriegt.'' We denken dat er over de mening van ds. Van der Groe geen misverstand behoeft te zijn!

In het te bespreken boekje lezen we vanzelf ook dat er verschil in trap en maat is in het gevoelen van hun zonde, en de auteur gaat daar ook voorzichtig en bijbels mee om. Echter, hij doet het op zulk een wijze dat het duidelijk is ''zondeziek'' te moeten worden, om de hemelse Medicijnmeester nodig te krijgen. De tweede meditatie handelt over Johannes 6:35. Christus wordt hierin als het enige Geneesmiddel voorgesteld tegen de ziekte van de zonde. Op een evenwichtige wijze wordt de schade van het ongeloof en het nut van het geloof beschreven. Dit geldt ook voor het feit dat iedere lezer wordt aangesproken. De auteur geeft niet alleen een beschrijving Wie Christus voor de ware gelovigen is, maar ook de droevige toestand van hen die Christus door ongeloof verwerpen. We willen u verzekeren dat u door dit boekje niet op een dwaalspoor wordt gebracht, maar waarin u eerlijk en oprecht wordt behandeld. De Heere mocht het nog willen gebruiken, zodat u het grote kwaad van het ongeloof inziet, en als een schuldige zondaar God om genade leert smeken.

We willen deze boekbespreking nog niet beëindigen. Dit boekwerkje is in 1669 verschenen onder de titel ''Twee Godvruchtige Meditaties'', en nu voor het eerst verschenen in een hertaalde versie onder een nieuwe titel. We kunnen zeggen dat dhr. Bunt dit keurig gedaan heeft. In de aankondiging staat dat de Engelse puritein Arthur Hildersham (1563-1631) de schrijver ervan is. Ds. D. van Laren heeft het in 1669 in het Nederlands overgezet. Met dank aan een oplettende lezer die ons bericht gaf dat het auteurschap omstreden is. Prof. Dr. W.J. op 't Hof heeft tijdens een onderzoek in de bibliotheek van de Franckesche Stiftungen te Halle (Saale) in het voormalige Oost-Duitsland geconstateerd dat deze twee meditatiën niet van de puritein Arthur Hildesham zijn, maar van John Archer. Prof. Op 't Hof denkt dat de uitgever Van Biesen dit bewust heeft gedaan om er zelf beter van te worden. Niemand heeft dit doorgehad, terwijl de wetenschappelijke onderzoekers tot nu toe zonder uitzondering keurig in de val gelopen zijn, aldus deze professor. Hij besluit zijn opzienbarende vondst met de conclusie: ''Maar, zo is de moraal van deze bijdrage, al gaat de leugen nog zo lang voort, de waarheid heeft toch het laatste woord!''
Laat het duidelijk zijn dat zowel de inhoud van het boekje als de bedoeling van de huidige uitgever zuiver is, maar dat de bedriegende uitgever na zoveel jaren door prof. Op 't Hof is ontmaskerd.


BOEKBESPREKING 2
Ds. H. van der Ham, De minste der broederen, uit het leven van ds. N. de Jong, ds. M. Baan, ds. P. Sneep, ds. F. Bakker en dhr. A. van Rossem, Uitgeverij De Groot Goudriaan – Kampen, 285 blz.; € 24, 90
We denken dat de meesten van onze lezers wel van ds. F. Bakker hebben gehoord. Althans, onze belijdeniscatechisanten die een werkstuk over het gebed schreven, hadden dikwijls zijn boekje ''Gebedsgestalten'' in hun literatuurlijst. Het zijn twaalf samenvattingen van Bijbellezingen over het gebed. Inmiddels is de vijfentwintigste druk verschenen, en is het boekje reeds in zeven talen overgezet.

Ds. F. Bakker behoorde met de predikanten N. de Jong, M. Baan, P. Sneep, en dhr. A. van Rossem tot het kerkverband van de
Christelijke Gereformeerde Kerken. Van elke voorganger zijn, naast een levensschets, ook verschillende meditaties opgenomen. De schrijver, ds. H. van der Ham is predikant van hetzelfde kerkverband als waartoe deze voorgangers behoorden. Hij schrijft nuchter en zonder hagiografische trekken, zodat niet de voorganger maar de Heere in het middelpunt staat. Ds. Van der Ham schrijft daarom in zijn ''Woord vooraf'' dat ''het gaat om het werk Gods.'' Het doet weldadig aan als de levensbeschrijvingen en meditaties eenvoudig zijn weergegeven.

Onze geliefde overleden ambtsbroeder, ds. Mallan zei dikwijls dat er in zijn jonge tijd verschillende godvrezende leraars in dit kerkverband waren. Veelzeggend is het wat we van ds. N. de Jong lazen, namelijk: Hij zag alleen toekomst voor de Christelijke Gereformeerde Kerken in het blijven bij de Schriftuurlijke en daarom ook bevindelijke prediking.'' Deze prediking kenmerkte overigens ook de prediking van de overige leraars. Zelfs professor L.H. van der Meiden die student F. Bakker lesgaf, leerde: Wie Gods Woord recht preekt, preekt bevindelijk leven.'' Wel waarschuwde deze professor dat het bevindelijke leven nooit los gemaakt mag worden van de Schrift. We stemmen hiermee in, want we weten dat er veel bevinding is die de toets van Gods Woord niet kan doorstaan. Zal dit het doel geweest zijn van de schrijver die schipperspredikant is, om met dit boek aan te geven dat de huidige leraars in dezelfde vaargeul behoren te varen? Ds. Bakker hield de gemeente voor: Ellende, verlossing, dankbaarheid. Deze stukken moeten gekend worden, zal men getroost kunnen leven en sterven. Deze drie stukken vormen het ABC van het ware geloof.'' De ruimte laat het niet toe om over elke voorganger en zijn werk een korte beschrijving te geven, maar dit willen we wel schrijven dat de levensschets over en de meditaties van ds. F. Bakker ons veel te zeggen hebben. Hoe groot is het als het kerkverband van de Christelijke Gereformeerde Kerken zulke leraars, ofwel ''De minste der broederen'' mogen hebben, want dan zijn zij in de vaargeul der vaderen. Elk kerkverband dat dit ABC van het ware geloof, namelijk ''ellende, verlossing en dankbaarheid'' niet in het vaandel heeft, mist het Schriftuurlijk bevindelijke karakter in de prediking, en is oorzaak dat men ''de erve der vaderen'' niet bewaard heeft (1 Kon. 21:3).

Auteur: Ds. J. Roos, gepubliceerd in De Wachter Sions 26 augustus 2010
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Curatorium
Berichten: 1564
Lid geworden op: 17 apr 2012, 17:47

Re: Meditatie

Bericht door Curatorium »

Ik kan dit nou niet echt als een meditatie zien.
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Curatorium schreef:Ik kan dit nou niet echt als een meditatie zien.
Dit is door de schrijver ook niet als meditatie bedoeld, maar kan wel meditatief worden gelezen.
Dat kan leerzaam zijn en het bemediteren wel waard dacht ik.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

TWEE MEDITATIES
of
TWEE WEGEN, ÉÉN DOEL?

MEDITATIE 1
Tweede gedachte: Zijn bede. Dan zegt hij: Bekeer mij dan zal ik bekeerd zijn.
Bekeer mij dan zal ik bekeerd zijn. Gemeente, met deze tekst is zo ontzéttend veel misbruik gemaakt! Oeh! Dat wil je niet weten!
De vertaling is ook eigenlijk niet goed. Sorry dat ’k een klein beetje negatief ben over de HSV misschien… Weet je wat er letterlijk staat? En dat zeggen ook andere vertalingen… Effe kijken hoor… De New International Version, de Engelse vertaling zegt: Restore me and I will be turn. Dat betekent: Hetstel mij, Heere, herstel mij vanuit de Assysrische Ballingschap, en breng me weer terug naar het land Israël en dan zal ik terugkeren. En de Willibrordvertaling zegt dat, en…de NBV zegt dat. Breng mij terug vanuit dat ver gelegen land. Breng mij weer terug in dat land wat U ooit beloofd hebt. Ook al heb ik er geen recht meer op, dan zal ik terugkeren. Dát is de bedoeling: Breng me terug! Niet: Bekeer mij! Daar zit dan een hele wereld achter van de bekering; nee! breng mij terug! Dat is een gebed als Efraïm, als stam, als volk van God daar in dat buitenland. Ze bidden om terugkeer! Heere, mag ik weer thuiskomen, in het thuisland dat U ooit beloofd hebt! Dat is de bedoeling.
Efraïm kwam tot inkeer, en nou smeekt het om terugkeer naar het land. Zoals de verloren zoon opstaat, en weer teruggaat naar vader. Vader, mag ik weer terugkeren? Mag ik weer thuiskomen? Teshuvah staat er in het Hebreeuws, en dat is exact hetzelfde woord als nu nog steeds gebruikt wordt voor joden die terugkeren uit Rusland, uit Ethipië, uit Iran, die terugkeren naar het land Israël. Teshuvah, de terugkeer.
Gemeente, dan moet er wat van mijn hart. We hebber er een hele theologie opgebouwd, zó fout. De hypercalvinisten hebben daar een hele theologie op gebouwd! Als het gaat over de bekering, dan nemen we deze tekst, en dan zeggen we ja er is wel een oproep om je te bekeren, maar een mens kán zich helemaal niet bekeren! En dus God moet het doen!
En het enige is, tja, dan moet je er maar om bidden: bekeer mij Heere, dan zal ik bekeerd zijn.
Maat dat is helemaal niet de bedoeling van deze tekst…
Wat is eigenlijk de bedoeling van deze tekst? Dat is een verkeerde vertaling, een beetje.
Nee, het is niet zo, jongens dat moet je goed in je oren knopen! dat je maar hooguit, ja je gebruikt wel de middelen, je zit wel in de kerk.. Ja, en wanneer gebeurt het nou dat God je een nieuw hart geeft !? Dat je bekeerd wordt!? Ja, daar moet je dan maar om bidden, ik kan het zelf niet! En voor de rest moet je maar gelaten afwachten! Ik ken eigenlijk wel heel wat mensen die zo in de kerk zitten. Tja, ik zit zondags in de kerk, ik lees de Bijbel en… voor de rest kan ik er toch ook niet meer aan doen, dominee!? Weet je van die verloren zoon in het Nieuwe Testament, daar staat niet of ie tot bekering mag komen, maar hij stáát op, dat is zijn bekering, en draait om en hij gaat terug! Dat is bekering! Anders kan de vader hem niet in zijn armen sluiten. Goed moedig ons nooit in de Bijbel, dat is zo’n ontdekkende waarheid, God moedigt ons nooit in de Bijbel aan om te bidden om bekering! Integendeel! Daar staat wel in de Bijbel., de hele Bijbel door, dat je je móet bekeren! De óproep, het bevel! Bekeert u, bekeert u! Dat is geen bidden om bekering, dat is een bevel! Dat moet jij doen! Dat is een oproep, dat is een bevel, waar je aan gehoorzaam bent of ongehoorzaam bent. Jij moet je bekeren! Dan zal God jou een nieuw hart geven! Jij moet je zonden belijden, dan zal God je zonden vergeven. Als jij je niet bekeerd, met eerbied gesproken, dan kan God je niet zegenen. Als jij niet tot God naakt, dan kan God niet tot jouw naderen! Nader tot God dan zal God tot je naderen. Zie je dat dat gelijk op gaat? Maar niet zeggen: Ga er maar om bidden totdat God komt. Nee, dat is heel fout eigenlijk.
Ik las eens een keer…, moet je goed begrijpen, ik las een keer een boek, een heel uitdagende, prikkelende stelling. Ik leg hem neer. Daar staat dit in dat boek: De gereformeerden hebben het gebed om bekering uitgevonden. En als je er over nadenkt… dan zeg je, jaa… jaa… Dat is inderdaad uitgevonden door mensen… Want Christus en de apostelen, die weten níets van een gebed om bekering, maar wél van de óproep tót bekering aan ieder mens! En dat zie ik nu in het pastoraat zo terug he? Veel oprechte lieve zielen die bidden elke dag om een nieuw hart en die bidden dagelijks om een dagelijks… om bekering. Maar zo’n gebed… ik lees daar níks van in de Schrift. Sjonge… Niemand hóeft, luister goed naar wat ik zeg! niemand hoeft, nee niemand mág zitten wachten, tot er eerst op een of andere wijze in jouw hart een kracht van God ervaren wordt.. en verder maar wachten, ja waarop? En dan zijn er mensen die tíentallen jaren wáchten, wáchten, totdat ze misschien ooit nog een keer in de ruimte worden gesteld wordt. Maar lieve mensen, dat is niet de weg die God in Zijn Woord aanwijst, echt niet! Ik zie in de Bijbel wel het bevel, de oproep, bekeert u! maar niet het gebéd: wilt U mij bekeren? En als je nou eenvoudig slechts gehoorzamen wil aan de oproep je te bekeren tot God, als jij je zonden belijdt van jouw kant, en in geloof je hand legt op het volbrachte zoenoffer van de Heere Jezus.. Dat is de weg die God je opdraagt. Om die weg geeft Hij je eeuwige zegen en een nieuw leven. En dan zal je achteráf beseffen… achteraf zal je beseffen.. dat het natuurlijk alleen de kracht van God was, en het de genade van God was dat je dat kon doen. Weet je waar ik vaak mee… euh, weet je wat ik vaak hoor?
Mensen, ook predikanten, die zeggen, bekeer je, ja probeer het maar, en dan zal je er achter komen dat je het zelf niet kan. En dan ga je bidden: Heere, bekeer mij… Dat is fóut, dat is fóut! Weet je waar je achter gaat komen? Probéér het maar om er achter te komen? Dan ga je er niet achter komen dat je het niet kan maar dat God je tegemoet komt
Bij de eerste poging van die verloren zoon om, toen ie opstond, de eerste poging om naar de vader toe te gaan, rénde die vader hem al tegemoet! Dát is Bijbels! En dan zal je achteraf, als je in de armen van die vader ligt, als je aan tafel zit, thuis bij hem, dán zal je zeggen: Het was al door uw genade alleen! Maar we moeten de dingen niet scheef trekken. En op grond van één tekst, die nog verkeerd vertaald is ook, moeten wij op een hele lijdelijke bekeringstheologie neergezet. En dat vind ik heel.. pastoraal heel jammer. En dan de belijdenis: U bent mijn hulp. Mooi he? Ik zie zo een parallel: Want U bent mijn God. Zoals de verloren zoon in het Nieuwe Testament zei, die zei: ik zal opstaan en naar mijn vader gaan.
Hij zegt niet: ik ben toch zijn kind? Pa, ik ben toch je kind, je kan me toch niet buiten de deur zetten? Nee, hij durft die naam kind niet meer te noemen. Ja maar hij zegt wel: het is nou mijn vader!
En zo zegt Efraïm in vers 18. want u bent toch en u blijft de Heere mijn God. Hij pleit op de Naam van de Heere Zelf.

Bron: Uit een preek van ds. M.M. vam Campen, 26 januari 2014

MEDITATIE 2
Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn; want Gij zijt de HEERE, mijn God.
Jer. 31 : 18
Jeremia mag zich terecht noemen: De man, die ellende gezien heeft. Hij leefde immers vóór en tijdens de Babylonische ballingschap. Hij heeft het volk de ondergang aangezegd en die ondergang ook meegemaakt. Het was zo'n 150 jaar geleden dat het tienstammenrijk was weggevoerd naar Assyrië. Daarin lag voor Juda een behartigenswaardige les. Zij konden aan Israël zien, hoe het afliep met een volk, dat de Heere vergat. Toch nam Juda deze les niet ter harte. Op het pad der zonde ijlde het voort het verderf tegemoet. Wie niet horen wil, moet voelen! Nebukadnezar sloeg het beleg om Jeruzalem. Er werd bloedig gestreden, doch Juda leed een smadelijke nederlaag en stad en tempel werden verwoest. Het volk werd bijeengedreven in Rama, een stadje ongeveer 10 kilometer ten Noorden van Jeruzalem, op de grens van Juda en Israël, om vandaar op transport gesteld te worden naar Babel. Wat zal er in het hart van Jeremia zijn omgegaan? Want ook hij werd naar Rama gevoerd, zij het dan ook, dat hij daar in vrijheid gesteld werd. Zie Jer. 40 : 1. Hij heeft echter de weeklachten van het volk gehoord, en dat zal hem door het hart zijn gesneden. Die weeklachten doen hem denken aan Rachel. Want wie aan Rachel denkt, die denkt aan haar tranen. Wat heeft Rachel, Jacobs geliefde vrouw, veel afgeweend, want ze had wel Jacobs liefde, maar niet Jacobs kinderen. Daarom benijdde ze Lea. Handenwringend stond ze eens voor Jacob, zeggende: Geef mij kinderen en zo niet, dan ben ik dood! Eindelijk wordt haar wens vervuld. Ze krijgt een zoon. Doch dat is haar nog niét genoeg. Ze wil er meer. Daarom noemt ze zijn naam: Jozef; want zei zij, de Heere voege mij een andere zoon daartoe. Zij wil met haar kinderen over Lea triomferen. En weer krijgt ze haar zin, want opnieuw raakt zij in verwachting. Doch de geboorte van deze tweede zoon betekent haar dood. Ook nu is haar wenen hartontroerend. En ze weigert zich te laten troosten. Het baat niet, of de vroedvrouw haar al toeroept: Deze zoon zult ge ook hebben! Ach, wat zal ze hebben? Wat heeft ze nu aan zoons, nu zij zelf sterven zal? En al haar smart snikt ze uit in de stervenskreet: „Ben-oni", dat is, zoon mijner smart! Aan dat wenen van Rachel moet Jeremia denken, als hij het volk hoort weeklagen, dat op transport gesteld wordt naar Babel. Het is, of Rachel opnieuw weent, nu niet óm haar kinderen, maar óver haar kinderen, omdat ze niet zijn. Jozef toch, het tienstammenrijk is al weggevoerd, en nu ook nog Benjamin, het tweestammenrijk. Het is of de smart van haar sterfbed weer herleeft! „Ben-oni": alles is vergeefs geweest, al mijn lijden en strijden. Want zie, daar gaar'' nu mijn kinderen. Doch nu mag Jeremia troost bieden. Zie vers 16 en 17. Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen, want zij zullen uit des vijands land wederkomen. Wie? De kinderen van Jozef en Benjamin. Neen, niet allen, maar God zal zorgen, dat er een overblijfsel in het leven behouden wordt. Hij zal ze bekeren en wederbrengen in het land hunner vaderen. Daar in ballingschap gaat Efraïm zich immers beklagen. Efraïm is de zoon van Jozef, een kleinkind van Rachel. Efraïm is tegelijkertijd de verzamelnaam voor het tienstammenrijk.
Vele bemoeienissen had de Heere met Efraïm gemaakt. Hij had hen Zijn woorden en Zijn wetten gegeven, en zich aan hen geopenbaard als de God des verbonds. Doch Efraïm had geen lust om in des Heeren wegen te wandelen. Het begon direct al verkeerd te gaan, na de scheuring van het rijk, toen Jerobeam de kalverdienst instelde, en later kwam daar nog de afgodendienst bij. Ernstig waarschuwde de Heere hen bij monde van zijn trouwe profeten.
Denk slechts aan Elia, Hosea, Amos, Jesaja en nog anderen. Zij weigerden echter te luisteren. De Heere bezocht hen met de roede en met bittere tegenheden, ook dat hielp niet. Dan komt als zwaarste straf, de ballingschap. En ja, nu komt Efraïm tot inkeer. Neen, dat werd niet bewerkt door de ballingschap, maar de Heere verbrak Efraïms hart. Ach, wat al arbeid der liefde is er nodig, zal de mens het God gewonnen geven. Gaat het maar na in uw eigen leven. Hoewel waarschuwingen kwamen al niet tot u, wat heeft de Heere u menigmaal gelokt, hoe vaak al heeft Hij geklopt aan de deur van uw hart door Zijn Woord en door bijzondere gebeurtenissen in uw leven. En nooit zouden wij de strijd opgeven, ware het niet, dat de Heere ons zelf op de knieën bracht.
Zo ging het met Efraïm. Wij lezen in onze tekst: Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt. Eigenlijk staat er: Horende heb Ik gehoord. Het is of de Heere zeggen wil: Hoor Ik het nu goed? Is het werkelijk waar, dat Zich Efraïm beklaagt? Geeft Hij zich eindelijk gewonnen? De Heere verheugt zich daarover. Ja, Hij verheugt zich over Zijn eigen werk. Neen, Efraïm klaagt niet over een ander. Hij heeft het niet over de barbaarse wreedheid van de overweldiger. Wat is dat een wonder. Immers daartoe zijn wij zo geneigd. Altijd heeft een ander het gedaan. Adam is daar al mee begonnen, toen hij zei: „De vrouw, die Gij mij gegeven hebt"! Efraïm klaagt ook niet over de Heere. Hij beschuldigt de Heere niet van onrecht. Dat had ook gekimd. Dat is het eerste wat wij gewoon zijn te doen, als de Heere ons met tegenheden bezoekt. O, wat al opstand kan er dan leven in het hart. Efraïm heeft ook geen medelijden met zichzelf. Hij beklaagt zich niet, want dat is de bedoeling van deze woorden niet! Efraïm klaagt zich aan voor God. Hij klaagt zich aan vanwege zijn goddeloos gedrag. Hoor maar: Gij hebt mij getuchtigd en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Men gebruikte vroeger runderen om o.a. de ploeg te trekken. Zo'n beest moest echter leren in het gareel te lopen. Daar begon men al vroeg mee, als het nog een kalf was. Zo'n kalf wilde dat echter niet. Het was het niet gewend. Het sloeg dan ook achteruit. Doch daar wist de boer wel raad op. Vlak achter de poten hield hij een stok met scherpe punten. Sloeg nu zo'n beest achteruit, dan verwondde het zich. Welnu, zegt Efraïm, als zo''n ongewend kalf heb ik mij gedragen. Ik wilde niet in het gareel lopen. Ik wilde U niet dienen, terwijl toch Uw dienst zo'n zalige is. Daarom moest U mij wel tuchtigen. Dat is mijn eigen schuld. Efraïm belijdt de tucht verdiend te hebben. Hij mag de roede kussen en proeft dan de honing, die er aan kleeft. Daarom spreekt hij ook over tuchtigen. Daarin ligt iets van liefde. Immers wij slaan niet een kind, maar wij tuchtigen het, en dat tot het bestwil van het kind. Efraïm wil zeggen, wat bent U goed voor mij geweest, dat u mij niet losliet, maar dat U mij wilde tegenkomen om mij terecht te brengen. Neen, hij uit niet maar een dode klacht, doch een levende. Dat blijkt wel uit zijn gebed. Hij vraagt immers niet of de Heere hem uit de ballingschap wil verlossen, maar of de Heere hem van de zonde wil verlossen. Hoor het maar: „Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn". Efraïm bidt om bekering omdat hij last van zijn onbekeerdheid gekregen heeft. Hij heeft te doen gekregen met Gods eis: „Bekeert u". En die eis heeft hem op de knieën gebracht. Neen, hij maakt er zich niet luchthartig vanaf door te zeggen: Ik kan mij toch niet bekeren, dus met die eis heb ik niets te maken! Integendeel, juist omdat hij geleerd heeft, dat hij zich niet kan bekeren, daarom bidt hij er zo vurig om. Ja, als God een mens bekeert, gaat deze zich bekeren. Dan komt er een algehele reformatie. Doch dan komt men er ook achter, dat het niets baat. En legt men er zich dan bij neer? O, neen, zo'n mens zegt niet: Ik kan mij niet bekeren, zonder dat hij er zich verder om bekommert. Neen, hij móét tot God bekeerd worden, want hij kan God niet missen. Daarom komt hij op de knieën en smeekt: Heere, doe U het! Neen, Efraïm verwacht niets van zichzelf. Het is niet zo, dat Efraïm bidt, zoals er in de Nieuwe Vertaling staat: Bekeer mij, dan zal ik mij bekeren! Onze Statenvertalers hebben deze vertaling bewust verworpen. Het is niet zo, dat God iets moet doen, desnoods heel veel, en de zondaar ook wat. Wij hebben geen helpende genade nodig. O, als de Heere slechts begon en Hij zou ons verder overgeven aan onszelf, wat kwam er dan van terecht? Hoe hebben onze Statenvertalers toch trouw vertaald naar de mening van des Heeren Geest! Bekeer mij, want dan pas zal ik echt bekeerd zijn! Want Gij zijt de HEERE, mijn God. Hierin openbaart Efraïm de keus zijner ziel. Het leeft in zijn hart: Wie heb ik nevens U omhoog? Nevens U lust mij ook niets op de aarde. Het is of Hij zeggen wil: Heere, indien Gij wilt. Gij kunt mij zalig maken. Bij U is toch vergeving, opdat Gij gevreesd wordt? Gij zijt immers een waarmaker van Uw woord. U kunt toch Uzelf niet verloochenen. Gij zijt toch Die Gij zegt te zijn, dat ligt toch begrepen in Uw naam: HEERE? En hebt Gij niet gezegd, dat Gij geen lust hebt in de dood van de goddeloze, maar daarin dat hij zich zou bekeren en leven? O, Heere bekeer mij dan, opdat ik moge leven! Ziet, de Heere Zelf trekt hem met koorden van goedertierenheid, daarom komt hij met smeking en geween. O, dat is dat geweld doen op het koninkrijk des hemels. En deze geweldigers nemen het koninkrijk met geweld. Horende hoort de Heere naar deze smekeling. Hij zal Zich Zijner dan ook zekerlijk ontfermen. Lees maar vers 20. O, welk een rijke troost, voor degenen, die zich schuldig kennen voor God, en die een betrekking kennen op God. Laat de duivel hen toeroepen: Voor u is er geen heil. Gij hebt niets te hopen!
God wil met zulke mensen niet te doen hebben! Houdt maar aan en grijpt moed. U zult uw wens verkrijgen. De Heere zal Zich zekerlijk over u ontfermen, want Hij houdt getrouw Zijn Woord. Zijn naam is HEERE. En onze God ontfermt Zich op het gebed.

Bron: Meditatie van ds. J. van Haaren in De Saambinder van 11 september 1995
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Wijlen ds. F. Bakker, in leven predikant van de Christelijke Gereformeerde Kerken, die verschillende geschriften heeft nagelaten, waardoor hij nog spreekt nadat hij gestorven is, heeft eens twee meditaties geschreven die, naar ik meen, het lezen wel waardig zijn. Zover ik kan nagaan wordt deze onderscheidenlijke waarheid weinig meer verklaard. Als er behoefte bij de lezers is, wil ik deel 2 ook wel overtypen en hier plaatsen.
Ds. Bakker was predikant in de gemeenten van Huizen en Driebergen, hij heeft een moeilijk leven gehad, door velen niet begrepen. God nam hem op jonge leeftijd, in het jaar 1964 weg. Toen was de moegestreden predikant voor eeuwig van alle strijd en druk bevrijd, en mocht hij ingaan in een storeloze vrede waar alle vijanden buiten zijn en alle vrienden binnen.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Frans_Bakker_(predikant)

ZOU IK NIET HATEN?
Deel 1

Zou ik niet haten, Heere, die U haten, en verdriet hebben in degenen die tegen U opstaan? Ik haat hen met een volkomen haat, tot vijanden zijn zij mij.
[Psalm 139:21-22]

Wat ligt er ogenschijnlijk een enorme wending in deze woorden van Psalm 139. Vers 18 eindigde zo innig en teer met de woorden: “Word ik wakker, zo ben ik nog bij U”. En nu heeft de dichter het ineens over de haat, die hij koestert jegens de vijanden. Is dat raadselachtig? Komt hier plotseling het vlees aan het woord, in plaats van de geest?
Men heeft wel gezegd: Dat is weer Oud-Testamentisch. En men heeft zich gestoten aan de wraak- en vloekpslamen van het Oude Testament.

In het Nieuwe Testament - zo zegt men dan - worden zulke hatelijke woorden niet gevonden. Integendeel, daar wordt geboden de vijanden lief te hebben, en wel te doen aan degenen die haten. Aldus scheurde men het Oude Testament en het Nieuwe Testament vaneen, alsof ze elkaar tegenspraken en waarbij men dan het Nieuwe Testament verkoos boven het Oude.
Zou het waar zijn, dat David hier in tegenspraak komt met de woorden van Christus? David zegt in deze psalm: “Ik haat”. Christus zegt: “Heb lief”.

Nu is het probleem gesteld. Indien de oplossing niet wordt gegeven, dan spreekt de Bijbel met twee monden, en als dat waar is, dan is de Bijbel Gods Woord niet meer, want dan spreekt Gods Woord Zichzelf tegen.
Maar in Gods heilig Woord zijn er geen tegenstellingen. Als we dat Woord maar goed lezen. Want Christus zegt wel “hebt uw vijanden lief”. Let wel: Uw vijanden. Maar nooit heeft de Heere gezegd de vijanden Gods lief te hebben. En David zegt hier wel: “Ik haat hen met een volkomen haat”. Maar dat zegt hij niet van de zijne, maar van de vijanden Gods. Door genade heeft David ook zelf geleerd om zijn eigen vijanden lief te hebben. Denk aan Saul, die hem vervolgde, en aan Simeï, die hem vloekte. De zaak staat dus zo, dat David hier niet zijn, maar Gods vijanden haat. En dat is een haat naar de wil Gods. Deze haat is een element in het leven van de ware christen. Helaas, zulk een haat wordt in het tegenwoordige woord “christelijk” niet meer gevonden. Vandaar ook, dat het woord “christelijk” van deze dag geen grenzen meer trekt. De kracht van het isolement is er uit.

Mogen we de naaste dan haten? Neen, er is haat genoeg in de bewoonde wereld. Haat genoeg als het gaat over onze eigen vijanden. We hoeven maar even in onze eer te worden gekrenkt, en de verwensingen groeien op uit de bodem van ons verdorven hart, Haat genoeg, als het gaat om eigen vijanden. Het zou niet moeilijk zijn om het de psalmdichter na te zeggen, als er stond: “Zou ik niet haten die mij haten?”
Maar wie kan haten als de eer Gods wordt aangetast?
Deze haat is de echt christelijke haat, de zuivere, de godvruchtige, de reine, de heilige haat. Als de kerk Gods met deze haat niet meer haten kan, dan is de kerk geen kerk meer. Want de vriendschap der wereld is vijandschap tegen God.

het is wonderlijk en toch waar: Deze haat komt voort uit de liefde. De liefde tot God, dat is de bron van deze haat jegens de vijanden Gods. Is het ook niet zo in het natuurlijke leven? Kan een kind, dat zijn ouders liefheeft, de haters van zijn ouders liefhebben? Zal het dat kind geen pijn doen, als zijn vader of moeder wordt aangetast? Zo staat het ook hier. David heeft zijn God te lief, dan dat hij niet zou haten die de Heere haten.

Wat de mens dus nodig heeft om deze haat te beoefenen, dat is een kruimel liefde uit God en tot God. En waar die liefde zijn mag, daar valt een kloof tussen hem, die God dient, en hem, die God niet dient. Daar valt de grens. In de wereld. In de kerk. In het gezin. Want in die haat ligt altijd het onverdraaglijke. In deze haat ligt een heilige onverdraagzaamheid. Niet tegen de persoon, maar tegen de zonden in hem. Daar kan men niet meer meedoen, niet meer meezwoegen, noch mee-eten, noch meelachen of meekijken met de wereld.
En dit haten is niet een haten met vuisten of messen. Geen valse tongen of harde ogen komen hier te pas. Als dat haten is van de vijanden Gods, dan is het zeer de vraag of het niet een haten is van eigen vijanden. Want het egoïstische vlees ligt op de loer om de woorden van deze tekst te gebruiken met het oog op degenen, die onszelf geweld aandoen. En dat weet David ook wel, hoe de geest in dienst van het vlees getrokken kan worden. Hij voegt er dan ook gelijk aan toe: “Doorgrond mij, o God”. Neen, in deze haar wortelt geen hardheid, geen valsheid, geen wraakzucht, geen eerzucht, maar op de bodem van die haat ligt het verdriet. Immers, David zegt er meteen achter: “en verdriet hebben in degenen die tegen U opstaan”.

De natuurlijke haar heeft plezier in de ondergang van een ander. Deze haar echter heeft verdriet De psalmdichter heeft er smart van, dat de goddelozen zo doen. Het bedroeft hem. Het doet hem pijn. Hij moer ermee naar de binnenkamer. Zoals het staat in Psalm 119: Mijn ogen storten tranenbeken, omdat zij Uw wet hebben verlaten”.
Het is dus een haat. die met tranen wordt doorleefd. Want wie de pijn van de zonde tegen God voor zichzelf heeft gevoeld, hij krijgt ook de smart over de zonden van een ander.

Haten, maar dan met tranen, met zielentranen. En dan zeggen we: “Was er maar meer van deze haat”. Onder de herders, om gebukt te gaan onder de afkeringen van de gemeente. Onder de ouders. Om mee te dragen de afkeer van hun kinderen. Onder het volk van God. Om verdriet te hebben over de zonde van een ander. Ja, onder allen, die het teken van de doop op hun voorhoofd ontvangen hebben.
Dat is een haat, die vlees en bloed niet heeft geopenbaard. Naar het vlees en bloed is er haat genoeg. De mens zit er vol van om God en de naaste te haten.
Maar is er nog haat jegens de vijanden Gods? Een haat met tranen? Is er nog smart over de zonde, ook van een ander? Zijn er nog binnenkamers, waar deze haat met zielentranen wordt beoefend?

O, wat moeten de woorden van Psalm 139 toch beschamen. Wat moeten ze ons wakker schudden uit de slaap van de dood. De dood, die niet haten kan, omdat zij niet kan liefhebben. Doch waar het leven is, daar wordt deze haat gevonden. En hoe deze haar van binnenuit praktijk wordt, daarop letten we de volgende maal.

(wordt vervolgd)
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1471
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

Ik zie uit naar het vervolg..
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Jeremiah schreef:Ik zie uit naar het vervolg..
Ik hoop -als het lukt- vanavond te beginnen, maar weet niet of ik er vanavond mee klaarkom. Anders hopen we het tweede deel maandag te plaatsen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1471
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

Dank DIA.

Aan het einde van de meditatie van ds van Haaren staat een foutje:
God wil met zulke mensen niet te doen hebben!

moet zijn: God wil met zulke mensen te doen hebben!
gallio
Berichten: 1963
Lid geworden op: 14 jan 2004, 16:01

Re: Meditatie

Bericht door gallio »

Jeremiah schreef:Dank DIA.

Aan het einde van de meditatie van ds van Haaren staat een foutje:
God wil met zulke mensen niet te doen hebben!

moet zijn: God wil met zulke mensen te doen hebben!
Of het is niet duidelijk neergezet waar de vorige paragraaf ophoudt en de nieuwe begint. Als het bij de vorige hoort kan het wel kloppen.
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

ZOU IK NIET HATEN?
Deel 2

Zo hebben we dan de vorige keer gezien, dat er haat genoeg is als het gaat over eigen vijanden, maar wie is er, die de vijanden Gods heeft leren haten? Dat is een haat, die naar Gods wil is en daarom gekend moet worden. We lezen in het Evangelie van Lukas, dat een grote schare Christus volgde. Maar dan staat er, dat de Heere Zich omkeerde en zeide: “Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, en zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn”.
Hier bedoelt de Heere niet, dat er geen liefde mag zijn onder de bloedverwanten. Maar het gaat er om, dat de mens leert haten al wat tegen Gods wil in gaat, en dat er een kloof valt, al was het tegen eigen vader en moeder, tegen eigen kind of broer of zuster. Naar het bloed kan en mag de liefde blijven, doch naar de geest wordt hier vreemd eigen en eigen wordt vreemd. De grens wordt getrokken zelfs in het gezin. Een eeuwig verschil onder één dak.
Maar de schroeven worden nog vaster aangezet wanneer de Heere zegt: “ook zelfs zijn eigen leven”. En als David in de psalm zegt: Zou ik niet haten die U haten?” dan blijkt nu in het licht van de woorden van Christus, dat de haters Gods niet alleen buiten mij, doch in mij wonen. De haters Gods vormen tezamen één geheel in mijn eigen leven. En nu zal ik over deze hater eerst verdriet moeten hebben, om met David verdriet te kunnen hebben over de haters naast mij.

Het eerste wat dus nodig is, om iets van deze psalmwoorden te beleven, is dat de mens zichzelf leert haten. En dat wordt nu onmogelijk, want ieder mens heeft zichzelf zo lief. Die eigenliefde is juist de grootste hater Gods. Hij kan van zichzelf niet anders dan de haters van God in hem koesteren. O, die zondeprikkels in eigen hart!
Haten degenen die God haten? Ja, dat is noodzakelijk. Maar dat is van ’s mensen zijde gelijk onmogelijk. Want die haters wonen in hem. En ze worden zo goedgepraat door het verdorven verstand, ze worden zo gestreeld door het arglistige hart, ze worden zo heimelijk bedekt door de valse vroomheid. De zonde van een ander haten, och, dat valt nog wel mee. We nemen het zo nauw met de zonde van een ander, maar zo ruim met eigen zonde.
Er is derhalve niets minder nodig dat de Heere een kruimel van Zijn liefde in het mensenhart instort. Want buiten die liefde uit God, kan de mens hoogstens wettisch de zonden haten, en de wettische haat is zo hard en koud. Die geeft alleen maar een vals beeld van de ware godsdienst.
Doch, waar de liefde werkt, daar komt een haat tegen de zonde vanzelf. Daar ontstaat verdriet over eigen zonde, en ook over die van een ander, Hoe zullen ze dan niet haten die Hem haten? Nog wel met een volkomen haat. Zó volkomen, dat het ganse vernieuwde hart geen zonde meer verdragen kan. Let wel: als de liefde werkt.
Voorwaar, de bron van deze haat ligt alleen in de liefde. Wie deze liefde mist, die mist deze haat. En die kan Zijn discipel niet zijn. Want in het fundament van het gebouw der zaligheid liggen de stenen van de liefde tot God en van haat tegen de zonde naast elkaar ingevoegd. En zo niet, dan moet dit gebouw voor eeuwig instorten.
Zonder deze haat geen waarachtige bekering, want daarin liggen drie elementen. Een inkeer, een afkeer en een heenkeer.
Een inkeer tot zichzelf, waarbij hij de haters in hem gewaar wordt. Een afkeer, namelijk van zichzelf. ook een heenkeer, tot God. De zelfliefde veranderd in zelfverfoeiing; de haar jegens God in liefde jegens God. Zelfs bij de kleinste, want die dingen zijn er, of ze zijn er niet.
Dat we dan met deze dingen eens ernstig op de knieën vallen in de bede: “Heere, nu mis ik die haat tegem de zonde in mij en naast mij, omdat ik de liefde mis tot U”. Met Augustinus, die bad: “Geef wat Gij beveelt”.
Indien ge deze haat niet kent, dan hebt ge de liefde niet. Gebrek aan haat is gebrek aan liefde. God eist die haat. Hij heeft er recht op. Dat moet de nood worden. Te moeten en niet te kunnen. Want hoe zal iemand de zonde van een ander kunnen haten, indien hij niet eerst de haters Gods in zijn eigen leven is tegengekomen?
Voor de tweede maal: Waren er maar meer zulke haters. Die haten met zielentranen over de zonde van een ander, omdat bij henzelf de zonde zo duur en zo bitter is geworden.
Haten en verdriet hebben. Te midden van een wereld, die de Allerhoogste in het Aangezicht slaat. Te midden ook van een “christendom” dat week en zoet, toegeeflijk en aanpassend is jegens Gods vijanden en dat daarom niet meer weet wat haten is in de Schrituurlijke zin van het woord.
Haten, dat is een lelijk woord als het gaat over de kracht van het verdorven hart. Maar het is een onmisbaar woord als het gaat over de vriendschap met de vorst der duisternis en zijn trawanten. Zonder dat woord kan nooit Gods eer worden bedoeld, zonder Gods eer te bedoelen, kan er nooit iemnand zalig worden. Geen liefhebbers van zichzelf en van de wereld zullen het Koninkrijk Gods beërven.
Och, waren er meer van zulke haters. Die haten niet met de vuisten, maar met tranen, gelijk David. Een volk, dat met de zonde van zichzelf en van een ander op de schouders loopt. Het zou gemerkt worden. in de gemeenten, in de gezinnen, in de wereld.
Gebrek aan deze haat brengt in het duister, geeft verachtering en verslapping, doet de levende Kerk met de wereld samenvloeien. Gebrek aan deze haat is gebrek aan heiligmaking. En daarom, volk des Heeren, indien ge in de haat niet blijft, ge kunt in de liefde niet blijven. Maar gedenk, dat de vrucht nooit uit uzelf gevonden kan worden.
Uw vlees is nog in staat om de woorden van deze tekst tot eigen eerzucht en wraakzucht te gebruiken. Dan komt ge er zelf tussen met uw eigen hardheid. Valse ijver.
Neen, deze vrucht is alleen uit Hem gevonden. Uit Hem, Die meer dan de psalmdichter de zonde heeft gehaat, en verdriet heeft gehad van degenen, van degenen die tegen God opstaan.
Alleen uit de bediening van deze Wijnstok zult ge een rank kunnen zijn, waaraan deze vrucht kan groeien. Om Zijn beeld gelijkvormig te worden in zondehaat en zondeleed.
Dan staat ge alleen. Misschien in uw eigen gezin. Dan wordt de vreemdelingschap beleefd. Nog het meest in het eigen lichaam der zonde.
Maar zulken zullen thuiskomen. Daar zal geen zondeleed meer zijn, noch over zichzelf, noch over een ander.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie