Meditatie

Gebruikersavatar
Hollander
Berichten: 2804
Lid geworden op: 26 aug 2019, 11:54
Locatie: Afwezig

Re: Meditatie

Bericht door Hollander »

Onderstaande meditatie staat in RD van do. 9 juli 2020
Thomas Hooker,Hartfort (VS) schreef:„Maar ik riep de Naam des Heeren aan, zeggende: Och Heere, bevrijd mijn ziel.”Psalm 116:4
Indien we de benodigde wijsheid bezaten, dan zouden we zelf al de hinderpalen op de weg tot Christus wel kunnen verbreken. Hier is een medicijn: wij moeten ons niet zo langdurig of op onverantwoorde wijze blindstaren op onze inwendige verdorvenheden, zodat wij daardoor ontmoedigd zouden worden om tot de rijkdom van Gods genade te komen. Hetgeen wij nu zeggen is een vaste en eeuwigdurende waarheid. Want hoe diep de aanblik van de zonde ook moge zijn, wanneer deze een mens onbekwaam maakt de genade, als die hem wordt aangeboden, aan te nemen, dan is die aanblik van de zonde altijd zondig te noemen. Zij moet een zondige aanblik genoemd worden, al zou deze nog zo’n schone schijn van diepe verootmoediging bezitten. Want als wij denken, zoals vaak het geval is: „Had ik maar een ziel die door en door vernederd, verbroken en verootmoedigd is…”, dan zou het volgens ons wel in orde zijn. Door ons te lang op onze zonden te doen staren, houdt de duivel ons hierin vast, terwijl we denken op deze wijze hiervan verlost te kunnen worden. Maar zo’n handelwijze is zondig.
(”De arme twijfelende christen genaderd tot Christus”, 1660)
Gebruikersavatar
Arja
Berichten: 2039
Lid geworden op: 30 mei 2019, 15:57
Locatie: Provincie Utrecht
Contacteer:

Re: Meditatie

Bericht door Arja »

Hollander schreef:Onderstaande meditatie staat in RD van do. 9 juli 2020
Thomas Hooker,Hartfort (VS) schreef:„Maar ik riep de Naam des Heeren aan, zeggende: Och Heere, bevrijd mijn ziel.”Psalm 116:4
Indien we de benodigde wijsheid bezaten, dan zouden we zelf al de hinderpalen op de weg tot Christus wel kunnen verbreken. Hier is een medicijn: wij moeten ons niet zo langdurig of op onverantwoorde wijze blindstaren op onze inwendige verdorvenheden, zodat wij daardoor ontmoedigd zouden worden om tot de rijkdom van Gods genade te komen. Hetgeen wij nu zeggen is een vaste en eeuwigdurende waarheid. Want hoe diep de aanblik van de zonde ook moge zijn, wanneer deze een mens onbekwaam maakt de genade, als die hem wordt aangeboden, aan te nemen, dan is die aanblik van de zonde altijd zondig te noemen. Zij moet een zondige aanblik genoemd worden, al zou deze nog zo’n schone schijn van diepe verootmoediging bezitten. Want als wij denken, zoals vaak het geval is: „Had ik maar een ziel die door en door vernederd, verbroken en verootmoedigd is…”, dan zou het volgens ons wel in orde zijn. Door ons te lang op onze zonden te doen staren, houdt de duivel ons hierin vast, terwijl we denken op deze wijze hiervan verlost te kunnen worden. Maar zo’n handelwijze is zondig.
(”De arme twijfelende christen genaderd tot Christus”, 1660)
Bedankt voor het delen. Wat een les om te leren!
Jantje
Berichten: 16185
Lid geworden op: 18 mei 2017, 20:42
Locatie: Walcheren - jantjevanrefoforum@gmail.com

Re: Meditatie

Bericht door Jantje »

Onderstaande meditatie staat in de krant van vrijdag 10 juli 2020:
Ds. E. Hakvoort, predikant in de Netherlands Reformed Congregations van Norwich (Ontario, Canada), schreef:…heeft hun de Geest des Heeren rust gegeven… (Jesaja 63: 14m)

Rust. Wie is er die niet verlangt naar rust. Rust na een tijd van coronacrisis; rust in een tijd van vakantie. Ja, van nature zijn wij rustzoekers. Door onze diepe val in Adam is ons hart onrustig geworden. En die onrust drijft ons voort. Daarom zoekt elk mens rust. Maar van nature zoeken we de rust buiten God in Christus; de een in de wereld en zijn begeerlijkheden, de ander in uitwendige godsdienst. Ziet u, godsdienst is nog geen Godsvreze en rustzoekers zijn nog geen Godzoekers. Daartoe is het werk van Gods Geest nodig.

Valleien
De tekst geeft daarvan een kostelijk beeld. „Gelijk een beest dat afgaat in de valleien.” In het Oosten trokken de nomaden van pleisterplaats tot pleisterplaats om voedsel voor hun kudden te zoeken. Daarbij ging het over de hoogten der bergen heen. Daarna daalden de beesten af in de valleien, waar ze voedsel en water vonden en waar ze rust vonden van hun zwerftocht in de schaduw der rotsen. Welnu, „alzo heeft hun de Geest des Heeren rust gegeven.”
In uitwendige zin gold dat het volk Israël. De Heere had hen uit Egypte geleid door de woestijn naar Kanaän. Maar dit geldt inzonderheid Gods Kerk. Naar recht zou de Heere hen kunnen hebben laten liggen in hun val en wegwerpen in een eeuwige rusteloosheid. Maar o wonder van vrije genade, daar is een volk dat besloten ligt in het verkiezende welbehagen des Vaders en in het borgwerk van Christus. Hij is de Rustaanbrenger der Kerk.
Daarom is het dat Gods Geest zondaren uit hun valse rust opwekt en brengt naar de ware rust in Christus. In de wedergeboorte zegt Hij hun de rust op. Een ziel die ontdekt is aan zijn Godsgemis en schuld voor God, vindt geen rust meer, zelfs niet in zijn zielsverdriet. Het wordt ingeleefd: „Rust noch vrede wordt gevonden om mijn zonden.” Onrustig is het hart in ons, totdat het rust vindt in God. Onder Zijn Woord gaat de Heere hen onderwijzen.
Want „hier wordt de rust geschonken.” Het benauwde hart vindt bij ogenblikken rust tegen de vloek der wet als de onrustige ziel de mogelijkheid van zalig worden en de rust in Christus wordt geopenbaard. Tegelijkertijd wordt daarmee de diepste onrust niet weggenomen. Het wordt de verzuchting hoe deze rust nu wordt toegepast aan het hart. Daartoe doet de Heere vastlopen in onszelf. Hij brengt in de onmogelijkheid van zalig worden in onszelf. Om zo de rust in de Rustaanbrenger Christus geschonken te krijgen.
Is het dan klaar? Hebben ze dan altijd rust? Och, het gaat dwars door de woestijn van het leven naar Kanaän. Gelijk een beest dat na ogenblikken van rust weer verder moest trekken, zo leidt de Heere Zijn volk. Hier is het land der ruste niet. Maar eens komt de dag dat de eeuwige rust die overblijft voor het volk van God hun geschonken wordt.

Rustaanbrenger
Bent u nog een rustzoeker en geen Godzoeker? Wee de gerusten in Sion. Van hen zegt de Heere: „zo zij in Mijn rust zullen ingaan.” Haast u toch om uws levens wil. De Heere zegge de rust maar op. Een rusteloos volk mag bij ogenblikken rust vinden in de Rustaanbrenger Christus. En in die eeuwige rust mogen ze eindigen in Hem: „Keer mijne ziel tot uwe ruste weder. Gij zijt verlost, God heeft u welgedaan.”
Was getekend,
uw medeforummer Jantje
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

In De Wachter Sions staat een Open Brief voor catechisanten. Maar de inhoud van deze open brief is beslist niet alleen voor catechisanten relevant. Ook voor ouderen geeft het stof tot meditatie.

OPEN BRIEF

AAN MIJN CATECHISANTEN

Beste Catechisanten,

Het is alweer enige tijd geleden, dat we elkaar voor het laatst hebben ontmoet. Door de coronacrisis kwam er een abrupt einde aan het catechisatieseizoen. Onze samenleving veranderde daarna op een aantal punten onherkenbaar. Mede vanwege die veranderingen ben ik met diepe zorg vervuld. Daarom schrijf ik jullie deze brief. Omdat de situatie op veel andere plaatsen vergelijkbaar is, publiceer ik deze brief ook.

GODS OORDELEN
Allereerst moeten we tegen elkaar zeggen dat we er niet aan ontkomen te spreken over Gods oordelen. Soms vinden mensen het moeilijk om dat zo te benoemen. Ze wijzen er dan op dat de Heere Zich niet laat narekenen en dat wij met ons kleine verstand Gods ondoorgrondelijke wegen niet kunnen naspeuren. Nu, dat is ook zeker waar en Bijbels te onderbouwen. Maar er is ook een andere Bijbelse lijn die in deze omstandigheden mijns inziens zwaarder weegt.
Het is de onherroepelijke zekerheid dat naar het recht van God de zonde niet ongestraft blijft. In dit leven. Of in de eeuwigheid.
Wanneer het virus (waaraan zoveel ernstige gevolgen verbonden zijn) dan nu de kop op heeft gestoken, kunnen we er niet omheen om dit te duiden als een oordeel van God over de zonden.
Ook al mag de ware christen geloven dat hij naar lichaam en ziel het eigendom van Christus is. Ook al mag de ware christen uitspreken dat gezondheid én krankheid uit Gods Vaderlijke hand komt. Die Vaderlijke hand kan namelijk ook kastijdend zijn. Kastijdingen die God uit liefde geeft. Maar ook in dat geval vindt de ziekte zijn oorzaak in onze zonden.

EEN STEM UIT HET VERLEDEN
Wij lezen thuis het dagboek van wijlen ds. F. Mallan. Waarschijnlijk heb je ds. Mallan niet of nauwelijks gekend. Wij als ouderen wel. Met grote bewogenheid heeft hij in zijn leven (1925-2010) altijd erop gewezen dat de oordelen van God niet kunnen en niet zullen uitblijven over een wereld in zonde en schuld.
Dat geldt in het bijzonder wel ons eigen land. Moeten we met elkaar niet vaststellen dat in Nederland zo langzamerhand alles kan en alles mag? Is God niet uitgebannen uit het publieke leven? Maar God láát Zich niet uitbannen, Een minuscuul virus legde de samenleving plat. Daarbij is te vrezen dat her ene oordeel gevolgd zal worden door het andere oordeel (Openbaring 9 vers 12).

HET WENEN VAN DE KONINGEN EN DE KOOPLIEDEN
Een bijkomend verschijnsel van de coronacrisis is de wereldwijde recessie. Zeer veel bedrijven maken zware tijden door. Werkloosheid is wereldwijd groot. De landelijke en Europese economie wordt slechts met de grootste moeite kunstmatig overeind gehouden.
Dat doet denken aan Openbaring 18. Lees dat ernstige hoofdstuk eens aandachtig door.
Daar staat geschreven hoe het grote en onaantastbare Babylon gevallen is. Babylon was superwelvarend. Haar weelde en verkwisting was groot. Haar kracht onaantastbaar. Maar God kwam met Zijn oordelen over haar Godvergeten bestaan. Toen viel ze. Toen hebben de koningen en de kooplieden gehuild. Toen hebben de stuurlieden en de bootsgezellen geweend. In één uur was haar macht en welvaart ten einde.

HET JUICHEN VAN DE HEMEL
Bij de val van Babylon wordt niet door iedereen gehuild. Daarover lezen we in vers 20. Bedrijf vreugde over haar, gij hemel, en gij heilige apostelen en gij profeten, want God heeft uw oordeel aan haar geoordeeld. Allen die God toebehoren worden geroepen te juichen nu God Zijn oordelen uitvoert.
In zo’n enkel vers wordt ons een spiegel voorgehouden. Is er ook in ons hart vreugde als God met Zijn oordelen over de wereld komt?
Hebben we net als de rechtvaardige Lot onze ziel gekweld vanwege alle ongerechtigheid de we dag aan dag gewaarworden? Dit is een vraag van levensbelang. Voor jou en voor mij.
Want als wij op een bepaald moment ziekte erger vinden dan de zonde, schort er iets. Schort er alles! Dan staat niet de eer des Heeren maar ons eigen ík in het middelpunt van ons leven.
Dan geldt ten diepste van ons wat ook van onze samenleving geldt: Want haar zonden zijn de ene op de andere gevolgd tot de hemel toe, en God is harer ongerechtigheden gedachtig geworden (Openbaring 18 vers 5).

GETROFFEN KERKEN
Het verdient onze opmerkzaamheid dat ook de kérken in ons land zijn getroffen. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak kon er tijdens de Pinksterdagen geen kerk gehouden worden.
Dat gebeuren is vrijwel uniek in onze Nederlandse geschiedenis. En nu? Velen van ons hebben máándenlang geen voet in Gods huis kunnen zetten. Dat is een ongekend verschijnsel. De verruiming per 1 juli jl. is geen garantie dat de oude situatie ooit zal terugkeren.
Maar naar aanleiding daarvan schrijf ik je ook eigenlijk deze brief. Want deze ontwikkeling vervult mij als ambtsdrager met grote zorg.
Het kerkelijk werk leven in ons land staat onder grote druk. Uit een onderzoek van het Reformatorisch Dagblad is reeds gebleken dat bij 40 % van de ondervraagden de band met de plaatselijke gemeente verminderd is. Velen zwerven op de rustdag langs de digitale snelwegen van Nederland. Het Avondmaal (en soms de Doop) is al maandenlang in vele kerken niet bediend. Quis non fleret?¹ Wie zou niet wenen?
Laten we als kerken hiermee ook tot onszelf inkeren. Als we vinden dat de coronacrisis een oordeel is over de zonden van de wereld, dan moeten wij ook buigen onder de waarheid dat ook de kerken van Nederland getroffen zijn. Laten we dan als kerken, als plaatselijke gemeente en ieder voor zich, onszelf onderzoeken. Is er juist kerkelijk geen reden om te wenen? Laat ons onze wegen onderzoeken en doorzoeken, en laat ons wederkeren tot den HEERE (Klaagliederen 3 vers 40).

HET VIERDE GEBOD
In deze crisis dreigt in dit kader nog een ander gevaar. Dat gevaar is dat we het ook persoonlijk minder zwaar nemen met het vierde gebod. Nú al, of in de nabije toekomst. Dat door het (gedeeltelijk wegvallen van het opgaan naar Gods huis er minder besef is dat deze dag echt Gods dag is en blijft. Dat we ook onder gewijzigde omstandigheden die dag in zijn geheel hebben te heiligen aan de dienst des Heeren. Persoonlijk en in gezinsverband doen we er daarom verstandig aan na te denken over de viering van de rustdag. In enkele artikelen over huisgodsdienst (in DWS van 16 en 30 april) heb ik enkele dingen genoemd die ons daarbij kunnen helpen. Ieder kan daar zelf over denken.

AL DE DAGEN
Het vierde gebod gaat niet alleen over de zondag. In onze Heidelbergse Catechismus lezen we ‘inzonderheid op de rustdag’ en ‘al de dagen van ons leven’.
In Gods Woord ligt nooit alleen een vérbod maar ook altijd een gébod.
Ligt er op ons niet een dure verantwoordelijkheid om ook doordeweeks ons bezig te houden met God Woord? Maken we voldoende tijd vrij voor het dagelijks onderzoeken van Gods Woord? Zouden we niet meer aandacht moeten geven aan het voorbereiden van onze catechisatielessen? Zijn we intensief betrokken bij de doordeweekse kerkdiensten en andere bijeenkomsten voor jongeren? Zijn we in de achterliggende tijd met deze zaken niet wat te vrijblijvend omgesprongen?

TOT BESLUIT
Beste catechisanten. Ik doe aan de Naam van de Drie-enige God te kort als ik het hierbij laat.
Na Pinksteren klonken in onze gemeente de zeer bemoedigende woorden uit Jesaja 44.
Woorden die spreken van trouw en van de verkiezende God. Woorden die spreken van het werk van Christus’ duur verworven Geest. Woorden die ons doen weten dat Zijn Naam voortgeplant zál worden. Van kind tot kind.
Zolang het zonlicht schijn’. Daarom wil ik deze brief met Gods woorden uit Jesaja 44 besluiten.
Want Ik zal water gieten op de dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. En zij zullen uitspruiten tussen het gras, als wilgen aan de waterbeken. Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met de naam van Israël.

Jullie catechiseermeester.

¹ Woorden uit een gedicht uit de 13e eeuw
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

De laatste weken heb ik veel moeten denken aan wat ons in de wereld overkwam in met het coronavirus. Heeft het ons wat te zeggen? Ik heb ook meerdere malen een vergelijking horen noemen met de tweede wereldoorlog. Toen kon er op de eerste Pinksterdagen na, nog kerk worden gehouden. Soms vrezen we, juist omdat we gerust lijken en het oordeel als het ware niet zien, we spreken hooguit over een teken, een wat ons wat te zeggen heeft. Maar toch, en dat voelt het levende kind, God spreekt en er lijkt geen wederkeer. Maar zonden worden op zonden gestapeld. Gods Woord wordt veracht, en Zijn knechten die nog waarschuwden hebben zo het lijkt afgedaan. Zou het niet een tijd zijn, of zou de tijd niet nabij zijn dat de verstandige moet gaan zwijgen?

Ik las in De Saambinder van 1940, een serie van drie meditaties. Samen vormen ze eigenlijk een preek. De schrijver zal ds. G.H. Kersten zijn geweest, want de meditaties zijn niet ondertekend, wat toen gewoon was, als een artikel van de hoofdredacteur afkomstig was.
Ik zou de drie meditaties hier willen samenvoegen en zo zijn ze als een geheel te lezen. Ik heb de meditsties heel sober hertaald, d.w.z. dat dit vooral de oude spelling betreft. Zo heb ik de bv. woorden als "meschen" of tusschen" de ch uitgenomen. Ook heb ik op vele plaatsen (waar het geen staande uitdrukking betreft) het lidwoord den ontdaan van de n.

DE MEDITATIE na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog uit De Saambinder:
(ook na te lezen via Digibron)

De leeuw heeft gebruld.
Indien één woord met kracht tot geheel de wereld en in het bijzonder ook tot ons luid klinkt, is het wel het woord uit de Psalm van Mozes: “Wij vliegen daarhenen". De dagen van elk mens zijn „als het gras; als een bloem des velds; alzo bloeit hij; als de wind daarover gegaan is, zo is zij niet meer, en haar plaats kent haar niet meer". Maar bovendien voeren de grootste omwentelingen in het grote wereldgebeuren gedurende dit korte leven des mensen, met zulk een ontzaglijke snelheid elkander op, dat wat men in maanden en jaren dacht niet te zullen gebeuren, in enkele dagen voltrokken wordt.

In het bijzonder is de allersnelste omwenteling geschied in ons land, dat in vijf dagen tijds zijn zelfstandigheid verloor en zich aan de machtige, niet te stuiten Duitse legerscharen moest overgeven. Niemand zou u hebben geloofd, indien u vóór dat dit geschiedde het zou voorzegt hebben. Met minachting werd zelfs ieder begroet, die wijzend op de toenemende zonden van het volk en op de verharding onder de oordelen Gods, sprak van de roede, die ons treffen moest. En wat een inval van enige vreemde macht betrof, werd het Nederlandse volk voorzegd, dat het land in voldoende staat van verdediging was gebracht, om zonder vrees elke vijand te keren. Uit de hoogte sprak men; sterk in het ijdel zelfvertrouwen; blind voor de gevaren; belust op de vermakingen van het vlees; om Gods gebod zich niet bekommerend.

En zie, alle sterkte, waarop men bouwde, bleek een kaartenhuis. Sinds De Saambinder laatst verschijnen moest (het blad lag gereed voor de verzending, toen de mogelijkheid daartoe plotseling werd afgesneden), sindsdien is het Nederlandsche leger tot overgave gedrongen, niettegenstaande onze soldaten als leeuwen hebben gevochten. Geheel ons volk is er van overtuigd, dat, wilde het zijn totale ondergang en verwoesting niet zien, geen anderen uitweg bestond dan die van de overgave aan de machtige Duitse weermacht, die in Gods hand als middel werd gebruikt, om Nederland te doen zien, dat God de zonde straft op Zijn tijd. O, zo menigmaal hebben Gods knechten er van moeten spreken, dat de tijd der bezoeking komen zou. Biddag op biddag en dankdag op dankdag is de zonde bestraft en uit Gods Woord het oordeel aangewezen.

Ook in het Parlement is niet gezwegen van de schreeuwende zonden, die om vergelding riepen. Doch met minachting werd over zulk een “achterlijk” geroep geoordeeld. Maar de dag der bezoeking is gekomen. En die dag noopt ons te horen naar de stem des Heeren, die er in klinkt, opdat wij niet bijten op den steen, maar zien op Dien, Die hem werpt.

Worde het ons uit genade gegeven die verheven stem des Heeren tot onze verootmoediging voor Hem te verstaan, als wij dienaangaande uit Gods Woord het brullen van de leeuw beluisteren, waarvan gesproken wordt in AMOS 3:8
De leeuw heeft gebruld; wie zou niet vreezen? De Heere, HEERE heeft gesproken; wie zou niet profeteren?
In dit woord wordt gehandeld van
HET BRULLEN VAN DE LEEUW, ALS TEKEN VAN GODS OORDEEL.
Want I. dat oordeel is vreselijk.
II. dat oordeel komt onverwacht.
III. dat oordeel heeft tweeerlei uitwerking.

Het oordeel Gods is vreselijk.
Amos was een vee-herder in Thekoa, een plaatsje ten zuiden van Bethlehem, aan de rand van de woestijn van Judea. Daar huisde het roofgedierte. David heeft er een leeuw en een beer verslagen en ook Amos was van de verschrikkingen van den leeuw geen vreemdeling gebleven. In zijn profetisch boek spreekt hij er door de ingeving van de Heiligen Geest, gedurig van, om Israël te overreden van het oordeel Gods, dat dit volk vanwege zijn zonden treffen zal. Reeds in de aanhef van zijn profetie kondigt hij aan, dat de Heere naar Zijn onkreukbare rechtvaardigheid de zonden zal bezoeken en dan zal „de Heere brullen uit Sion". Alle ijdel vertrouwen op eigen sterkte ten spijt, zal er geen ontkomen zijn. En dit stelt Amos wederom voor onder het zinnebeeld van den leeuw, zeggend: „Zal een jonge leeuw zijn stem verheffen uit zijn hol, tenzij hij wat gevangen heeft? " En van de behoudenis van het kleine overblijfsel, dat de Heere redden zal, wordt eveneens onder dezelfde vergelijking gesproken: Gelijk als een herder twee schenkelen of een stukje van een oor uit der leeuwen muil redt, alzo zullen de kinderen Israëls gered worden". Zo nu komt ook in onze tekst het brullen van den leeuw voor, als het teken van Gods oordeel. De verklaring van dat brullen van de leeuw geeft de profeet toch zelf in de woorden: "De Heere heeft gesproken".
Het brullen van de leeuw is vreselijk. God gaf deze koning der dieren zijn majesteit in het brullen van de muil. Wij westerlingen kennen het ontzettende van dat brullen niet, gelijk Israël deze vernam. Gevangen in een hok, gekrenkt in de macht van zijn natuur, doet een leeuw zijn gevangenis beven en schudden. Maar in het woud klinkt zijn gebrul uren ver in het rond en verspreidt het allerwegen schrik en ontroering, onder al wat leeft, onder mens en beest. En dat brullen in volle kracht nu, is een beeld, een zwak beeld, van het "spreken des Heeren". Hij zal brullen als een leeuw, wanneer Hij brullen zal, dan zullen de kinderen van de zee al bevende aankomen (Hosea 11 : 10). In Zijn verheven majesteit zal de Heere uittreden tegen de goddelozen en hen verschrikken van den berg Sion.
Amos heeft door de Geest die stem, vernomen en met innerlijke ontroering aan het volk verkondigd. Hij is, gelijk zijn naam betekent, lastdrager; de lastdrager des Heeren. De last van Israëls zonden is hem op de ziel gebonden en hij gaat er onder gebogen, gelijk al de getrouwe profeten die de Heere tot het volk gezonden heeft, om het te bestraffen en te vermanen eer de dag van het oordeel kwam. Méér: Amos is drager van den last, die God hem heeft opgelegd, om Gods oordeel aan te zeggen, dat zeker komen zal. Hij is gegaan naar Bethel, waar de tien stammen, in strijd met Gods gebod, hun eigenwillige godsdienst hebben ingevoerd en waar zij die houden met hun kalverdiensten. De Heere zal over dit kwaad bezoeking doen en niemand zal Hem kunnen keren. De zeven donderslagen zullen hun stemmen geven, als Gods toorn wordt uitgestort. Beving en verschrikking zal hen aangrijpen, tegen wie dit brullen van de leeuw zal worden gehoord. Want de toorn Gods is vreselijk. Wie zal er voor bestaan?
Gods deugden eisen wraak over de zonde. Deze krenkte de heerlijkheid Gods, die in aller eeuwen eeuwigheid voldoening vordert. Reeds in het paradijs dreigde God de dood op overtreding van Zijn gebod. De zonde, die tegen de allerhoogste majesteit Gods begaan is, kan nimmer anders dan met de hoogste, dat is met de eeuwige straf aan lichaam en ziel gestraft worden. Reeds in de tijd bewijst Zich de Heere een zeer grimmig Wreker te zijn. Hij deed de eerste wereld vergaan door de watervloed, waaruit alleen acht mensen behouden werden. Hij deed vuur en zwavel regenen van den hemel op de goddeloze steden Sodom en Gomorra. Hij opende de aarde, dat deze Korach, Dathan en Abiram levendig verslond. Hij zond slangen onder het murmurrerend Israël, die dood en vernieling brachten. Zijn stem was als het brullen van de leeuw tegen het Rijk van Israël, dat zich in afgoderij verliep. En Hij spreekt in den oorlog, die thans in ons werelddeel woedt.
De oorlog komt niet buiten Gods eeuwigen raad. Hij toonde aan Zacharia rode en zwarte en hagelvlekkige paarden; en ook Johannes, de op Pathmos verbannen knecht des Heeren, werden bij de opening van het tweede en derde en vierde zegel getoond een rood en een zwart en een vaal paard. Rood was het paard als bloed, vanwege den oorlog, die gevoerd werd; het zwarte paard was teken van de honger; het vale paard van den dood. De zegelen van het boek van Gods onveranderlijke raad worden geopend. Wat in het boek geschreven is in het besluit Gods, van de grondlegging der wereld, dat komt. Het komt ook nu. Voorwaar, wij zien te laag, zo wij maar blijven staren op de volkeren, die oorlog voeren. Wij hebben hoger op te zien. De leeuw heeft gebruld, de Heere heeft gesproken. Hij heeft gesproken tegen de zonden, die ten hemel toe zijn opgehoogd. De ongerechtigheid is samengebonden; de rekeningen van al de schulden van de natiën heeft God bijeengepakt en Hij vordert voldoening. De ure der bezoeking is gekomen. O, die stem des Heeren is zo vreselijk; en toch zo geheel rechtvaardig.
Bepaal u maar bij Nederlands volk. In hollende vaart vloog het voort, den berg der zonde af. Er was geen stuiten aan. Green vermaningen hielpen, zelfs de drukkende hand des Heeren vernederde niet.

Meer en meer spanden allen samen, om de waarschuwende stem te smoren van hen, die nog „lastdrager" mochten zijn. Want de Heere had nog een volk op Nederlands bodem, dat met smart de toenemende vertreding van Zijn geboden zag en voor Zijn aangezicht met smart beweende. Er waren nog getekenden aan hun voorhoofden, die uitriepen over de gruwelen, die geschiedden. Doch hun bleef niet anders over dan het brullen van de te verwachten. En hoewel elk mens vanwege het vreselijk oordeel Gods beven moet, toch is ook daarin de ontzaglijke verheffing van Gods majesteit, die Gods volk met aanbidding eren zal.
O, elk mens merke er toch op. Aan de ijdele vreugde der wereld komt spoedig een einde; de grootheid der wereld gaat ras voorbij; smaad zal zijn over hen, die God en Zijn Woord en volk versmaadden. Ballingschap over hen, die de ware dienst van God uitbanden. Zou de Heere het niet zien, dat dit land ten prijs van het bloed der martelaren eens uit de klauw van Rome verlost, trouweloos in de handen van Rome werd gespeeld en vervuld werd met de afgoderij van Rome, zodat naar het getal van onze steden, onze afgoden waren? De dag der vergelding is gekomen. Wij moeten het vreselijke brullen van den leeuw opmerken. Ook voor elk onzer staat het geschreven en wordt het vervuld : „De leeuw heeft gebruld; de Heere heeft gesproken". Eenmaal zal de Heere ons oordelen, een voor een voor Zijn rechterstoel. Dan zal Hij op ons aanvallen als een leeuw, die van jongen beroofd is en als een jonge leeuw, die brult tot zijn buit, tenzij wij geborgen zijn in Christus en bekleed met Zijn gerechtigheid. O, die dag!, die dag van Gods oordeel! Die dag des oordeels voor een land; voor de volkeren, die op hun eigen macht betrouwden en geen vijand vreesden; voor ieder, die in zijn ongerechtigheid wandelt of in den top van zijn gerechtigheden rust. Want die dag zal groot zijn en vreselijk.

II.
Ja, vreselijk is het oordeel Gods, gelijk het brullen van den leeuw; maar ook, en daarop letten wij nu in de tweede plaats,
Gods oordeel komt onverwacht.

Onverwacht kwam het over Israël, toen dit rijk sterk was en groter dan immer te voren. Amos toch profeteerde in de dagen van Uzzia, koning van Juda en van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël. Nimmer was het rijk van de tien stammen tot zulk een grootte en macht gekomen als onder Jerobeam II. Zijn rijk werd bevestigd van Hamath af tot aan de Dode Zee. Moab was verwonnen; Syrië zelfs was cijnsbaar gemaakt. Daarbij verwierf Efraïm ongekende rijkdom. Men had zijn zomer- en winterhuizen; sliep op elpenbenen bedsteden; hield zijn overdadige drinkgelagen. Het geld werd niet geteld. In ijdelheid en in brooddronkenheid leefde het volk voort. Wij hebben er iets van gezien bij ons, toen er dagen van grote voorspoed waren na den wereldoorlog. Het was, of er geen einde aan dat weelderig leven komen zou. Bovenal kenmerken zich zulke tijden in de verzaking van Gods geboden en het krenken van het recht. „De nooddruftige werd verkocht voor een paar schoenen" zegt Amos. De rijken overweldigden de armen en legden zich neer bij elk altaar op de verpande klederen. In zedeloosheid verzonken, ging de man en zijn vader tot één jonge dochter, om Gods heilige Naam te ontheiligen. Ziedaar, in enkele trekken het goddeloos, weelderig en zorgeloos leven van het volk getekend, tot wie de Heere Heere heeft gesproken.

Vergelijk er het leven mede van ons volk. Zie het, zich afkerend van de levende God en zich steeds onbeschaamd stortend in de zonde. Het ging niet meer over deze of die van Gods geboden, maar geheel de wet des Heeren werd met voeten getreden. God moest verbannen van Nederlands erf. Zijn dienst genegeerd, verloochend; de afgoderij en ongodisterij verheerlijkt.

Toen heeft de leeuw gebruld, geheel onverwacht. Zoals het de reiziger gaat, die op zijn weg overvallen wordt in het woud; niets vermoedend; doch wiens bloed in de aderen verstijfd, als de bodem, waarop hij staat met al wat er op is, beeft en schudt omdat een leeuw brult. Zo onverwacht heeft God gesproken. Wie rekende er op? Wie verwachtte dat? Wie onder Israël? Men had het kunnen verwachten, want de Heere liet het volk niet ongewaarschuwd zijn weg bewandelen. Doch wie had nog enig geloof gehecht aan dat sombere woord der profeten, dat toch door al den voorspoed geloochenstraft werd? Slapende, rustend op de droesem zijner zonden is Israël wakker geschud door . het brullend woord des Heeren, dat het oordeel komen deed.

O, hoe onverwacht kwam de omkeer over geheel de wereld. Armoede, werkloosheid als nimmer gekend, trof volk na volk. De last was niet meer te dragen. Uit den top van de weelde stortten de volkeren in den put van verarming. Geen land bleef gespaard. God brak den trots van de volkeren; in één ogenblik. En alles wat men ter ontkoming van het kwaad aanwendde werd bij den hand afgebroken. De machtigen der aarde stonden radeloos. Als een rietstaf was al hun denken en doen, die de hand doorboort. De getroffen maatregelen verergerden de kwaal in plaats, dat zij verademing brachten. Het kostelijk voedsel werd vernietigd; het vee afgeslacht; er was te veel. De handelingen raakten tegen het gebed des volks in; maar er was geen opmerken. Bid- en dankdagen had men niet nodig. In eigen kracht dacht men het kwaad te boven te komen. Die in den hemel woont lachte om hun doen. In plaats van te verstaan, dat de Heere Heere gesproken had, werd God verzwegen, uitgeschakeld.

En toch de leeuw brulde; de Heere Heere sprak, want er is geen kwaad in de stad, dat de Heere niet doet. Hij kwam onverwacht. Hij trok door in Zijn oordelen. Het kaartenhuis voor de vrede en zogenaamde gerechtigheid opgericht, stortte ineen. Weggevaagd zijn de vrederoepers. De oorlog kwam; kwam onverwacht; plotseling. Vooral voor Nederland. In de vroegen morgen reeds was het land bezaaid met vreemde krijgsknechten: geen leger was tegen hen bestand; geen waterlinie kon hen keren. De hoogmoedigen werden beschaamd. O, Nederland was zo sterk, zo had men geroepen; eike vijand zou het kunnen keren. Met Oranje aan het hoofd zou het onneembaar zijn. Om de God der Vaderen bekommerde men zich echter niet. Van enige wederkeer tot Hem was geen sprake. Eten en drinken was het en vrolijk zijn. Op ons paste de klacht des Heeren: „Zij hebben zich niet bekeerd". Onverwacht brulde de leeuw; sprak de Heere in den weg des gericht. In enkele dagen tijds was Nederland overgegeven; zijn regering gevloden naar het buitenland. Beschaamd werd het bondgenootschap met degenen op wie men zijn hoop gebouwd had. Alle menselijke berekening, wijsheid en kracht stortte ineen.
De Heere heeft gesproken. „Zal een bijl zich beroemen tegen dien, die daarmede houwt? Zal een zaag pochen tegen dien, die ze trekt? alsof een staf bewoog dengenen, die hem opheft? als men een stok opheft, is het geen hout?" Gods raad wordt volbracht. Hij sneed de roede, die ons sloeg. Wij hebben met God te doen. En Zijn doen is rechtvaardig.
Ongewaarschuwd ging Nederland zomin als Israël en Juda de ondergang tegemoet. God liet noch Vorstenhuis, noch volk ongewaarschuwd.

Van oude tijden af heeft de Heere Zijn knechten gezonden, om van de zonde af te manen en tot wederkeren tot Hem het land op te roepen. Boekdelen van predicaties getuigen tegen ons. En nog was de vermanende stem niet geheel gesmoord. Maar „wij achtten de hoogmoedigen gelukzalig en die goddeloosheid doen werden gebouwd". Wie vreesde nog Gods oordeel? In den top van de mast sliepen wij.
Toen brulde de leeuw; onverwacht. God heeft met de bijl gehouwen; de zaag getrokken; de staf opgeheven. Schrik en beving heeft allen aangegrepen, nu de Heere Zijn geduchte mogendheid toont in de weg Zijner oordelen. Want gelijk de majesteit van de leeuw in zijn brullen zich uit, zó blinkt Gods Majesteit in het oordeel, dat Hij zo onverwacht deed komen. O, het betaamt ons wel uit te roepen met den dichter:
„Hoe groot, hoe vrees'lijk zijt G' alom. Uit Uw verheven heiligdom, Aanbid'lijk Opperwezen!"

Maar die stem leren wij alleen in de verheerlijking van Gods genade kennen. Men lette maar op de uitwerking van dat brullen van de leeuw. Op de weg der zonde holt het volk voort. Verbittering vervult de harten; er is een bijten op den steen; geen zien op Dien, Die hem werpt; een zien op de bijl en op de zaag en op den stok, doch geen verstaan van de stem des Heeren Heeren, Die zo onverwacht gesproken heeft in den weg des gerichts.
En toch is er maar één weg, om te midden van de ellende rust en vrede te verkrijgen; die weg ligt in de erkenning van onze schuld voor God en in het buigen onder Zijn slaande hand. Van alle mensen hebben wij af te zien en het brullen van den leeuw te horen. Het betaamt Vorstenhuis en volk te buigen onder de slaande hand des Heeren. Nog spaarde Hij zoveel in ons land. Nog leven wij; nog zijn wij er. Maar de verharding tegen God zal gewis zwaarder oordeel brengen. Zal dan Nederland niet rusten voordat het geheel is uitgeroeid? Zal dan de onverwachte slag, waarmee wij door God geslagen zijn, ons niet doen stilstaan op de weg die wij betreden? Is er dan geen David meer, die bij Arouna's dorsvloer de offerande bracht, waarop de engel des verderfs gekeerd werd? O, hoe lange nog?

Onverwacht komen Gods oordelen; onverwacht zal eenmaal de grote oordeelsdag komen! Als een dief in den nacht. Een etende en drinkende; een ten huwelijk gevende en nemende wereld zal plotseling staan voor Gods rechterstoel. En niemand van ons weet den dag van zijn dood. Hoe onverwacht is deze talloos velen overvallen. Soldaten werden uit het volle leven weggemaaid; burgers onder puin bedolven, die enkele minuten tevoren nog den dood verre waanden. Wanneer zal het Uw en mijn tijd zijn? Zullen wij God kunnen ontmoeten? Voorwaar neen, wanneer wij leven, gelijk wij geboren zijn. Een mens moet wederom geboren worden, zal hij ingaan in het koninkrijk Gods. Keer tot uzelf in. Stel u voor de poorten des doods. De leeuw kon dezen dag; dezen nacht brullen voor ons. Zullen wij dan, zo uit onze zonden voor God verschijnen? Zullen dan onze ijdele sterkten bezwijken, gelijk die van ons land bezweken zijn? Zal dan de doop; de beleden waarheid; Gods Woord eeuwig tegen ons getuigen? Want God zal op ons aanvallen als een leeuw, die van jongen beroofd is en als een jonge leeuw die brult tot zijn buit. O, dat wij den Heere verwachten in de oefening Zijner gerechtigheid en verzoening vinden mochten met Hem, eer de dag der genade zal zijn voorbijgegaan en de deur op het nachtslot zal geslagen zijn. God heeft een boodschap, ook aan Zijn volk, opdat het zich voor Hem vernedere en Zijn majesteit zal uitroepen, opdat Hij van de Zijnen verheerlijkt wordt. Het is de tijd, dat Gods volk profetere.

Overdenken wij dat in het laatste gedeelte van onzen tekst, als wij letten op: de tweeërlei uitwerking van Gods oordeel.
III
Tweeërlei uitwerking van Gods oordeel.
Tweeërlei is de uitwerking van Gods oordeel, namelijk vreze en profeteren. Amos roept het uit in onzen tekst: “Wie zou niet vrezen? Wie zou niet profeteren?"

Vreze heeft het zich in de zonde vrolijk makende volk aangegrepen, toen de stem des Heeren de vijand opriep en het Rijk der tien stammen in zijn macht gaf. Met verschrikking als voor het brullen van de leeuw is Jacobs nageslacht bevangen. Er was geen ontkoming meer. Weleer wist Achab zich nog te redden, toen hij met zijn aartsvijand, de door hem overwonnen Benhadad van Syrië, een verbond sloot tegen de machtige Salmanasser. Met God hield Achab geen rekening. De verbannen Syriër liet hij leven en ontving hij zelfs als zijn „broeder", niettegenstaande de Heere op een wonderdadige wijze tot tweemaal toe Benhadad en zijn machtig heir verslagen had. Maar Achab erkende niet dat zijn sterkte in den Heere was. Hij zocht zijn kracht in het bondgenootschap met de machtigen der aarde. Zelfs wist Jehu een bondgenootschap aan te gaan met Salmanasser, om zo Damascus te vernederen. Maar wat mocht dit alles baten, nu de leeuw brulde en de Heere sprak? Die bondgenootschappen dienden zelfs tot Israëls ondergang. God kwam om Zijn eer. Zijn recht eiste voldoening van het schuldige. Hem verlatende volk. Er bleef geen uitkomst. Verschrikking, vrees heeft hen aangegrepen. Het was te laat. De dagen waren geteld. Israël ging den ondergang tegemoet.

En Israël is ons ten voorbeeld.
Wij hebben onze sterkte gezocht door te steunen op de rietstaven, die onze hand doorboren. Overheid en volk 'hebben gepocht op hun kracht. Zij hebben zich geworpen in de stroom van de tijd, en de God van onze vaderen verloochenend. Van den Volkenbond werd alle heil verwacht Of het onze regering al werd toegeroepen, dat voor geen Christen-staatsman in dien bond plaats was; of zij er al op gewezen werd dat men een nieuwe toren van Babel poogde te bouwen en God de spraak verwarren zou, halsstarrig ging zij voort, om jaar op jaar mee te doen aan het afgodisch bouwwerk; jaar op jaar bracht zij tonnen goud ten offer naar Geneve, zelfs niettegenstaande de nood van ons volk ten hemel schreide. Aan de valse leuzen van recht en waarheid, die door de machtigen van de aarde werden aangeheven, gaf men zich over, liever dan naar de waarheid Gods te horen. Dat de vrede van Versailles de kiem van een nieuwen oorlog in zich droeg, weigerde men te erkennen. Bewust van hun macht, als ware deze nimmer te breken, zouden de overwinnaars van de wereldoorlog, staande aan elkanders zijde, een blijvende vrede bestellen, hun grote vijand machteloos makend; hem omsingelend met door henzelf in het leven geroepen staten, meenden zij elke oorlog te zullen voorkomen. In naam van beschaving en ontwikkeling waanden de snoevende wereldgroten de wereld te zullen beheersen. Of God in Zijn Woord spreekt van oorlogen en geruchten van oorlogen, dat alles had bij hen geen waarde. Het Woord Gods had bij hen afgedaan. Het was verouderd. Vrede, heette het; vrede en geen gevaar.

En dat lied zong Nederland ook. Christelijk of niet, onze staatslieden, niet één uitgezonderd, zwoeren bij de Volkenbond. Verbitterd werden zij zo menigmaal als zij op hun gedrag gewezen werden. Zelfs lieten zij zich de leuze van een blijvende vrede zozeer aanleunen, dat leger en vloot verwaarloosd. werden. En zelfs toen zienderogen God blies in de beraadslagingen van de Babel-toren, toen nog hielden zij er aan vast en susten zij het volk in slaap.
Daar brulde de leeuw. Het rode paard van den oorlog reed. In de vroege morgen werd Nederland uit den slaap gewekt. De lucht, het water, het land... alles was bezet met vreemde soldaten, tot de tanden toe gewapend. Oorlogsgebulder in onze steden. Een bondgenootschap met Engeland en Frankrijk. Nog geen acht dagen tevoren klonk het verheven woord: „Oranje vlucht nooit". En zie... Oranje had het land verlaten en de ministers met haar. Welk een diepe vernedering!

Met geen pen zijn de verschrikkingen van de oorlog te beschrijven. Vreselijke gevechten woedden. Soldaten slopen in onze steden langs onze huizen, van portiek tot portiek, telkens dekking zoekend; schoten knalden; kanonnen bulderden. Weldra de vreselijke bommenwerpers boven ons, boven geheel ons land, boven enkele dorpen, boven Rotterdam. De stad trilde op haar grondvesten; geen huis dat niet schudde. Duizenden woningen weldra in puin, tal van mensen onder zich bedelvend. Het was of God tegen ons streed. Een felle wind blies den brand aan, die de onbeschrijfelijke verwoestingen nog groter maakte.

Wie zou niet vrezen?
O, men moet onder de bommenregen hebben verkeerd, er onder door gelopen hebben, vluchtend van schuilplaats tot schuilplaats; nergens veilig; men moet het hebben meegemaakt, om de vrees te pellen, die het volk heeft aangegrepen, nu het brullen van de leeuw werd gehoord; om te kunnen verstaan dat een zucht van verademing is opgegaan toen Nederland werd overgegeven.
En nog gaan er weinig dagen en nachten voorbij dat de vrees van ons weggenomen is. Zal Nederland zichzelf nog dieper vernedering bereiden? In plaats van onder God te buigen en Zijn Majesteit te aanbidden en Zijn recht te erkennen, zoekt het de ogen te sluiten voor zijn ellenden en maakt het zich verder vet voor den dag der slachting. Dansen wil het en pret maken. Van verlaten der zonde is geen sprake zelfs.

O, hoe ellendig is toch een volk, dat de God van zijn vaderen kwijt is; dat den weg van Gods Woord zelfs niet meer kent; dat de zuivere waarheid haat en roept: “Laat ons de banden verscheuren en de touwen van ons werpen!" Vreemd van Gods Woord werd het opgevoed. Een Christendom is opgestaan, dat zich met Rome verzwagerde en met deze aartsvijand zei te stoelen op één wortel des geloofs; een Christendom dat verraad pleegde aan de heilige beginselen, waarop de Staat der Nederlanden eens als op een onwankelbare rots werd gegrondvest. De leuze van vrijheid en verdraagzaamheid schreef dat Christendom in zijn vaandels, om geheel ons land aan Rome te verkwanselen.

Naar het getal van onze steden werden onze afgoden. Uitgemergeld werden de financiën van het land, om Rome te behagen. Verarmd, uitgeput en toch maar voorthollend op de ingeslagen weg, moest wel vrees onze natie vervullen toen de leeuw brulde en de Heere sprak; toen alle de sterkten bezweken, waarop men vertrouwde. God heeft geblazen tegen de jarenlang gevoerde staatkunde. Wij hebben nu de vruchten ervan gezien en geplukt. De goddelozen zullen vrezen. Zij zullen niet bestaan als in het gericht door God wordt wraak genomen; en met hen zal het naam-Christendom vergaan, dat de waarheid verloochende en van God afhoereerde.

Ja, de majesteit Gods, in Zijn oordelen geopenbaard, vervult zelfs het volk van God met vrees. Steeds vindt gij dit in de Schrift. Bij de verschijning van de engel vreest Manoach te sterven; de openbaring van den verrezen Immanuël vervult de vrouwen en discipelen met vrees. Zouden wij Gods geduchte majesteit niet vrezen als wij Zijn oordelen van nabij aanschouwen? En toch Gods volk vreest anders dan de wereldling.

De vreze van Gods volk is in zijn wezenlijke aard een kinderlijke en geen slaafse vreze. Daarom is er in die vreze een aanbidden van de hoge majesteit des Heeren en een bukken onder Zijn slaande hand. O, dat volk moet Gods recht erkennen en Zijn doen als majesteit eren, hoe vreselijk Zijn oordelen ook zijn. Breekt die kinderlijke vreze door, dan komt er zelfs een prijzen van de hoge God en een erkennen van Zijn heerlijkheid. Het wordt een profeteren, nu de Heere toont, dat Hij God is.

Zo was het bij Amos. Het gezicht dat de Heere hem gaf noopte hem van de oordelen Gods te spreken. Van de Heere daartoe geroepen, moest hij profeteren, voorzeggen wat welhaast geschieden zou. En in dat profeteren rechtvaardigde hij Gods oordeel. En nu hebben wij het profetische woord, dat zeer vast is. Gods volk zal uit dat Woord Gods wegen kennen en van die wegen profeteren, als het Gods recht bemint boven al wat op de wereld lief is. God spaart geen vlees. Hij zoekt Zijn eer. Ook in Zijn volk. En zo wij mogen met God eens worden en Zijn recht erkennen, zal alles, alles worden losgelaten, waaraan wij ons anders vastklemmen. Buigen moet Gods volk; buigen onder de verwoestingen die zijn aangericht; buigen onder God. Dan zal geen bitterheid onze ziel vervullen; dan zullen wij niet smaden; dan zullen wij ons aan des Heeren wegen gewennen en op Zijn daden wachten. Ja dan zal het volk profeteren en zich er in verblijden, dat de Heere toont dat Hij God is. Daarin is verademing. In dat diepe, onvoorwaardelijke overgeven in Gods recht, opent zich ook een deur der hoop in het dal van Achor. Niet als wij bijten op den steen, maar zo wij God recht mogen toeschrijven, zal onze ziel hopen op Zijn heil.

Dan valt ook ons recht weg. God geeft geen rekenschap van Zijn daden, maar in Zijn onkreukbaar recht ligt de uiteindelijke oplossing van al wat is geschiedt. Hoe wilt gij het verklaren, dat Israël het land Kanaän opeiste tot zijn bezit; den bewoners van dat land de oorlog verklaarde; hun steden innam; hun land hun ontroofde; ai, zeg, hoe zult gij het alles verklaren, dan alleen uit het recht van God, dat wraak deed over de hemeltergende zonden der Kanaänieten? Hoe konden de profeten het weggevoerde Israël vermanen huizen te bouwen in Babel en in de vrede van dit wereldrijk vrede te zoeken, anders dan daarom, dat Gods recht verheerlijkt werd in dit wereldgebeuren.

In waarheid, er is één oplossing voor hetgeen Nederland is overkomen, namelijk de aanbidding van het recht des Heeren. Die aanbidding zal ons doen zwijgen, zonder murmurering. Zij zal ons zelfs doen roemen: „Het zijn de goedertierenheden des Heeren, dat wij niet vernield zijn". Gave God ons die rechte zielsgestalte. Hij doe ons met voorzichtigheid wandelen, opdat wij niet nieuwe smarten tot de geledene toevoegen.

Bang is de toekomst. Ons brood wordt reeds gerantsoeneerd; afgewogen. Het Woord des Heeren wordt wederom gegrift in ons leven: "Een maatje tarwe voor een penning en drie maatjes gerst voor een penning". O, wie zegt welk een bittere armoede nog komen zal. Maar er staat toch ook tot troost van Gods volk geschreven: „De olie en de wijn beschadigt niet". Er blijft wat over ter verkwikking en verblijding van degenen, die den Heere vrezen.
Komt dan, volk van God, en profeteert, sprekend van Gods recht en zingt, hopend op de goedertierenheden des Heeren:
Maar de Heer' zal uitkomst geven. Hij, Die 's daags Zijn gunst gebiedt; 'k Zal in dit vertrouwen leven En dat melden in mijn lied; 'k Zal Zijn lof zelfs in den nacht Zingen daar ik Hem verwacht. En mijn hart, wat mij moog' treffen, Tot den God mijns levens heffen.

En nu moet ik nog op één zaak wijzen. De Leeuw uit Juda's stam heeft gebruld. Hij brulde ter eeuwige overwinning in de morgen van Zijn opstanding. Hij brult gedurig in de neerwerping van Zijn en Zijns volks vijanden. Hij zal eenmaal brullen als Hij ten gerichte komt en Zijn vijanden verdoemen zal, eeuwig en altoos. Zijn stem klinkt ook in de gerichten over de wereld; ook in deze oorlog. Het zijn Zijn brullingen, die de wereld beroeren ter verlossing van de Zijnen.

Onbekeerden van harte, dat gij de knie voor Hem mocht leren buigen. O, ik bid u, laat geen bitterheid uw hart vervullen. Scheldt en schimpt niet. Draagt in stilheid het leed dat u trof. De Heere heeft gesproken. Moge die stem u tot een eeuwige winst worden. Rechtvaardigt God in Zijn oordelen. Hij schenke u genade, om Hem te heiligen in uwe harten, opdat het brullen van de Leeuw uit Juda's stam u ter zaligheid zijn moge. Moesten wij geld en goed verliezen, de Heere heeft om te geven. Leg uw noden voor Hem neer en zoek meer dan tijdelijk goed; dat goed namelijk, dat niet vergaat en dat niemand u zal kunnen ontroven; het heilgoed van Gods volk, hun in Christus bereid!

En volk van God, het is uw tijd om te „profeteren", namelijk om de grootheid Gods uit te roepen. Lang, ja lang hebben wij Hem moeten verwachten in den weg Zijner gerichten. Hoe onverwacht het oordeel losbrak, geheel onverwacht kwam het toch niet voor de lieden, die zuchtten en uitriepen over de gruwelen, die in het midden der stad geschiedden. Spreekt dan, volk, van de majesteit des Heeren. Doet verre weg alle haat en bitterheid. Die kunnen niet samengaan met 't ootmoedig buigen onder God. Zoek verberging onder de schaduw van Gods vleugelen. Zoekt Christus te gewinnen, meer en meer. Hoe diep Gods wegen ook mogen zijn, hoe arm en hongerig wij zouden moeten worden, de olie en de wijn beschadigt niet. De Heere zal voor de Zijnen zorgen. Hij doe ons in kinderlijke vreze ootmoedig voor Zijn aangezicht wandelen. Roemt Zijn wonderwerken en prijst dien God, Die geducht is, maar Wiens gramschap voor Zijn uitverkorenen is gestild in Hem, Die Zijn toorn gedragen heeft, om hen eeuwig te verlossen. Daarenboven: uw verdrukking is slechts een van tien dagen. Welhaast zal uw einde zijn, opdat gij volmaakt uw God en Koning prijzen zult in aller eeuwen eeuwigheid.
Amen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1471
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

Dank voor het bewerken en plaatsen. Goed en indrukwekkend om te lezen en te overdenken.
Gebruikersavatar
Arja
Berichten: 2039
Lid geworden op: 30 mei 2019, 15:57
Locatie: Provincie Utrecht
Contacteer:

Re: Meditatie

Bericht door Arja »

Goed advies voor moeilijke tijden
Kom, Mijn volk, treed uw kamers binnen, sluit uw deuren achter u. Verberg u voor een klein ogenblik, totdat de gramschap over is. Jesaja 26:20 (Engelse vertaling)

Het goed is om dicht bij God te leven voordat de moeilijke tijden aanbreken of als we er middenin zitten. Is het geen lieflijke oproep van God: ‘Kom, Mijn volk, kom, Mijn volk’? Zoals de hen een speciaal geklok laat horen als er een havik overvliegt om haar kuikens op te dragen om onder haar vleugels te komen schuilen, zo laat God hier een zachte, liefdevolle alarmtoon en een genadige uitnodigende roep horen als Hij zegt: ‘Kom, Mijn volk. Nee, ga niet weg. Mijn volk, laat u door het naderende gevaar niet overal heen verspreiden, maar kom. Mijn volk.’

Wat vind ik die woorden liefelijk klinken! Zelfs als ik de stem van een engel had, was ik nauwelijks in staat om al hun liefelijkheid naar voren te brengen. ‘Kom, Mijn volk. Kom Mijn volk. Er komen wolken aan de lucht, de eerste bliksemslag lijkt de inktzwarte duisternis van de natuur te doorsplijten. Kom, Mijn volk, haast u naar huis, wees snel, kom Mijn volk. Nee, blijf niet dralen. Sta niet stil uit angst. Wees niet verlamd door bezorgdheid. Kom, Mijn volk. Kom naar Mij, kom naar uw God, kom naar uw Vader, kom naar uw Vriend.’

Met welk doel moeten wij tot de Heere komen? Ik denk dat we in moeilijke tijden of in tijden waarin we moeilijkheden verwachten, moeten komen om onze zaak voor God uit te spreiden. U vreest dat u heel ziek gaat worden of dat uw lieve vrouw waarschijnlijk zal sterven. U bent bang dat uw bezit van u zal worden afgenomen of dat er iets anders zal gebeuren dat vreselijk is.

Het is mijn taak om een kandelaar te brengen en u de weg langs de gangen te laten zien die naar de kamers leiden die voor u zijn klaargemaakt. ‘Treed uw kamers binnen.’ ‘Welke kamers?’ vraagt u. Ik ga het u laten zien. Hier is een kandelaar om uw weg te verlichten. Neem hem en volg mij. ‘Kom uw kamers binnen.’

Lees verder via: https://charlesspurgeon.nl/goed-advies- ... ke-tijden/
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Voor een vriend, die me een briefje gaf met het 16e vers van Psalm 68. Ik probeer dit daar in het verband iets nader over te zeggen. Ik ben me zeker bewust dat ik wat bevindelijke gangen moet laten liggen, maar ik probeer hier Schriftuurlijk wat nader op in te gaan. Omdat ik nu de tekst wat heb uitgewerkt kan ik het misschien hier als overdenking plaatsen. Wellicht zijn er die me kunnen wijzen op een eventueel verkeerd zien. In dat geval stel ik een rectificatie zeer op prijs. Het gaat om een eerlijk em Schriftuurlijk antwoord op een vraag om wat over het 16e vers van deze psalm te zeggen.

PSALM 68
Een korte overdenking van deze psalm waarop ik werd gewezen door een klein briefje. Ik had beloofd om over deze psalm wat te mediteren. Ik zal dan proberen het Schriftuurlijk te houden.

Psalm 68 is een danklied van David. Deze psalm heeft hij gedicht na een overwinning. Volgens het opschrift boven deze psalm leert David hier om na zijn overwinningen God te loven in Zijn wonderlijke liefde en kracht, waardoor Hij:
Ten eerste: Zijn volk uit Egypte verloste. Ten tweede: Hij Zijn volk door de woestijn had geleid. Ten derde: Hij hen in Kanaän had gevoerd en geplant. Ten vierde: Hij hun vijanden ten onder had gebracht. En ten vijfde: Waardoor Hij Sion tot Zijn woonplaats en een woonplaats voor de Ark als woonplaats verkoren heeft.

Psalm 68 is dus een danklied na overwinning
Na de aanhef begint hij met te zeggen dat God zal opstaan. Hij zal handelen. Hij zal het opnemen voor Zijn eigen eer, en zal Zich keren tegen Zijn haters, zodat deze van voor Zijn aangezicht weg zullen vluchten.
De kanttekening verwijst hier naar Numeri 10 vers 35, waar staat: Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zeide: Sta op, HEERE, en laat Uw vijanden verstrooid worden en Uw haters van Uw aangezicht vlieden. Hier wordt verhaalt wat er gebeurde in de woestijn tussen de Sinaï en Paran. Het was in het tweede jaar na de uittocht uit Egypte. Het volk had bij de Sinaï het Pascha gevierd, ter gedachtenis aan hun verlossing uit de hand van de Egyptenaren.
Dan: In het tweede jaar, in de tweede maand , op de twintigste van de maand verheft de wolk zich boven de tabernakel. Wat was dit voor een wolk en wat betekende deze wolk? Het was een bijzonder teken van Gods aanwezigheid. Enerzijds tot nut en troost voor Zijn volk, maar tevens tot een verschrikking van Zijn vijanden. De Heere wijst zo Zijn volk de weg door middel van deze wolk- en vuurkolom. Deze wolk was hen overdag tot een schaduw en in de nacht tot een licht. Toen dan de wolk opgeheven werd van boven de tabernakel, reisden de kinderen Israëls voort, totdat zij eindelijk in Kanaän kwamen.

God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden. Weer wordt verwezen naar Numeri 10 vers 35, waar we lezen: Het geschiedde nu in het optrekken van de ark, dat Mozes zei: Sta op, HEERE, en laat Uw vijanden verstrooid worden en Uw haters van Uw aangezicht vlieden. In Psalm 68 wordt hierop gewezen: God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden. De grondtekst laat ook toe het zo te vertalen: Laat God opstaan, biddende en wensend. Zo in het volgende. De kanttekening zegt hier: De zin is: Als God Zich (om zo te spreken) maar begint te reppen, zo is het met al het woeden der vijanden gedaan. David neemt hier in Psalm 68 deze woorden uit Numeri 10 vers 35, alsook uit de verzen 25 en 26.
Hieruit kan worden afgeleid, dat deze psalm van David gemaakt is over het opbrengen van de ark in Sion, wat we lezen in 2 Samuël 6, Daarna verzamelde David wederom alle uitgelezenen in Israël, dertigduizend en wat daar verder volgt.
Maar ook kan gezien worden op de overwinningen die naar Gods belofte (bij de ark gegeven) verkregen zijn. Verder voornamelijk een verwijzing naar de overwinning van Christus, na Zijn hemelvaart, over al Zijn vijanden die ook de vijanden van Zijn volk zijn.
In de berijmde Psalm lezen we het zo: De HEERE zal opstaan tot de strijd en Hij zal Zijn vijanden wijd en zijd verjaagd en verstrooid doen zuchten.
De HEERE zal Zijn vijanden verdrijven, zoals rook verdreven wordt. En zoals was smelt voor het vuur, zo zullen de goddelozen vergaan voor de majesteit van God. De berijmde psalm zegt het zo:
Hoe trots Zijn vijand wezen moge,
Hij zal voor Zijn ontzaglijk oog,
Al sidderende vluchten.

De Heere zal hen, daar Hij in glans verschijnt, (zoals de vuurkolom zich ook tegen Zijn vijanden keerde)
Als rook en damp, die spoedig verdwijnt, verdrijven en doen dwalen
Zijn vijanden worden dan spoedig als tot as, en zullen vergaan of smelten als was voor het vuur.

Ik bemerk nu intussen dat er veel te zeggen zou zijn als we alles tekst voor tekst zouden behandelen. Ik kreeg op het blaadje ook alleen het 16e vers, berijmd. Daar probeer ik dan naartoe te werken:
Dit begint met: Gij koninkrijken, zingt Gods lof.
We gaan eerst even het verband opzoeken. Immers na hetgeen hierboven staat, is slechts vers 1 van de berijmde psalm behandeld. En tot vers 16 staat zoveel dat ik dit in dit bestek niet alles kan behandelen.

Kort dan:
In vers twee: Maar het vrome volk, in U verheugd, zal huppelen van zielsvreugde. Van vreugde opspringen en van blijdschap vrolijk zijn. Waarover zo’n vreugde? Over Gods werken. Dit is een tegenstelling tot wat hiervoor over de goddelozen wordt gezegd: Zij zullen voor Gods oog vergaan. Daarover mag Gods volk zich verblijden. God aanbiddend omdat hij Zijn wraak heeft doen zien aan Zijn vijanden.
Vers drie: Springt op van vreugde en verheft Gods lof. De Heere is een God Die de eenzamen in een huisgezin zet, d.w.z. Hij is ze nabij en goed, als in de bescherming in een huisgezin. Weer een grote tegenstelling: Maar: Maar de afvalligen wonen in het dorre. De berijmde tekst luidt:
Maar Hij doet die verlaters van Zijn Wet in het dorre wonen. Dat is een grote tegenstelling van een geborgen zijn in een huisgezin.

Vers vier: O God toen Gij met majesteit uw Israël hebt uitgeleid. Vanaf hier gaat David de wonderlijke wegen Gods verhalen en Hem in Zijn wegen prijzen.
Vanaf het 9e vers van de berijmde psalm lezen we een verder doorzien, een profetie op de hemelvaart van Christus.
Eerst lezen we van Gods wagens, die zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinai in heiligheid!
Deze wagens, of ruiterij, daarmee ziet David op de legerscharen van de heilige engelen. Deze staan bereid tot Gods dienst, om Zijn volk te beschermen tegen het geweld van hun vijanden. Deze vijanden zijn zo veel in getal dat ze als een menigte van wagens genoemd worden, als tot de oorlog toegerust. Verwezen wordt naar 2 Koningen 6 vers 15 en 17 : En de dienaar van de man Gods stond zeer vroeg op en ging uit; en zie, een heir omringde de stad met paarden en wagens. Toen zeide zijn jongen tot hem: Ach, mijn heer! Hoe zullen wij doen? En Elísa bad en zeide: HEERE, open toch zijn ogen, dat hij zie. En de HEERE opende de ogen van den jongen, dat hij zag; en zie, de berg was vol vurige paarden en wagens rondom Elísa.
Zo zien wij de macht van de hemelse legerscharen die rondom Zijn volk zijn, waar de vijanden vaak geen erg in hebben omdat hun ogen daarvoor gesloten zijn.

Daarna lezen we: Gij zijt opgevaren in de hoogte, Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd, Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God!
Hier verwijst de kanttekening naar Efeze 4 vers 8: Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven.
Hier hebben we dan een profetisch vergezicht op de Hemelvaart van Christus.
De gevangenis wijst op de roof, de gevangen die in de oorlog tot een buit werden genomen. God is wel grotelijks verhoogd door de overwinningen die Hij Zijn volk Israël in Kanaän verleend heeft, maar dat dit eigenlijk ziet op de overwinning van de Heere Jezus Christus, Die al Zijn vijanden, en de geestelijke vijanden van Zijn volk heeft overwonnen en in Zijn hemelvaart als in triomf gevankelijk gevoerd heeft, en (zoals na de overwinning gewoonlijk gebeurde) uit Zijn troon overvloed van allerlei gaven heeft uitgedeeld in Zijn kerk, zelfs aan ongelovigen, tot hun bekering en inlijving in Gods kerk. Hiervan zegt de apostel Paulus in de brief aan de Efeziërs: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangengenomen, en heeft den mensen gaven gegeven.

Dan wordt gesproken over de wederhorigen. Dat zijn, naar de kanttekeningen zeggen, ongelovigen. Versta dit zo, Gij hebt gevangengenomen onder Uw gehoorzaamheid. Vergelijk hierbij 2 Korinthe 10 vers 5, waar de apostel Paulus zegt: Want de wapenen van onzen krijg zijn niet vleselijk, maar krachtig door God, tot nederwerping van de sterkten; Dewijl wij de overleggingen ternederwerpen, en alle hoogte die zich verheft tegen de kennis Gods, en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus.

Nu naderen we het 10e vers, (naar de berijmde psalm).
Een heel bekende psalm dat veel wordt gezongen. We hebben nu hierboven de achtergrond hiervan wat uitgezocht. Nu dit vers zelf. In de berijmde psalm lezen we dan:
Geloofd zij God met diepst ontzag!
Hij overlaadt ons, dag aan dag,
Met Zijne gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid;
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil;
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons 't eeuwig, zalig leven;
Hij kan, èn wil, èn zal in nood,
Zelfs bij het naderen van den dood,
Volkomen uitkomst geven.


Geloofd zij de Heere; dag bij dag overlaadt Hij ons; die God is onze Zaligheid. Sela.
Hij overlaadt Zijn volk: dit ziet terug op: Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen, om bij U te wonen, o HEERE God!
Sela. Overdenkt dit eens, laat het gelezene tot u doordringen. Overdenk het, mediteer erover.
Dan lezen we verder Wie en wat de Heere voor Zijn volk is. Die God is ons een God van volkomen zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood.
Uitkomsten tegen den dood: De kanttekenaren verwijzen naar 1 Korinthe 10 vers 13: Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.
Uitkomsten tegen de dood: Dit kan ook vertaald worden als: Uitkomsten in de dood, dat is, in het midden van de dood.

Dan volgt weer (zoals gebruikelijk in het Woord) de tegenstelling voor hen die de Heere niet vrezen: Voorzeker zal God den kop Zijner vijanden verslaan, de harige schedel van degenen die in zijn schulden wandelt.
De harige schedel verslaan: Dat ziet op: de haartop. In het Hebreeuws staat letterlijk: schedel des haars, en dat wil zeggen: die er zo trots, wild en schrikkelijk uitziet als een rover.
Dan lezen we verder door, hoe de Heere in het verleden heeft gehandeld met Zijn volk. Dit leert ons dat wij niet zullen vergeten de vorige daden des Heeren. Om Zijn wonderen van ouds aan zijn volk gedaan te gedenken. Opdat wij niet vergeten en om de loffelijkheden des HEEREN te vermelden. Deze van kind tot kind door te geven opdat het navolgende geslacht weten zou wat God gedaan heeft, en dat het zo tot een weerhouding mag zijn om Gods heilig Woord en Zijn Wet te verlaten.

Dan ga ik nu verder met het 16e vers van de berijmde psalm, zoals op het briefje stond vermeld. Dit is het vers waar het uiteindelijk over ging. Na het voorgaande kort te hebben samengevat kunnen we het verband wat opmerken.
In de berijming van 1773 lezen we dan:
Gij koninkrijken, zingt Gods lof;
Heft psalmen op naar het hemelhof,
Van ouds Zijn troon en woning;
Waar Hij, bekleed met eer en macht,
Zijn sterke stem verheft met kracht,
En heerst als Sions Koning.
Geeft sterkte aan onzen God en HEERE;
Hij heeft in Israël Zijn eer
En hoogheid willen tonen.
Erkent die God; Hij is geducht;
Hij doet Zijn sterkte boven lucht
En boven wolken wonen.


Dit vers heeft ons ook veel te zeggen. Immers is al wat tevoren geschreven is nuttig tot onze lering, enz.
In het Woord lezen we dit vers zo:
Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere, Sela;
Dien Die daar rijdt in den hemel der hemelen, die vanouds is; zie, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte.

Die vanouds is: In het Hebreeuws staat: in den hemel der hemelen der oudheid, dat is, de hoogste of de derde hemel, die van alle tijden, ja, van den beginne der wereld geweest is.
Zie 1 Koningen 8 vers 27: Waar Salomo bad toen de ark in de tempel werd gebracht: Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb.
Hij geeft de stem der sterkte: Dat is: de donder, waardoor Hij Zijn Goddelijke kracht en majesteit bijzonder openbaart. Zie hiervan ook Psalm 29 op vers 3: De stem des HEEREN is op de wateren, de God der ere dondert; de HEERE is op de grote wateren.

De psalm besluit tot een opwekking om Gode sterkte te geven. Geeft sterkte aan onzen God en HEERE!
Zie ook Psalm 81, waar staat: Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest om Uwer tegenpartijen wil; om de vijand en wraakgierige te doen ophouden.
Geeft Gode sterkte, Zijn hoogheid is over Israël. (Deuteronomium 33 vers 26). Niemand is er gelijk God, o Jeschurun; Die op den hemel vaart tot uw hulp en met Zijn hoogheid op de bovenste wolken.
O God, Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen; de God Israëls, Die geeft den volke sterkte en krachten.

Geloofd zij God.
De grootheid en heerlijkheid des Heeren: Geeft ere de Heere! Dient Hem met vreze. Denkt niet menselijk van de hemelse majesteit, wiens ogen zijn een vlam vuurs! Bij Wien geen mens bestaan kan, vanwege Zijn grote majesteit en Zijn heiligheid. Verheugt u met beving. Geeft Hem de eer van Zijn Naam, geeft hem ere, eer dat Hij het duister maakt en uw voeten zich stoten aan de schemerende bergen.
Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen: De tabernakel, waarin verscheidene heilige woningen waren, en de hemel, daardoor afgebeeld.
Hiermee hopen we een klein beetje over de psalm te hebben gezegd die ik op het briefje van u kreeg. Ik ben me bewust van de beperktheid en ik weet dat ik de bevindelijke gangen heb moet laten rusten. We hebben slechts geprobeerd wat Schrift met Schrift te vergelijken en hebben ook de kanttekeningen geraadpleegd.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Arja
Berichten: 2039
Lid geworden op: 30 mei 2019, 15:57
Locatie: Provincie Utrecht
Contacteer:

Re: Meditatie

Bericht door Arja »

Johannes 3:18

„Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.”

Zal God van ons eisen op Christus te vertrouwen als Hij dat niet waard is? Zal Hij ons bevelen te vertrouwen op iets wat ons niet redden zal? Zal God ons bevelen te doen wat wij niet kunnen doen, behalve als we niet goed bij ons verstand zijn? Als het niet veilig was op Christus te vertrouwen, konden we het ook niet doen, tenzij we in een waanvoorstelling verkeerden. Het zou een zware les zijn datgene te moeten doen, waarvoor geen reden is. Ja, God beveelt ons, op straffe van verdoemenis, te vertrouwen op Christus. „Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld” (Johannes 3:18).

Maar als er geen zekerheid is in het geloof in Hem, is er ook geen reden dat we gestraft zouden worden voor het niet geloven in Hem. Zal God mensen vervloeken omdat zij hun hoop op de hemel niet op zand gebouwd hebben? Zal Hij hen in de hel werpen, omdat zij niet vertrouwd hebben op iemand aan wie ze zich niet toevertrouwen kunnen?

Verder wordt dit bevel nog bekrachtigd met de belofte van zaligheid: „Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven” (Johannes 3:36). Maar God zal ons niet belonen met het eeuwige leven wegens het vertrouwen op iets wat geen reddende kracht in zich heeft.

Salomon Stoddard, predikant te Boston (”Showing the Virtue of Christ’s blood”, 1717)
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Ik zal het hier niet in zijn geheel plaatsen.
Onderstaand een verhaal, niet zomaar een verhaal, maar het is wel leerzaam voor mij en elk mens dat praten kan.
Jan Praatgraag heet het boekje, en is geschreven door ds. P. Los

Hier te lezen:
http://www.theologienet.nl/jeugdenbekering.html#los
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Simon0612
Berichten: 2139
Lid geworden op: 21 mar 2018, 19:58

Re: Meditatie

Bericht door Simon0612 »

-DIA- schreef:Ik zal het hier niet in zijn geheel plaatsen.
Onderstaand een verhaal, niet zomaar een verhaal, maar het is wel leerzaam voor mij en elk mens dat praten kan.
Jan Praatgraag heet het boekje, en is geschreven door ds. P. Los

Hier te lezen:
http://www.theologienet.nl/jeugdenbekering.html#los
Dank voor het delen.
Simon - Laatst actief: 4 januari 2024 16:00
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Ons vernederen voor God

‘Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd.’
1 Petrus 5:6

Hoogmoed is de natuurlijke mens zo eigen, dat hij in zijn hart opschiet als het onkruid in een bewaterde hof, of als biezen langs een stromende beek. Hij is een overal doordringende zonde, en verspreidt zich over alle dingen, zoals het vuil over de wegen, of het meel in de molen. Als hij gedood is, herleeft hij; als hij begraven is, breekt hij het graf open. U mag op deze vos jacht maken en denken dat u hem hebt uitgeroeid, maar jawel! zelfs vreugde daarover is hoogmoed. Niemand is hoogmoediger dan hij, die zich inbeeldt, dat hij de hoogmoed niet bezit. U mag tegen grootspraak strijden, tot u de overtuiging dat u nederig bent, maar het dwaze begrip omtrent uw nederigheid bewijst juist, dat de hoogmoed in volle bloei prijkt. Het aapt volkomen goed de nederigheid na en is ten slotte de hoogst denkbare hoogmoed. Hoogmoed is een zonde met een duizendvoudig leven; het schijnt onmogelijk hem te doden; hij bloeit, waar hij als vergif geschuwd moest worden, en roemt in zijn schande. Hij is een zonde, die zich in duizenderlei vormen voordoet; doordat hij altoos van gedaante verandert, gelukt het hem steeds, de gevangenneming te ontkomen. Het schijnt onmogelijk hem vast te houden; het hooghartig duiveltje ontsluipt u, alleen om in een andere gedaante weer te verschijnen en met uw vruchteloze vervolging de spot te drijven. Om de hoogmoed te doden, zou het nodig zijn, dat men zichzelf doodde. Hoogmoed was de eerste zonde van de mens en het zal ook de laatste zijn. De eerste zonde, die de mens bedreven heeft, was zeker met een hoge mate van hoogmoed besmet, want hij verbeeldde zich, dat hij het beter wist dan zijn Maker, en meende dat zijn Maker bang was, dat de mens al te groot zou worden. Men heeft weleens gevraagd, of de hoogmoed niet de zonde was, die de engelen deed bezwijken, toen ze uit hun oorspronkelijke staat vervielen. Ik zal over dit onderwerp volstrekt niet in geschil treden. Maar er was ongetwijfeld hoogmoed in de zonde van Satan en hoogmoed in de zonde van Adam. Deze is de toorts, die de hel vuur deed vatten en de wereld in brand stak.
De hoogmoed is een hoofdpersoon en aanvoerder te midden van alle ongerechtigheden; hij behoorde tot de eerste drie van Satans kampvechters. Hij is een uittartende en God trotserende zonde, die de Goddelijke gerechtigheid beschuldigt, zoals Kaïn; die Jehovah uitdaagt tot de strijd, zoals Farao; of die zichzelf God gelijk maakt, zoals Nebukadnézar deed.
Hij zou God vermoorden, indien hij maar kon, om zelf zijn troon te kunnen beklimmen. Zoals hij de eerste was om te komen, en de eerste in vreselijke heerschappij-voering, als zal hij ook de laatste zijn, die heengaat. Zoals Paulus zegt:’De laatste vijand, die teniet gedaan wordt, is de dood.’ Ik mocht, dunkt mij, wel zeggen dat de laatste vijand niemand anders is dan de hoogmoed, want juist op ons sterfbed zal de hoogmoed blijken ons zijn opwachting te maken.
John Knox had in zijn laatste ogenblikken een zware strijd tegen zijn eigengerechtigheid, hoewel hij er, met al wat in hem was, tegen gepredikt had, en met een helderheid, zoals zelden aan mensen gegeven wordt, wist, dat de gelijkheid alleen in de Heere is. Juist midden in een uur van heerlijkheid moest hij weerstand bieden aan dat afschuwelijk ding, de hoogmoed van het menselijk hart. Menig ander van de dapperen van de Heere is op pijnlijke wijze overvallen door dezelfde listige vijand, die met fluweelzachte vleierijen zijn verderf aanbrengende pijlen afschiet. Zelfs in de bedaardste zielen zal de dodelijke kalmte van laatdunkendheid gevonden worden. Ons hart is arglistig, meer dan enig ding, en in geen enkel opzicht kan het minder vertrouwt worden dan op het stuk van hoogmoed. Op hetzelfde ogenblik dat wij onze zielen God wedergeven, zal hij trachten ons opgeblazen te maken, ja, zal arme stervende wormen opblazen! Broeders en zusters, zeker, u en ik, wij verkeren in gevaar van hoogmoed; misschien zijn wij er juist op dit ogenblik de slachtoffers van: laten wij op onze hoede zijn, want hij zal ons buiten ons weten trachten te vernietigen, evenals de mot in ’t geheim het kleed uitvreet, of als het roest de verborgen schat verkankert.

C.H. Spurgeon

Het is wat te lang voor een forummeditatie, daarom hier het eerste deel. De rest is elders online te lezen.
https://charlesspurgeon.nl/ons-vernederen-voor-god/
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Zondekennis: hoe werkt dat?
Ik plaats dit om eens diep over na te denken. Wat wordt er eigenlijk gezegd? Mediteer er eens over. Denk na. Wat wordt hier bedoeld?
Ik geef er nu geen oordeel over, misschien dat mensen die het beter verstaan en de Schrift goed kennen het zouden kunnen? En val niet over de tekst, het is spreektaal, dat woord voor woord is overgetypt. Val daar niet over. Het is mijn gewoonte zo secuur mogelijk te citeren.


Dat is natuurlijk een vraag die heel veel mensen bezig houdt. Wanneer ken ik mijn zonde goed genoeg? En diep genoeg? Beleef ik het echt genoeg? Wat ik heb gedaan voor God. Is mijn berouw voldoende om genade te ontvangen? Een vraag die mensen ook heel erg kan ophouden. Als ze het gevoel hebben dat het nog niet ver en diep genoeg is. En daardoor bij de genade vandaan kan houden.
Je bent er nog niet aan toe. Want je moet eerst je zonde beter, en dieper, en echter leren kennen.
In dat laatste geval wordt het natuurlijk wel gevaarlijk, want hoe kun je met een goed argument de oproep tot bekering geloof in Gods genade afwijzen? Je bent er nog niet aan toe.

Laten we het er eens eventjes over hebben in het licht wat Calvijn daar ooit over zei. Calvijn zei: Wanneer ken je je zonde goed genoeg? Als je je zonde zo ziet, dat je reden genoeg vindt om een beroep te doen op Gods genade. Al is het maar één zonde. Die je zo dwars zit en zo hoog zit dat je denkt: God, het is zo scheef en zo verkeerd dat je ineens beseft: Ik heb vergeving nodig! Dan is die ene zonde aanleiding om met heel je bestaan te komen tot God. En is die ene belijdenis genoeg om genade te vinden in Gods ogen. En Calvijn had dat natuurlijk niet zomaar uit de lucht gegrepen. De Bijbel is daar vol van. Noem jij eens iemand uit de Bijbel die zegt: Nu ken ik mijn zonde genoeg en diep genoeg. Dat ik.. ja, bij God terecht kan. Mijn berouw klopt. En ik heb echt in de gaten wat ik heb gedaan. Dus nu, nu mag ik eigenlijk de aanspraak maken op genade.
Noem jij eens iemand op! Van wie je dat zou kunnen zeggen? Het gaat in de Bijbel er heel verschillend aan toe. Ik denk… om maar eens even te beginnen aan die verlamde die door die vier vrienden wordt gedragen. En hij zakt tot voor de voeten van Jezus. Waar heeft ie naar verlangd? Natuurlijk, naar genezing, naar herstel.
Nou ja, of hij er naar verlangd had dat weet ik niet eens. Want het zijn zijn vrienden die hem daarheen dragen en hij laat het maar gewoon gebeuren. Kende die man zijn zonde op dat moment wel, diep genoeg? Geen idee!

Misschien dat hij zich meer dan eens heeft afgevraagd: waar heb ik het aan verdiend? Die verlamming! Dat ik niet uit voeten kan? Misschien heeft ie soms ook gedacht: Ach ja, een mens heeft ook niks anders verdiend! Maar ja, dat weet ik niet helemaal zeker of ie zo dacht. Maar, ’t zou gekund hebben! Maar kende ie z’n zonden toen hij daar voor Jezus’ voeten werd neergelegd diep genoeg? Geen idee! Ik denk eerder van niet dan van wel.
Toch zei Jezus als eerste woord: Zoon, uw zonden zijn u vergeven! En waarom? Omdat het God en Jezus het meest hoog zit om vergeving uit te delen. Genade te schenken. Dat is het liefste wat Hij aan ons kwijt wil. Nog veel meer dan genezing wil Hij vergeving schenken! Hij heeft het op z’n hart zo hoog, dat, al ligt daar een mens die daar niet eens om vraagt, dat die mens daar mee wordt verrast! Als geschenk van de Hemel!

Apart hè? Zó graag wil God dat kwijt, dat die man niet genoeg is alleen maar met genezing, en dan huppelend dat huis uit zou lopen, maar dat ie om te beginnen zou ontvangen wat God in Christus écht voor hem heeft: Genade! Dat ie kind aan huis mag worden. Verlamd of genezen. Nou, dat laat al iets zien dat hier al de systemen die wij er soms op nahouden zomaar als een kaartenhuis in elkaar zakken.

Móet je je zonden dan niet kennen? Jawel… maar niet als een voorwaarde waar je een rapportcijfer voor kunt halen, maar als een werkelijkheid, die voor je oplicht. Op zo’n manier dat je een beroep doet op de ontferming en de genade van God.
En dan denk ik bijvoorbeeld aan… aan Manasse! Manasse was een koning, een zoon van Hizkia, die er zo’n verschrikkelijke puinzooi van gemaakt had, zich zo aan alles had bezondigd, dat wil je niet weten! En dan wordt ie weggevoerd, en dan komt ie in de gevangenis, en dan staat er…
Ik lees het even voor: Maar toen God hem benauwde… - Ja, hij zat helemaal.., natuurlijk vast! Alles verloren! Alles kwijt! Niks meer over! Met alleen de toekomst: de dood voor ogen – zocht hij het aangezicht van de Heere zijn God, om dat gunstig te stemmen, en hij vernederde zich.
Nu pas, Manasse, nu je geen kant meer uit kunt, nu je vernederen, om het aangezicht van God gunstig te stemmen? Nu door de knieën, om genade te ontvangen? Ja nu pas…. Hoeveel heeft Manasse op dat moment van z’n schuld gezien? ’t Staat er niet bij. Er staat wel dat ie alles op alles heeft gezet om het aangezicht gunstig te stemmen, om toch genade te ontvangen! Nu ie zo verloren was als wat, met de dood voor ogen!

Hoeveel eigenbelang zat daarbij en hoeveel zat daar nou in. Heb jij een idee? Ik niet!
Maar, weet je wat er staat? Zo graag wil God genade aan ons kwijt.
Met dat hij zich vernederd, door de knieën gaat, is er blijdschap in de hemel. Moet je maar horen: Met dat hij zich diep vernederde voor de God van zijn vader, - hij lag als het ware plat op de grond te bidden om genade - dat God Zich door hem liet verbidden. God was helemaal klaar met die man! Hij had het er ook echt naar gemaakt! En God… Hij krijgt het als het ware niet over Zijn hart, nu hij daar ligt, terwijl hij geen kant meer op kan.

Uiteindelijk dan de toevlucht neemt, en een beroep doet op Zijn genade. God laat Zich verbidden. Het raakt Zijn hart. En er staat bij: En Hij verhoorde zijn smeekbede. Prachtig hè?
Weet je wat Lewis daarover heeft gezegd? Hij heeft dat heel, heel goed weergegeven. Hij heeft gezegd: al is God de laatste waar wij een beroep op doen, en Zijn genade het laatste waar we om komen, als we geen kant meer uitkunnen! Dan is God niet te trots, om Zich over ons heen te buigen.
Hij zegt niet: Ja, je hoefde Me daarvoor ook niet, en is dat nou echt omdat je je zo schuldig voelt, of is het omdat nu ineens de nood en de dood aan de man komt? Nee, God is niet te trots!

Wat een Abba! Wat een ontferming! Om Zich dan over ons heen te buigen. Maakt niet uit, of je de diepte van je schuld dan wel echt ziet! Dit maakt uit: of je door de knieën gaat, en zegt: God, met alles wat ik ben, een ding is heel zeker, ik ben verloren. Red me!
Is dat omdat je de eer van God zoekt? Nee, het is vooral omdat de angst je naar de keel vliegt! Maar God liet Zich verbidden.
Als wij zoeken het aangezicht van God gunstig te stemmen. God is niet te trots om Zich over ons heen te buigen en om Zich over ons te ontfermen.

Het doet me denken aan die gelijkenis van de verloren zoon. Er staat: Hij kwam tot zichzelf. Wanneer? Nou, toen er natuurlijk niks meer te eten was, toe ie ten dode was opgeschreven, toen pas! Niet omdat hij z’n zonde genoeg zag, en toen, toen ging ie redeneren. Toen zij ie bij zichzelf – kun je nalezen – toen zei ie bij zichzelf: Ik zal opstaan, naar mijn vader gaan en ik zal zeggen: vader ik heb gezondigd. Ja, wat moet je ook anders zeggen? Hoe echt was dat? Hoe diep zat dat? Weet jij het? Ik weet alleen… Hij wist alleen: als ik hier nu blijf, en nu alsnog volhardt in eigen wijsheid, en denk dat ik mijzelf wel kan redden, nou dan wordt het m’n dood. En toen stond ie op en toen dacht ie wat ie moest gaan zeggen. En voordat ie goed en wel was uitgepraat, die vader snelde hem tegemoet.. Voordat ie dat gezegd had zelfs! En voor dat ie was uitgepraat zei die vader: Kind, je was verloren en je bent gevonden. Je bent thuis! Je bent welkom, en mijn genade is genoeg.
Nou, dat zijn even wat voorbeelden uit de Bijbel. Die laten zien dat Hij niet een soort.. systeem is, op grond waarvan jij dus kunt vaststellen of je zonde diep genoeg kent om voor genade in aanmerking te komen.

Ik eindig weer met waar ik begon. Calvijn zei: Al zie je maar één zonde. Als jij beseft op grond van die ene zonde: God, ik kan niet bestaan. Neem dan de toevlucht tot de troon van de genade, met heel je hebben en houden. God is genadig genoeg, barmhartig genoeg, om Zich over je heem te buigen. De Hemel is zelfs blij dat je komt. Een zondaar die zich bekeert tot God. Wat een wonder hè? Dat één zonde al genoeg kan zijn om jou tot op de knieën te krijgen bij God. Zo zou ik het willen zeggen.

Dr. Paul Visser

Bron: https://www.geloofstoerusting.nl/videos ... werkt-dat/
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Bertiel
Berichten: 4538
Lid geworden op: 14 sep 2018, 08:49
Locatie: bertiel1306@gmail.com

Re: Meditatie

Bericht door Bertiel »

bedankt voor het uittypen, ik had het al eerder beluisterd en het heeft me veel te zeggen!
Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde!
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Bertiel schreef:bedankt voor het uittypen, ik had het al eerder beluisterd en het heeft me veel te zeggen!
Graag gedaan. Maar ik kan het niet met alles eens zijn. Wellicht dat er mensen zijn met meer kennis zijn die beter onder woorden kunnen brengen wat ik hoor, of niet hoor.
Liever niet reageren in dit topic, dit is meer bedoelt voor meditatie en niet zozeer voor discussie.
Laatst gewijzigd door -DIA- op 21 okt 2020, 14:45, 1 keer totaal gewijzigd.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie