Meditatie

-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Jeremiah schreef:Dank DIA.

Aan het einde van de meditatie van ds van Haaren staat een foutje:
God wil met zulke mensen niet te doen hebben!

moet zijn: God wil met zulke mensen te doen hebben!
Het is niet fout, maar de alinea-indeling is wel fout. Het sluit aan op de voorgaande zin.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1473
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

de Grote dag

„Want wij allen moeten geopenbaard worden voor de rechterstoel van Christus". 2 Corinthe 5.

Overweegt, dat de dag van uw verschijning voor Christus een grote dag zal zijn in de volgende opzichten.

1. Ten opzichte van de Rechter. Hij is een Rechter, Wiens bloed u kan vernietigen.

2. Veel heerlijke dienaren zullen Christus omringen. In die dag zal Zijn stoet Hem gelijk zijn. (3 Thessalonicensen 1:7 en 8) „In openbaring van de Heere Jezus van de hemel met de engelen Zijner kracht, met vlammend vuur wrake doende over degenen, die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn". „Hij zal komen met de stem des archangels". Dat is de stoet die Hem in die dag zal dienen.

3.Ten opzichte van de menigten die Hem in die dag zullen omringen. Allen, die van de dagen van Adam af tot aan het einde der wereld geweest zijn, zullen voor Christus staan, en wat zal dat een geweldige stoet zijn.

4. Ten opzichte van hen die in hoogheid gezeten waren, koningen en keizers, die door Hem zullen worden geoordeeld. O, dat het mochten overdenken, dat zij hun klederen mochten afleggen en ze anders gebruiken. Hun gewaad zal in het stof liggen wanneer zij voor Christus zullen verschijnen.

5. Het zal een dag zijn waarin veel grote ergernissen geopenbaard en veel werken der duisternis aan het licht gebracht zullen worden.

6. Ten opzichte van het loon dat zal worden vergolden: de hemel en eeuwige blijdschap aan de gelovigen; de hel en eeuwige afgrond aan de ongelovigen, dan zult U eeuwig liggen onder de toorn en vloek van God.

Andrew Gray
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

MEDITATIE

Zo Ik lust heb in de dood der goddelozen!
Ezechiel 33:11

Zorgeloze wereldling, de Heere is God, de Almachtige. Job getuigt van Hem:
"Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard
en vrede gehad?"

Wee u, wanneer gij onbekeerd blijft, want dan zult u eenmaal in de eeuwigheid
drinken de grimmigheid van de Almachtige!
U leeft zorgeloos voort, alsof er geen dood of oordeel bestaat. Uw hart zit zo
vast aan deze wereld. U hebt geen lust in de kennis van Zijn wegen. Maar weet u,
eenmaal gaar u naar uw eeuwig huis, en dan zult u met de Almachtige van doen
krijgen. Dan zal Hij u, en al Zijn vijanden vermorzelen als vaten van een
pottenbakker.
Duizenden, die voorheen leefden zoals u, weten nu al jaren of eeuwen wat de
eeuwigheid inhoudt.
Nu klagen zij, omdat zij omdat zij eerst geweest zijn, zoals u nu bent. Dit lot,
dat niemand zich kan voorstellen, gaat u met grote stappen tegemoet!
Mocht u toch als een arme, onnutte schuldenaar tot die Almachtige vluchten en
Hem bekennen dat u nog nooit uw best gedaan hebt, maar dat u tot nu toe
steeds gestreden hebt tegen God. Mocht u voor de Almachtige in de schuld
vallen en om Jezus leren roepen.
Nu zegt God nog dat Hij geen lust heeft in uw dood, maar daarin dat u zich
bekeerd en leeft!

Uit: WAAKT EN BIDT, Bijbels dagboek
Samengesteld uit de bundels "Eenvoudige oefeningen"
van WULFERT FLOOR door J. Kranendonk-Gijssen
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

MEDITATIE

Die altezamen tweelingen voortbrengen, en geen van hen is jongeloos.
Hooglied 4:2

Bent u Gods eigendom? Handel dan ook trouw met uw talenten. Zoek andere mensen ook tot hetzelfde geluk te brengen,
als middel in de hand des Heeren. Van Jezus’ schapen wordt gezegd dat zij allen tezamen tweelingen zullen voortbrengen,
en geen van hen is jongeloos.
U bent ten duurste verplicht om uw medestervelingen, met wie u op reis bent naar de eeuwigheid, het gevaarlijke van een
leven buiten Jezus voor te houden, en hen te waarschuwen voor de hel. Doe dat toch met alle ernst die in u is. Prijst hun
een vriendelijke Zaligmaker en een weg van ontkoming aan door Hem.

Sommige predikanten zijn te hard voor onbekeerde mensen. Ze doen maar een halve boodschap. Zij schudden een onbekeerd
mens van de hand, evenals Paulus de adder van zijn hand in het vuur schudde. Zij roepen de onbekeerden toe: u bent verloren
in Adam, u zult verdoemd worden! O, wij ijzen van zulk een onbarmhartigheid. Hadden deze predikanten maar rechte liefde en
ontferming voor de arme zielen, zij zouden hen uit alle macht waarschuewen voor de vlammen van de hel, en tevens de
mensen bewegen tot geloof, en vriendelijk zoeken te leiden tot de dierbare Heere Jezus.
Christenen, prijs anderen die weg toch aan die u door genade mag bewandelen!

Uit: WAAKT EN BIDT, Bijbels dagboek
Samengesteld uit de bundels "Eenvoudige oefeningen"
van WULFERT FLOOR door J. Kranendonk-Gijssen
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Terri
Berichten: 3977
Lid geworden op: 21 nov 2009, 20:53

Re: Meditatie

Bericht door Terri »

-DIA- schreef:MEDITATIE

Die altezamen tweelingen voortbrengen, en geen van hen is jongeloos.
Hooglied 4:2

Bent u Gods eigendom? Handel dan ook trouw met uw talenten. Zoek andere mensen ook tot hetzelfde geluk te brengen,
als middel in de hand des Heeren. Van Jezus’ schapen wordt gezegd dat zij allen tezamen tweelingen zullen voortbrengen,
en geen van hen is jongeloos.
U bent ten duurste verplicht om uw medestervelingen, met wie u op reis bent naar de eeuwigheid, het gevaarlijke van een
leven buiten Jezus voor te houden, en hen te waarschuwen voor de hel. Doe dat toch met alle ernst die in u is. Prijst hun
een vriendelijke Zaligmaker en een weg van ontkoming aan door Hem.

Sommige predikanten zijn te hard voor onbekeerde mensen. Ze doen maar een halve boodschap. Zij schudden een onbekeerd
mens van de hand, evenals Paulus de adder van zijn hand in het vuur schudde. Zij roepen de onbekeerden toe: u bent verloren
in Adam, u zult verdoemd worden! O, wij ijzen van zulk een onbarmhartigheid. Hadden deze predikanten maar rechte liefde en
ontferming voor de arme zielen, zij zouden hen uit alle macht waarschuewen voor de vlammen van de hel, en tevens de
mensen bewegen tot geloof, en vriendelijk zoeken te leiden tot de dierbare Heere Jezus.
Christenen, prijs anderen die weg toch aan die u door genade mag bewandelen!

Uit: WAAKT EN BIDT, Bijbels dagboek
Samengesteld uit de bundels "Eenvoudige oefeningen"
van WULFERT FLOOR door J. Kranendonk-Gijssen
Wat een mooie boodschap; 'bewegen tot geloof en vriendelijk zoeken te leiden tot de dierbare Heere Jezus'.
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Terri schreef:
-DIA- schreef:MEDITATIE

Die altezamen tweelingen voortbrengen, en geen van hen is jongeloos.
Hooglied 4:2

Bent u Gods eigendom? Handel dan ook trouw met uw talenten. Zoek andere mensen ook tot hetzelfde geluk te brengen,
als middel in de hand des Heeren. Van Jezus’ schapen wordt gezegd dat zij allen tezamen tweelingen zullen voortbrengen,
en geen van hen is jongeloos.
U bent ten duurste verplicht om uw medestervelingen, met wie u op reis bent naar de eeuwigheid, het gevaarlijke van een
leven buiten Jezus voor te houden, en hen te waarschuwen voor de hel. Doe dat toch met alle ernst die in u is. Prijst hun
een vriendelijke Zaligmaker en een weg van ontkoming aan door Hem.

Sommige predikanten zijn te hard voor onbekeerde mensen. Ze doen maar een halve boodschap. Zij schudden een onbekeerd
mens van de hand, evenals Paulus de adder van zijn hand in het vuur schudde. Zij roepen de onbekeerden toe: u bent verloren
in Adam, u zult verdoemd worden! O, wij ijzen van zulk een onbarmhartigheid. Hadden deze predikanten maar rechte liefde en
ontferming voor de arme zielen, zij zouden hen uit alle macht waarschuewen voor de vlammen van de hel, en tevens de
mensen bewegen tot geloof, en vriendelijk zoeken te leiden tot de dierbare Heere Jezus.
Christenen, prijs anderen die weg toch aan die u door genade mag bewandelen!

Uit: WAAKT EN BIDT, Bijbels dagboek
Samengesteld uit de bundels "Eenvoudige oefeningen"
van WULFERT FLOOR door J. Kranendonk-Gijssen
Wat een mooie boodschap; 'bewegen tot geloof en vriendelijk zoeken te leiden tot de dierbare Heere Jezus'.
Niet met de botte bijl, dat werkt eerder averechts, maar in liefde en bewogenheid. Mensen moeten als het ware
kunnen voelen: Dit is echte bewogenheid tot de eer van God en heil van de naaste.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Verwonder u niet dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden.
Johannes 3:7

A. De vruchten of bewijzen van de wedergeboorte
B. De gevolgen van de wedergeboorte


A. De vruchten of bewijzen van de wedergeboortezijn vooral te vinden in de volgende negen zaken.
1. Ze hebben gevoel van smart over de hartenzonden, ook al breken zij niet uit in daden. O, wat roept David uit over zijn zonden en verborgen afdwalin¬gen (Ps. 19:13).
2. Ze mogen hartelijk bidden. Wij lezen van Paulus: “Zie, hij bidt.” O, zulken hebben de Geest der genade en der gebeden.
3. Ze zijn zeer begerig naar voedsel, net als een pasgeboren kind het niet zonder eten of drinken kan stellen. Petrus zegt: “Als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke, onvervalste melk, opdat ge door dezel¬ve moogt opwassen.” O, er is een verlangen naar de genademidden, omdat het instellingen van God zijn, en de Heere daarmee voedsel toedient. Zie eens wat men te denken heeft van mensen die het Woord en de prediking verachten.
4. Ze zien de dierbaarheid van Jezus, volgens 1 Petrus 2:7: “U dan, die gelooft, is Hij dierbaar.” Namelijk tegen de zonden, blindheden, dwaasheden en verkeerdheden. Hij ziet Jezus zo noodzakelijk, om maar steeds in Hem gevonden te worden. Hij dorst naar Jezus’ gerechtigheid, ja soms wel eens zo dat die ziel zeer begerig wordt naar de onmiddellijke gemeenschap met de Heere, zoals David in Ps. 42 zei: “Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik ingaan en voor Gods aangezicht verschijnen?”
5. Ze hebben liefde tot God, zoals een kind tot zijn vader. David zegt in Ps. 18:2: “Ik zal U hartelijk liefhebben, Heere, mijne sterkte.” O, die men liefheeft, diens gemeenschap zoekt men met zijn hart.
6. Ze hebben liefde tot elkaar, tot de vromen, als broeders en zusters, als kinderen van een vader en moeder. Wij lezen in 1 Joh. 5: “Een iegelijk, die liefheeft Dengene Die geboren heeft, die heeft ook lief dengene die uit Hem geboren is.” Dit stelt Johannes tot een duidelijk kenteken in 1 Joh. 4:20: “Die zijn broeder niet liefheeft die hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Die hij niet gezien heeft?” O, die God liefheeft, heeft Zijn volk lief.
7. Ze raken los van de wereld. We lezen in 1 Joh. 5:4: Al wat uit God geboren is, overwint de wereld.” Zo iemand keert de wereld de rug toe. Hij is omge¬wend, want hij heeft dat licht dat de ganse wereld in het boze ligt.
8. Ze strijden tegen de zonden en verzoekingen, volgens Gal. 5:7. In zulk een ziel begeert de geest tegen het vlees, en het vlees tegen de geest, en die twee staan tegen elkander. Het hart van een onwedergeboren mens is als een opengebroken stad zonder muur, waarin alles maar vrij in en uitgaat.
9. Tenslotte is er ook een opwassen of een begeerte naar wasdom in de genade. Op te wassen in de kennis van God, in Hem Die het Hoofd is. Daarvan lezen we de belofte in Ps. 92: “Die in het huis des Heeren geplant is, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods.”

B. De gevolgen van de wedergeboorte, die ieder in meerdere of mindere mate moet kennen, zijn de volgende zaken.
1. Ze hebben verandering in hun werkzaamheden aangaande God en Christus. De rechterhand des Allerhoogsten is in die ziel veranderd. Zulk een ziel heeft tijden dat zij zo wettisch en ongelovig niet meer kan handelen. Soms gaat er een deur der hoop open. De ziel gevoelt soms een werk van boven in zich, dat weer naar boven wil en trekt.
2. Ze hebben enerlei hart en enerlei weg, met al Gods kinderen, om God te vrezen. Ze hebben één Geest en zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt. Ze hebben door één Geest in Christus, met vrijmoedigheid een toegang tot de Vader, volgens Hebr. 4:16. Dus hebben zij ook enerlei licht. Deze dingen verbinden hen bijzonder, en daar ligt de grond van de gemeenschap der heiligen.
3. Een ander wezenlijk gevolg is, dat de vromen die tevoren met de ziel bijzondere arbeid gehad hebben, ook delen in hun blijdschap. Het is niet goed als zulke vromen altijd maar beducht of beklemd blijven, en dat ze van een ziel verder afraken. We lezen in Hoogl. 3:4 dat de bruid zegt: “Ik hield hem vast en liet hem niet gaan, tot ik hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer dergene, die mij gebaard heeft.” Hieruit ziet men dat degenen die zulken niet de meeste angsten en benauwdheden hebben zoeken te baren, ook de meeste blijdschap hebben. We lezen in Joh. 16:21 dat in het natuurlijke leven een moeder wel angst en smart heeft als zij baart, maar als het kind geboren is, dan is ook haar blijdschap het grootst.
4. Een ander gevolg is dat er een scheiding valt tussen wereldse mensen en hen. Dat heeft ieder te wachten, namelijk om door de wereld gehaat, gesmaad, ja soms vervolgd te worden. Niet alleen door ketters en dwaalgeesten, maar ook door de kinderen van hun moeder, namelijk die dezelfde belij-denis hebben en dezelfde woorden spreken, maar echter dezelfde Geest niet hebben. Jezus zegt in Matth. 5: “Zalig zijt gij, als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten, die vóór u geweest zijn.” Ze worden soms ook uiterlijk onderdrukt in hun huizen, zodat ze ook in dat opzicht hun volk en huns vaders huis moeten verlaten, naar Ps. 45:11: “En vergeet uw volk en uws vaders huis.” Ze worden uitgestoten. Maar dan is de belofte groot, want er staat in het volgende vers van deze Psalm: “Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid.”
Ze worden soms ook zelfs in de Kerk verdrukt. Toen de leraars uit die tijd hoorden dat de blindgeborene die door Jezus was ziende gemaakt, Hem hartelijk beleed, wierpen ze hem uit de synagoge, namelijk uit de gemeenschap van de Kerk. Maar dan lezen we direct erna, in Joh. 9, dat Jezus hem vond en Zich aan hem openbaarde als de Zoon van God. Maar vrienden, hoor eens wat wij lezen in Markus 10:29 en 30. Daar zegt Jezus: “Voorwaar, zeg Ik u: Er is niemand, die verlaten heeft huis of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers om Mijnentwil en des Evangelies wil, of hij ontvangt honderdvoud, nu in deze tijd huizen en broeders en zusters en moeders en kinderen en akkers, met de vervolgin-gen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.”
5. Tenslotte is ook een gevolg dat al de wedergeborenen te wachten hebben, namelijk dat zij in Gods huis zullen blijven, volgens Ps. 23. O, hun staat zal een eeuwige grondvest zijn, het zaad Gods blijft in hen. Zoals een mens in het natuurlijke geboren wordt voor de eeuwigheid, zo ook Gods kinde¬ren naar de Geest. Ze mogen hier hun ziekten, flauwten, vallen, ja al hun slaperigheden en dodigheden hebben, en soms aan zware duisterheden en bestrijdingen onderworpen zijn, maar de poorten der hel kunnen noch zullen hen ooit overweldigen. O, zij zijn wedergeboren voor de eeuwig¬heid. Het is waar, de duivel en de goddelozen mogen hier hevig tegen hen toornen, omdat hij weet dat zijn tijd kort is. Maar de belofte is: Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, en alle treuringen en zuchtingen zullen wegvlieden. Ja, de dagen van hun treuren zullen een einde nemen.

Ten laatste kinderen van God, de Heere verzegele deze zaken aan onze zielen in het Avondmaal. Hij bereide ons om Hem daar te vinden. Hij make ons daartoe nederig van hart, ten einde wij geen hoge gedachten of verwachtingen of begeerten hebben. Maar dat wij met een sacramentele verzegeling mogen willen tevreden zijn. Ja, de Overste Leidsman Opziener over onze ziel, vatte ons bij de rechterhand, en leide ons zelf aan die maaltijd en lere ons ook ordelijk met onszelf en met al onze posten daar werken. Hij beware ons hart en lere ons dan in het vervolg al onze wegen en zorgen, (met gewillige opneming, dagelijks van al onze kruisen, om die achter Christus te willen dragen) meer overwentelen op Christus, die alle lasten, ja de grootste zwaarte van alles dragen wil; amen. Het zij zo!

Uit: Justus Vermeer - Verzameling van enige oefeningen
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Het is geen meditatie, maar wel meditatief.
Een brief van ds. C. Vogelaar, uit De Saambinder van 4 september 2003

Het is donker geworden

Onlangs heb ik in een middagdienst wat mogen zeggen over Mattheüs 14: ''Gij zijt het licht der wereld.'' Het is een gedeelte uit de bekende bergrede. Eerst heeft de grote Leraar de zaligsprekingen, met de kenmerken van de ware burgers van Zijn Koninkrijk, uitgesproken. Vervolgens heeft Christus gezegd, wat de houding van de wereld zal zijn ten opzichte van de burgers van dit koninkrijk: ze zullen vervolgd, gehaat en veracht worden. Daarna echter heeft Hij gesproken over de houding van die burgers tot de wereld: hoe ze in die vijandige wereld leven moeten. Ze worden het zout genoemd, dat echter niet smakeloos mag worden. In vers 14 worden ze aangeduid met het ''licht der wereld.'' Die wereld leeft in duisternis.
Het is donker geworden op aarde nadat we ons van de Bron van leven en licht hebben afgewend en de dienst van de vorst der duisternis gekozen hebben boven de dienst van God. De leugen hebben we geloofd en zodoende zijn we het licht kwijtgeraakt, het licht van kennis, blijdschap en vrede. En hoe meer de Heere ook de algemene werkingen van Zijn Geest terugtrekt, des te donkerder het wordt op aarde. De Zaligmaker heeft gezegd dat de armen van geest, de treurenden, de zachtmoedigen, en die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, de vreedzamen, hoewel veracht bij de wereld, toch het licht der wereld zijn.
Licht is in de Bijbel een woord dat kennis betekent. Psalm 36:10: ''Want bij U is de Fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht.'' Het woord geeft ook aan zuiverheid, goedheid, oprechtheid, Efeze 5:8: ''Want gij waart eertijds duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts.'' Ook spreekt licht van vreugde, blijdschap, en echt geluk. We lezen in Psalm 97:11: ''Het licht is voor de rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart.'' Soms ook geeft het aan al de voorrechten en zegeningen der zaligheid: Johannes 8:12: ''Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben.'' Zo kostelijk is nu het licht. Ze zijn licht, maar dat licht moet ook schijnen, moet hun omgeving verlichten. Dat kan zijn in hun gezin, op school, of in de maatschappij, waar de Heere hen ook gesteld heeft. Hij zegt: ''Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien.'' Dat licht hebben ze echter niet van zichzelf. Zoals de maan het licht ontvangt van de zon, zo kan de kerk alleen maar licht zijn en schijnen in de duistere wereld, als het licht ontvangen wordt van de Zon der gerechtigheid, van de Heere Jezus. Hij heeft in de duisternis gehangen op Golgotha's vloekheuvel. Hij was in de duisternis van Godsverlating. Daarin heeft Hij het uitgeklaagd: ''Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? '' Deze gezegende Zaligmaker heeft een volk dat Hij uit de duisternis roept tot Zijn wonderbaar licht.
Het is donker geworden in de wereld. Helaas niet alleen in de wereld, maar ook in de kerk. En hoe komt dat nu? Is dat omdat de Zon der gerechtigheid Zelf niet zoveel licht meer geeft? Omdat er geen volheid van leven en zaligheid in Hem Die het Licht der wereld genoemd wordt, te vinden zou zijn? Zijn de voorraadschuren van de grote Meerdere van Jozef wellicht niet meer zo toereikend om aan de behoeften van hongerigen te voldoen? Nee, dat kan de oorzaak niet zijn, want Jezus Christus is gisteren, heden en tot in eeuwigheid Dezelfde. Hij is nog een algenoegzame Zaligmaker, Hij is nog de Bron van alle zaligheid en licht. Maar wereldgelijkvormigheid, veraf leven van Hem, het verwaarlozen van de binnenkamer, brengt donkerheid over de Kerk. Die is er ook als we ons van het Licht afwenden en ons keren naar de gebroken bakken die geen water houden. Als we ons van Christus afwenden naar een verbroken werkverbond. U zult zeggen: ''Kan dat dan nog in het leven van hen die Hem toch hebben leren kennen? '' Zeker, want werken is onze eerste godsdienst en we zijn er meer toe geneigd dan tot bedelen. Het is zo nodig ontledigd te worden en op al ons werk de dood te leren schrijven en als een bankroetier naar Hem te worden uitgedreven.
Er zijn nog zoveel andere oorzaken van donkerheid: het verlaten van de eerste liefde, mensenvrees, ongeloof, zwijgen waar we spreken moesten, en spreken waar we zouden moeten zwijgen. Donker wordt het, als de Bruidegom Zich terugtrekt omdat de bruid maar liever op het bed van zorgeloosheid blijft liggen, in plaats van op te staan en Hem met vreugde te begroeten. Duisternis is er ook, als we gaan rusten op ontvangen weldaden, groot worden met onze bevindingen en het arme zondaarsleven niet beoefend wordt. Het was ook donker toen de wijze en dwaze maagden samen in slaap waren gevallen, terwijl de bruidegom zo dichtbij was. Is dat niet het beeld van onze tijd, ook van Gods Kerk? Laat ieder zichzelf maar onderzoeken.
Het was donker geworden, en dat zo plotseling, enkele weken geleden in grote delen van de Verenigde Staten en Canada. New York City met zijn 8 miljoen inwoners was in duisternis gehuld toen de elektriciteitsvoorziening verbroken werd. Het scheen een soort kettingreactie te zijn en niemand weet op dit moment zeker waar het precies begonnen is. In zeer korte tijd waren ook grote delen van andere staten, zoals New Jersey, Pennsylvania, Ohio, en ook het oosten van Michigan, in donker gehuld. Ook Toronto in Canada was volledig in het duister. Zelfs Detroit, een miljoenenstad met zijn auto-industrie in zuid-oost Michigan, lag stil. En dat terwijl het warm en drukkend weer was. Treinen en vliegtuigen gingen niet meer. Passagiers brachten de nacht door op het vliegveld of gewoon op straat. Het was voor het eerst dat een storing zo omvangrijk was.
Vol verbazing, en misschien wel met wat leedvermaak, heeft de wereld toegekeken, hoe de grootste wereldmacht plotseling zo ontzettend kwetsbaar scheen te zijn. We hebben er in de preek ook kort naar verwezen. In deze gebeurtenis ligt immers een beeld en er valt wat uit te leren, ook voor de Kerk van vandaag.
Mensen konden niet meer naar huis, omdat treinen en vliegtuigen het af lieten weten. Tweehonderd mijnwerkers moesten onder de grond blijven. Gelukkig bleef over het algemeen het gevreesde plunderen uit. Dat is wel eens anders geweest. Duisternis biedt immers een gelegenheid voor allerlei werken die het daglicht niet kan verdragen. Als er duisternis in de kerk is, is er vaak verwarring en verdeeldheid en wat moet dat soms ook moeilijk zijn voor onze jeugd. Er was echter ook wat anders te constateren. In verschillende wijken in New York en andere plaatsen zag je dat de duisternis de mensen naar elkaar toe dreef. Ze probeerden elkaar te helpen waar dat maar mogelijk was. Dit was soms hartverwarmend.
Het is donker geworden in de kerk, dat valt niet te ontkennen. De schuld ligt niet bij de Heere, maar bij ons. En brenge de Heere ons maar in de schuld. Doe Hij ons die eigenen, en mocht het ons uitdrijven met de bede van de psalmist: ''Zend Uw licht en Uw waarheid dat die mij leiden.'' Vraag daar maar om, jong en oud. Dat is voor iedereen zo nodig. Vraag maar of God je ogen wil openen om de duisternis te zien. Dan zul je ook in je donkere kerker de handen opheffen naar boven, de Heere aanlopen als een waterstroom, om ontferming, genade, om licht. God is het zo waard gediend te worden en Hij roept dwaze mensen die in de duisternis voorleven, zich tot Hem te wenden. Hij kan het licht maken. Gelukkig die door Woord en Geest dat in waarheid leert.
Wat zou het groot zijn, als ook in de kerken wat werd gezien van de saamhorigheid die even te zien was in America's miljoenensteden toen het donker was geworden, en dat weer bij elkaar mocht komen wat wezenlijk bij elkaar hoort. Dat er een verbinding mocht zijn in de waarheid waarin de Heere dwaze, blinde mensen onderwijst op de leerschool van vrije genade. De waarheid van onze diepe afhankelijkheid van Hem Die het Licht is. Wat kunnen we zonder het Licht doen? De waarheid, ook van de heerlijkheid, dierbaarheid en algenoegzaamheid van Hem Die het Licht is. Die blinden leidt door de duisternis van deze wereld en ze brengt tot Zijn wonderbaar Licht. De zonden maken het hier vaak nog zo donker en de strijd kan zwaar zijn. Maar eens zal de ganse Kerk uit alle talen, volken en natiën, bijeen zijn in het nieuwe Jeruzalem, waar het licht van de zon en de maan niet meer nodig zal zijn. We lezen ervan in Openbaring 21:23: ''En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars.''
Daar zullen ze zich voor eeuwig mogen verheugen in het licht van Zijn vriendelijk aangezicht en Hem voor al Zijn werk de ere geven.


Een hartelijke groet uit Michichan,
Ds. C. Vogelaar
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

In het GEREFORMEERD WEEKBLAD vond ik een meditatie voor DANKDAG 1946
De meditatie sprak me aan, en is geschreven door wijlen ds. Ds. I. Kiviet,
predikant in de Nederlands Hervormde Kerk.

DE ZOMER TEN EINDE
De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde; nog zijn wij niet verlost.
1 Jeremia 8 vers 20

Het valt ons op, dat de profeet Jeremia, een man des krakeels den gansen lande, zeer verbroken en bedrukt is. Och, dat mijn hoofd water ware en mijn oog een springader van tranen, zoo zou ik dag en nacht bewenen de breuk der dochter mijns volks.
De profeet lijdt diep onder de zonden van het volk, in welks midden hij als Gods profeet de raad Gods moet bekend maken. Hij lijdt onder de zonden zijns volks en onder hun lijden, dat hij ziet komen lang voordat zij eraan denken.
Niet minder gaat hij gebukt onder het ongeloof en de vijandschap der natie, die zeker de ondergang brengen zal. Toch stond Jeremia onder de bijzondere bescherming des Heeren en hij ontkwam in de boze dag des gerichts, door de bewaring des Heeren. Zelfs toen Nebukadnezar zijn wraak oefende was Jeremia niet in gevaar, want het hart van de wrede vorst was mild gestemd jegens den profeet. Wellicht door misverstand aangaande de eisen, die hij in Gods naam stelde aan zijn volk: In ieder geval onder het voorzienig bestel des Heeren, die regeert.
Want Jeremia heeft evengoed gepredikt de ondergang van Babel als de eis des Heeren om te vallen onder het oordeel. Dit is vaak vergeten en men wierp zich eenzijdig op de een of de andere helft van zijn prediking, ook in de oorlogsjaren.

Nebukadnezar dan, koning van Babel, gaf bevel aangaande Jeremia aan Nebuzaradan, overste der trawanten, zeggende: neem hem, en let wel op hem, maar... doe hem geen kwaad; maar doe hem zoals hij tot u zal zeggen (2 Kon. 25; Jer. 39:12).
Hij heeft het zeer zwaar gehad, kwam daardoor soms tot mismoedigheid en opstand. Het ging hem, gelijk Mozes, kwalijk om des volks wille.
Want dit volk ging door in de zonde. Och, dat ik in de woestijn een herberg der wandelaars had: zo zou ik mijn volk verlaten en van hen trekken (9:2). Zij gaan voort van boosheid tot boosheid, maar Mij kennen zij niet, spreekt de Heere (9:3 v.v.).

De hoofden van de hoofden des volks zaten vol ijdele dromen, terwijl het zijne als van water was. Hun ogen waren vol ijdele begeerte, terwijl de zijne dropen van tranen. Hij beminde hen meer dan zij zichzelf en zij zeiden dat hij hen haatte en hun kwaad zocht. Zij verweten hem, dat hij aan den kant ging staan als toeschouwer. Zie, de geneesheer was angstiger dan de zieke voor de kwaal, die dodélijk was, maar de kranken gevoelden de breuk niet en riepen van vrede, en geen gevaar.
En is het nog niet zo, dat de rechte zielszorger meer zorg heeft voor de zielen dan de mensen zelf? De een denkt en de ander zegt: waar tobt de man over, waar bemoeit hij zich mee, wij moeten het toch zelf weten.

Ach ja, ook dat weten wij, zonder dat het ons wordt gezegd door de mensen, want dezelfde God, die Ezechiël waarschuwde: mensenkind, zij spreken over u bij de wanden hunner huizen, leeft nog. En nog spreekt Hij: zo zult gij het woord uit mijnen mond horen en hen van mijnentwege waarschuwen.
Hemel en aarde worden tot getuige geroepen en als bewogen, maar zijn volk bleef onbewogen en hardnekkig in de zonde.
Ja, zij hebben klachten, zoals uit onzen tekst blijkt:
De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde, nog zijn wij niet verlost.

Onze tekst wijst op een feit. De oogst is voorbijgegaan. Een onbetamelijke klacht wordt uitgesproken, die moet worden afgewezen. En de rechte weg moet worden gewezen. De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde.
Wij moeten er dus goed op letten, dat het volk deze uitspraak doet, die de profeet doet ineenkrimpen van weedom des harten, zoals uit het vervolg blijkt: Ik ben gebroken, vanwege de breuk der dochter mijns volks; ik ga in het zwart; ontzetting heeft mij aangegrepen.
En dan vraagt de profeet: Is er geen balsem in Gilead? Is er geen heelmeester aldaar?

Het volk doet zijn klacht horen: De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde. Maar zegt ge, is dat een klacht? Ja zeker, in de mond des volks wel degelijk. Ze zijn gemelijk, ontevreden, op God en mensen. Ze hadden gedacht die zomer verlost te zullen worden, en zie... het is niet gebeurd.
Wat hadden zij echter moeten erkennen en belijden? Wel, dat de Heere nog zo goed was geweest over een onwaardig, afkerig volk, dat altijd met den Heere twistte en weigerde in zijne wegen te wandelen.

De oogst is voorbijgegaan... dit spreekt ons van de trouw des Heeren. Heeft Hij zijn belofte dan niet gehouden: voortaan, alle de dagen der aarde, zullen zaaiing en oogst niet ophouden? Moet dan die trouw des Heeren ons niet verbaasd doen staan? De hand op den mond doen leggen en ons doen ineenzinken voor Zijn aangezicht!
Behoorden zij niet te belijden: Heere, er was nog een oogst, Gij zoudt recht hebben gehandeld indien gij hem gans had doen mislukken, althans voor ons. Moesten wij heden niet hetzelfde belijden, want verootmoediging? vernedering... neen, voortgaande afval, verharding en onverschilligheid zien wij alom, onder kerkmensen, de kinderen des verbonds en de wereld buiten.

De hooioogst was sober. Zeker, maar er is toch nog gemaaid en ingekuild voor het vee. De Heere deed het gras nog uitspruiten. Hij gaf regen, keer op keer, en zonneschijn. De oogst is voorbijgegaan en gij beluistert de bitterheid in de uitspraak van deze woorden. De graanoogst is ten einde. Is het geen wonder van Gods goedheid, dat er nog wat groeide, bij sobere bemesting! En dan... baande de Heere niet den weg, dat wij graan ontvingen uit andere werelddelen? De oogst is voorbijgegaan en wij zijn niet verhongerd, tegen verdienste, enkel genade.

Waarom zoo bitter, zo ontevreden? Ja maar, het is zo ellendig op de wereld gesteld, het schrikbeeld van de oorlog doemt op... als nooit tevoren. Wat zoudt gij dan willen? Dat de Heere niet alleen in den toorn des ontfermens gedachtig is, maar zijn toorn teniet deed zonder wederkeer tot zijn Woord en wandelen in zijne wegen? Dwaas, die gij zijt, meent gij dan spreekt de Heere, dat Ik ten enenmale ben gelijk gij? Ik zal het ordelijk voor uwe ogen stellen.

De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde.
Moesten wij niet bedacht zijn op het gerichtswoord: wie wind zaait zal storm oogsten? En: wie in het vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien? Wie zijt gij, o mens, die tegen God antwoordt?
Hebben wij met tranen gezaaid? Neen, daarom zijn de mensenkinderen nu gemelijk en matheid, levensmoeheid, onverschilligheid ligt als een zwade over ons volksleven.
Opbouw, vernieuwing... en zie naar de stukken en brokken alom. Corruptie verteert onze volkskracht. Ontrouw verwoest het kerkelijk leven.

Zou dan het wilde gewas der zonde vreugde doen oogsten? De Heere deed het brood uit de aarde spruiten en wat deden wij?
De voorbijgegane oogst is teken en bewijs van Gods goedheid en dragende lankmoedigheid. Er behoorde te zijn de hoopvolle verwachting naar de wederkomst des Heeren, om de oogst der aarde binnen te halen als de engelen zullen uitgaan als de maaiers met hun scherpe sikkel. Als een rijpe korenaar moesten wij buigen met heilige ootmoed. En wat willen de mensen? Dat er vrede op aarde zal komen, zodat ze vrij en blij kunnen leven en... zondigen, genieten! Terwijl de ongerechtigheid ten hemel schreit en dus de wederkomst als afdwingt en het gericht oproept, zouden wij willen, dat de historie verliep naar onze verlangens. En daarom, omdat dit niet zo is noch kan, zeggen ze vol wrok en tegenzin: de oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde. Een toon van bitterheid ligt in dit gezegde. Is het wel zomer geweest? De dagen worden snel korter en de nachten langer en kouder, de bladeren gaan reeds verwelken en afvallen. Het vee groeit niet meer, de kracht is uit het gras.
Staken en mopperen! Gebrek aan levensmoed en kracht. Uit het evenwicht geslagen. Teleurgesteld in hun verwachting. Luister maar naar onzen tekst: en nog zijn wij niet verlost.

En nog zijn wij niet verlost... Hoe was de toestand? Een gedeelte van Juda was reeds in ballingschap weggevoerd, onder koning Jechonja. Toen was ook de profeet Ezechiël naar Babel getransporteerd en hij woonde aan de rivier de Chebar. Daar vervulde hij zijn profetische taak. En in Babel was het niet minder dan in Juda en Jeruzalem, waar Jeremia getuigde. Ezechiël had het al even moeilijk als Jeremia.

Er kwam zelfs een tijd, dat hij niet meer mocht spreken in des Heeren naam, vanwege de verharding der ballingen.
Hij moest zwijgen totdat... de boodschap hem zou bereiken, dat Jeruzalem was gevallen. Geen verlossing van het Babylonische juk, maar voortgaande oordelen en gerichten. Vurig hoopten de ballingen op wederkeer, want nu gevoelden zij wat zij misten. Alleen maar zij misten den Heere niet, beweenden evenmin hun zonde, terwijl zij Gods Woord door den mond der profeten niet geloofden en de boodschappers Gods hoonden en lasterden, als waren zij koude toeschouwers, als begeerden zij geen herstel, als verrieden zij de goede zaak. Want eigenlijk hadden zij toch wel recht op een beter leven en bevrijding.

Wat was het geval? Zij hadden gehoopt, dat Egypte zou optrekken tegen Babel en Nebukadnezars macht zou worden gebroken. Van die plannen hadden zij gehoord, maar het was niet gebeurd. Ook ons volk is teleurgesteld in zijn ijdele verwachtingen, de wereld kraakt en kreunt, onheilspellende wolken pakken zich samen, nationaal en internationaal. Geen wonder, zeiden de profeten, meent gij dan dat God zich laat bespotten, Hoewel Hij traag is tot toorn en groot van lankmoedigheid en goedertierenheid! Juist omdat de profeten aan de zijde Gods stonden, ondanks eigen vlees, konden en mochten zij niet delen in de volksverwachtingen. Zij wisten dat God gelicht moest en zou oefenen.
Het volk in Jeruzalem en Juda en de ballingen in Babel vertrouwden op Egypte, die gebroken rietstaf. De zomer was voorbijgegaan en geen verlossing.

Zelfs over den oogst zouden zij niet vrij beschikken. Neen, ook thans moet de oogst worden ingeleverd, hoewel men was verblijd met de hoop er vrij over te kunnen beschikken en een gedeelte van het graan voor veevoeder te kunnen bestemmen. Dit mag toch tenslotte.

Nee, zeggen de machthebbers der aarde. Wij beschikken mede over uw oogst of wij helpen u niet. Dit kan billijk zijn, terwijl er toch een oordeel Gods in steekt. Wij worden ingezogen in het geheel der volken in elk opzicht. Niet alleen Amerika, maar ook Moskou spreekt zijn woord en het communisme met de wereldrevolutie op zijn program, vreet voort als de kanker. Ons volk wil de ondergang. De rechten van de vrije mens worden gelijkgeschakeld met de rechten des Heeren, en wat men wil bestrijden bereidt men voor en helpt het komen.

Zal ik spreken over het droeve beeld van de kerk, van onze Hervormde kerk? Neen, dat doen wij heden niet. Zij wil de wereld winnen en overwinnen en haalt de wereld binnen en wordt haar gelijkvormig. Zou onze ziel hierover niet heilig ontstoken zijn en wenen?
Juda klaagde niet over zijne zonde, deed geen belijdenis voor den Heere van hunne overtredingen. Zij werden geweldig in het land, doch niet tot waarheid.
Er was vermoeidheid onder Gods roede en opstand in de harten tegen de gerichtsgang des Heeren.
Een zekere zateid des levens en onverschilligheid had zich meester gemaakt van velen. En zelfs de vromen waren weinig op hun plaats. Sommigen hunner keken Jeremia met schuine ogen aan, een ander gaf hem een slag in zijn gelaat. Doch Jeremia ging zijns weegs.
Feitelijk klaagden zij over God, dat Hij hen niet had verlost. Het was een natie, die zich veronachtzaamd gevoelde door zijn Beschermer.

Is er zekerder weg tot voortzetting der oordelen Gods? Ik heb ze geslagen en zij hebben geen pijn gevoeld. Waartoe zou Ik hen meer slaan, zij zouden des afvals te meerder maken! Daarom is er nog genade in, dat de Heere voortgaat met slaan en ons tot de orde roept.
Denk eens aan hetgeen de Heere zegt in Psalm 81: Maar, Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet gewild.
Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hunne raadslagen. Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël in mijne wegen gewandeld had...

Er waren redenen te over, dat de Heere de nood deed voortbestaan, geen verlossing zond uit Sion. Reeds hierom, dat zij naar redding hadden uitgezien naar den verkeerden kant. Naar de volkeren der aarde, in het bijzonder naar Egypte.
Hun verwachting was niet van de Heere, dien zij smaadden en zij gedachten zijn verbond niet. Is het heden anders onder ons volk, in de kerken?

En nog zijn wij met verlost. Zij staarden op uitwendige redding, opdat zij in vrede en welvaart konden leven en genieten van het leven, maar naar redding Van en uit de zonde zagen zij niet uit. Zij zeiden niet: wat heb ik gedaan? Zij hadden geen berouw van hunne boosheid, zij keerden niet weer tot den Heere en Zijn Woord.

Wij kunnen niet worden gered zolang wij hulp zoeken in de verkeerde richting. Des mensen heil is ijdelheid. Menigeen rust op zijn gebeden en wettische vroomheid, klaagt over de Heere of wel stilt het geweten met de opmerking: de Heere komt op zijn tijd.
Een ander vraagt om genade en houdt de zonde en eigen ik vast. Alle verwachting buiten Jezus zal teleur stellen. Al zouden Mozes en Samuël voor u bidden en gij waart niet ontbloot voor God, het zou geen redding brengen. Verlatenheid en dorheid zal het deel zijn dergenen, die vlees tot hun arm stellen.

Wellicht zijt gij als die vrouw, die alles ten koste legde aan vele medicijnmeesters en haar kwaal werd erger.
Israël verhief zich op uitwendige voorrechten. Is niet de Heere in Sion, is niet haar Koning bij haar? Omdat zij behoorden tot de verkoren natie, de Heere hen rijk had beweldadigd en zich aan hun vaderen had geopenbaard, meenden zij zeker verlost te zullen worden. Maar de vaderen kennen de zonen niet meer. Ook heden zal het nodig zijn, dat de kinderen terugkeren tot het geloof en de vreze Gods der vaderen. Ons volk werd groot door de daden des Heeren, het kan te gronde gaan door het volmaken van de maat zijner zonden.
Zij hadden volhard in het tergen van den Heere.

Waarom, zo vraagt de Heere (vs. 19b) hebben zij Mij vertoornd met hunne gesnedene beelden, met ijdelheden der vreemden? Een goddelijke interruptie in antwoord op hun klachten. De reden waarom het hun zo kwalijk gaat? Zij hebben de afgoden van andere volken gediend en hun de beelden opgericht. Nietigheden worden ze genoemd. En hoe was het onder ons? In kerk en staat?
Cultuur en christendom, moderne Schriftkritiek, ongeloof en revolutie ideeën. Import van buiten. De vaderlandse theologie is erdoor vergiftigd en nieuwe import bepaalt den nieuwen koers in onze kerk.
Wat zal het ook nu zijn? Is het dan wonder, dat het ene wee nauwelijks is weggegaan of het tweede wee komt? Wat hebben wij anders te wachten en wat zouden wij van het gedoe der mensen verwachten? Nog zijn wij niet verlost.

Moet dan God de zonde, onze volkszonden en kerkelijke zonden sanctioneren? Meent gij ook geestelijk gered te zullen worden, zonder boetvaardigheid? Het zal niet kunnen. Neem uw oordeel, uw gericht weg, zo klinkt in hun klacht door: nog zijn wij niet verlost. Neem uw oordelen weg, dat wij vrij van de wereld en de zonde kunnen genieten. Gij moogt den hemel houden, als wij de aarde slechts mogen bezitten.

Moede en afgemat onder het oordeel en toch... weigeren weder te keren. Zij zeggen evenwel niet in hun hart: laat ons nu den Heere, onzen God, vrezen, die den regen geeft, zoo vroegen als spaden regen, die de weken en de gezette tijden van den oogst bewaart. Jezus neemt de zondaars aan, ja, maar verwerpt die de zonde beminnen.
Zelfs al zou de Heere ons rust geven en wat welvaart en opbloei van ons nationale leven, de vloek zal erin zijn, als wij ons niet bekeren.

De oogst is voorbijgegaan, de zomer is ten einde, en nog zijn wij niet verlost.
Zij zeiden. niet: wij liggen in onze schande en schaamte overdekt ons, wij durven onze aangezichten niet tot U op te heffen, o Heere! Zij beseften niet: het is niet goed tussen ons en onze God.

Zij hadden het woord des Heeren verworpen. De wijzen zijn beschaamd, verschrikt en gevangen: zie, zij hebben des Heeren woord verworpen, wat wijsheid zouden zij dan hebben. Zij zijn niet gered, omdat zij het reddende woord verwierpen.
Daarom: men wacht naar vrede, maar daar is niets goeds; naar tijd van genezing, maar zie, daar is verschrikking (vs. 15).
Er is maar één weg om de gerichten te ontkomen, zelfs al worden zij niet weggenomen. Hoort aandachtig naar Mij en uwe ziel zal leven.

Zij werden gaarne gevleid. Vrede, vrede en daar is geen vrede. Efraïm is met grauwigheid overspreid. Zeg eens: ik ben nog niet verlost; ik ga nog voort in de zonde. Maar, het kan zó niet langer, ik moet terug. De aarde gaf haar gewas, ik was onvruchtbaar. Ik ben reeds lange tijd niet verlost! Zit gij zo in nood? hoort dan het Evangelie: Er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor degenen, die zich bekeren van de ongerechtigheid in Jacob. spreekt de Heere. Is Israël in nood... er zal verlossing komen.
De weg, die ingeslagen moet worden, is die van boete en bekering.
Maar haast u om uws levens wil, want weldra is uw laatste zomer ten einde en komt de nacht des doods.

Zijt gij gered, kunt gij zeggen: die ons verlost heeft en op welken wij hopen, dat Hij ons nog verlossen zal? Zo zijn er toch door genade, die gered zijn uit de banden, die ook in de laatste tijd leerden wat het is reddeloos te zijn in zichzelf.
Maar zie, Hij kwam en zeide: zie hier ben Ik! Zoek dicht bij de Heere te leven en toe te nemen in kennis en genade van onzen Heere Jezus Christus, opdat gij moogt opwassen in Hem, die het Hoofd is.

Denk niet: nu is de strijd gestreden, het leed geleden, neen, wij roepen u een welkom in den strijd toe. Gij zijt immers verlost te midden van den nood der wereld en terwijl de Kerk des Heeren is als een belegerde stad. Gij zult in dat kruis moeten delen. Klaag niet mee met de wereld in hare onvergenoegdheid, maar verstaat welke de goede en welbehagelijke wil Gods zij. Ook heden mag de Heere wel aan Zijn volk vragen: Mijn volk, betuig tegen mij, wat heb Ik u gedaan?

Keer weder, gij afkerige kinderen, want Ik heb u getrouwd. Treur mee. zucht mee. worstel mee om de breuk der dochter Sions. Als de weg gaat door de diepte of over stijle bergen, weet. dat Hij bij ons zal zijn in allen nood, ook te midden van smaad en hoon om zijnen naam.

Verlos ons, God der legermachten, zo zullen wc ons voor afval wachten.
Gij volk uit Abraham gesproten, Dat zoveel gunsten hebt genoten. Gij, Jacobs kinderen, die de Heer' Heeft uitverkoren, meldt Zijn eer! De Heer' is onze God, die d aard Alom door Zijn gericht vervaardt.

Bidt om den vrede van Jeruzalem, zeg met den profeet: Uw werk, o Heere, behoud dat in het leven, maak het bekend in het midden der jaren, in den toorn gedenk des ontfermens.
Als wij al deze dingen zien geschieden in kerk en wereld, laten wij dan bedenken de vermaning van onze hoogste profeet en leraar: Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo ziet omhoog en heft uwe hoofden opwaarts, omdat uwe verlossing nabij is.

Waakt dan te allen tijde, biddende, dat gij moogt waardig geacht worden te ontvlieden alle deze dingen, die geschieden zullen, en te staan voor den Zoon des mensen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Soms werd door sommige dominees voor de preek een voorafspraak gehouden.
Dat deed ook wijlen ds. E. Venema. In 1987 ging hij voor in de Noorderkerk te Rijssen.
Ik heb zijn voorrede hier overgetypt. Heel geschikt als meditatie.

EEN BEMOEDIGEND WOORD VOOR BARUCH
Alzo zegt de HEERE, de God Israëls, van u, o Baruch!
Gij zegt: Wee nu mij, want de HEERE heeft droefenis tot mijn smart gedaan;
ik ben moede van mijn zuchten, en vind geen rust!
Zo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Zie, dat Ik gebouwd heb, breek Ik af, en dat Ik geplant heb, ruk Ik uit, zelfs dit ganse land.
En zoudt gij u grote dingen zoeken? Zoek ze niet; want zie, Ik breng een kwaad over alle vlees, spreekt de HEERE; maar Ik zal u uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult henentrekken. (JEREMA 45)


Daar wilden we dus met elkander gaan denken, over een bijzonder troostwoord in bange dagen.
En als u aandachtig luistert, naar dit bijzondere woord, dan blijkt het dat het niet een woord is in de ruimte, maar dat
het heel erg persoonlijk is.
We kunnen dus vanavond tegen elkander zeggen dat het bange tijden zijn. U kunt er bij invoegen dat het bange tijden
zijn voor de wereld, dan hebt u een woord naar waarheid uitgesproken, want het is bang.
U kunt het nog nader zeggen, dat het een bange tijd is voor de godsdienst. Maar u kunt ook nog nader zeggen dat het een bange tijd is voor Gods volk.
En dan hebt u allemaal waarheden gesproken. Alleen, u bent één ding vergeten, en dat is dit: dat het voor u en voor mij persoonlijk een bange tijd is. En nu rekent de Heere altijd met het persoonlijke leven.
De Heere zegt dus niet "wij" en "ons", daar gaat de kerk aan ten gronde. Als we samen spreken: Wij zijn het volk. Dan kun je het ver brengen. Dan kun je 't zelfs wel tot aan de hemelpoort toe brengen. Maar het gaat erover wat de Heere
ooit persoonlijk tot u gesproken heeft.
En dat vindt u vanavond terug in dit tekstwoord. Zo zegt de Heere tot u, dan komt die vinger vanavond naar u te
wijzen, elk een op zijn plaats, zo zegt de Heere van u. Hoe u dan ook moogt heten. En als de Heere dan eens wat zegt, wat zegt Hij dan tegen u en mij? Dan gaat de Heere zeggen: Ik heb wat opgebouwd. Wat heeft Hij opgebouwd?
Daar zijn we samen getuigen van.
Hij heeft ons vaderland gebouwd op de grondvesten van Zijn Woord en van Zijn getuigenis. De Heere heeft land en volk een plaats gegeven onder Zijn zegenende handen. En wat gaan we nu merken vandaag? Dat gaat de Heere afbreken. Laten we heel eerlijk wezen, dat zie je zomaar in heel de wereld, God breekt!
En als u Psalm 80 leest, dan zegt die Psalm: En als God breekt, wie zal dan bouwen? Laten we eerlijk zijn, we zijn ook in het kerkelijk leven wel een beetje gewend, dat breekwerk.
Het is heel anders dan… ja… twintig jaar geleden. Ik schrik er wel eens van, dan denk ik: Ik kan veertig jaar terug kijken. Wat zeg ik? Vijftig, zestig, en het wordt er niet beter op. Het wordt er met de jeugd niet beter op, het wordt er ook met het kerkvolk niet beter op. God is bezig aan het breken. En dan breekt Hij af, tot de laatste steen toe. Wat Ik gebouwd heb breek Ik af.
Dan komen die grote vragen daar hè? Waaróm eigenlijk? We hopen het vanavond te overdenken, dat God er Zijn wijze bedoeling mee heeft. Ook als Hij alles afbreekt, en tot het laatste plantje uitrukt. Wat blijft er dan van de kerk over, dominee? Daar hoeft u niet bang voor te wezen. Hij zegt: Ik zal u uw ziel tot een buit geven.

Ik zal de heerschappij doen duren bij zijn zaad,
Zolang de hemel zelf op vaste pijlers staat.
Maar zo zijn kinders ooit Mijn zuiv're wet verlaten,
Zo 't richtsnoer van Mijn recht ter reeg'ling niet kan baten,
Zo zij ontheiligen, wat Ik heb voorgeschreven,
Dan mogen zij gewis voor Mijne straffen beven

Dan zal Ik hen, die dwaas en wreev'lig overtreên,
Bezoeken met de roe en bitt're tegenheên;
Doch over hem Mijn gunst en goedheid nooit doen enden.
Niet feilen in Mijn trouw, noch Mijn verbond ooit schenden;
'k Zal nooit herroepen 't geen Ik eenmaal heb gesproken,
't Geen uit Mijn lippen ging, blijft vast en onverbroken
.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1473
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

Genadeloon

Mattheüs 5:1 „En Jezus, de schare ziende, is geklommen op een berg.”

Christus’ dienaars moeten, naar het voorbeeld van hun Heere en Meester, alle gelegenheden om goed te doen, benutten. Niet alleen met betrekking tot de eer van God, maar ook ten aanzien van hun eigen troost. Wat een triomf en oorzaak tot blijdschap is het wanneer een dienaar van Christus op zijn sterfbed zeggen kan: „Ik heb voleindigd het werk, dat Gij Mij gegeven hebt om te doen” (Joh. 17:4). Ik heb handel gedreven en zielen gewonnen.

Als een dienaar van Christus komt tot de berg Gods, de berg der hemelse heerlijkheid, wat zal het dan een grote troost voor hem zijn dat hij zo vaak op de predikberg geweest is. Wanneer er blijdschap is bij de engelen Gods over één zondaar die zich bekeert (Luk. 15:10), wat zal dan een dienaar van Jezus Christus zich in de hemel verblijden over de zielen tot wier bekering en zaligheid hij een middel geweest is. Iedere bekeerde zondaar is een nieuw lid aan Christus’ lichaam en een parel aan de kroon van een dienaar Gods. Daniel 12:3: „De leraars nu zullen blinken (niet als lampen of kaarsen), maar als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.” God zal hen belonen, niet naar hun vorderingen, maar naar hun ijver (Chrysostomus).

Thomas Watson, predikant te Londen
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

TER OVERDENKING

De ouden houden op van de poort
Klaagliederen 5:14a
Jeremia schreef bovenstaande woorden in zijn Klaagliederen. Onder de oordelen was de Godsstad in handen van de vijanden gevallen. In de poorten werden de rechtzaken van het volk niet meer behandeld. De oude en grijze mannen waren weggevoerd. Hun plaats in het volksleven was niet meer te vinden. Hun wijze raadgeving ontbrak en wie zou het volk dan nog richten en onderwijzen?
Wanneer de ouden uit de poort verdwijnen, dan is dat vanwege het oordeel Gods. Dan groeit er een geslacht op, dat van hun leven niet meer weet en van hun genadeleven niet meer hoort. Hoe bang is zulk een tijd, wanneer de ouden in de poort verdwijnen.
Met heimwee dacht ik aan de ouden, met wie wij verkeerd hebben. Hun wijze lessen vormden het leven in de gemeenten. Wat was er een groot beslag, als zij mochten onderwijzen over God en goddelijke zaken. In de kerkenraden waren ze door God gesteld en bekwaamd, tot grote zegen. Op de kerkelijke vergaderingen werd er naar hen geluisterd.

Een vreemde geest waart rond in de zichtbare kerk. Een geest van vernieuwing tracht het oude af te breken, Met wat uitwendige kennis
meent men deel te hebben aan het wonder van de levensvernieuwing. Terwijl het geheim van de kraamkamer niet wordt gekend, worden ze pratend geboren, lopend de loopbaan, zonder het ware kruipende leven voor God te hebben ervaren.
Wanneer de enkele ouden, die de Heere nog laat, hun waarschuwende stem laren horen, dan openbaart zich de vijandschap. Het gestolen goed wil men niet prijsgeven en alzo reist men met een leugen in de rechterhand de eeuwigheid tegemoet.
Gelukkig is er hier en daar nog wat te vinden van de ouden in de poort. Ik denk aan een gemeente die ik mocht dienen.
Een van de ouden, was in de kerkenraad blijven dienen hoewel zijn krachten niet meer toelieten veel ambtelijk werk te doen. Het was gewoonte om zaterdagavond naar de pastorie te komen. Dan werd er gesproken over God en goddelijke zaken.
Hij herinnerde zich nog de tijd van ds. Makkenze. Wat een wijze lessen kon hij geven over de leidingen die God met de Zijnen houdt. Na de dienst was er altijd wel wat na te praten. Ik weet nog dat gepreekt was over de melaatse. Met diepe bewogenheid sprak hij na de dienst: “Die man ken ik.”

Vele jaren mocht hij dienen in het ambt van ouderling. Zijn wijze lessen in de kerkenraadsvergaderingen gaven leiding aan het kerkelijk leven. Wanneer de waarheid in het geding was, dan was hij als een leeuw. De oude en bevindelijke waarheid was hem lief. Zijn levenswandel getuigde in het kleine dorpje van de vrije genade Gods. Voorwaar, hij was een der ouden in de poort.
Toch gingen de jaren tellen en zijn krachten werden steeds minder. Eerst liep hij nog wat rond met behulp van een wandelstok, maar dat ging op het laatst ook niet meer. Daardoor was hij aan zijn woning gebonden. Om toch naar buiten te kunnen werd een rolstoel voor hem gekocht. Nu was er de gelegenheid zich ook buiten de woning te bewegen. Ik zie hem nog plaats nemen in de rolstoel. Ook hier geldt, dat alles beleefd moet worden. Een mens is niet graag afhankelijk; geholpen te moeten worden is tegen de natuur van de mens. Gods volk weet dat bij bevinding, en dat zowel in de natuur als in de genade.

Een van zijn dochters reed hem de deur van zijn huisje uit. Ze vroeg: “Vader, waar gaan we naartoe?”
Hij antwoordde: “Langs de kerk, naar de laatste huisjes van het dorp.”
In mijn gedachten zie ik ze nog gaan. Een man met grote weldaden en een rijke ambtelijke bediening, was afhankelijk van de hulp van een ander. Gelukkig had hij geleerd te leven uit de bediening van Hem, Die een edikteug een gunstbewijs noemde.
Na zo’n duizend meter waren ze op de plaats waar hij zo graag naartoe wilde. Daar stonden ze, op een zomermorgen op een polderdijk, te midden van de rijpende gewassen op de akker.
Zijn dochter vroeg: “Vader, waarom wilde je toch hier naartoe?”
Ze zag hoe vader diep bewogen was. Met tranen in zijn ogen zei hij:
“O, mijn kind, op deze plaats heeft de Heere mijn ziel vrijgemaakt. Hier ben ik de rechtszaal binnengeleid. Als een doodschuldige stond ik voor mijn Rechter. Hij moest mij vonnissen, maar, o wonder, toen ik het vonnis moest aanvaarden, en als een strafwaardige uit Zijn gemeenschap verbannen moest worden, opende de Heilige Geest mijn ogen voor het wonder van de tussentreding van mijn dierbare Borg en Verlosser. Hij eiste mijn vrijspraak op grond van Zijn aangebrachte en aanvaardde prijsbetaling. Daarop sprak de Vader mij vrij en kreeg ik een recht ten eeuwigen keven en werd ik voor tijd en eeuwigheid overgenomen.”

Het werd stil op de oude polderdijk. Hier was een oude, verbroken, en in God verblijde man en een bewogen dochter. Hij mocht ervaren dat het bij het klimmen der jaren licht was.
Een mens kan niet uit zijn weldaden leven. Hij moet leren leven uit Christus. Maar toch wil de Heere naar Zijn vrijmacht het oude wel eens nieuw maken. Hij schenkt genade, onderhoudende genade en bevestigd de genade.
Gelukkig volk, dat van genade mag leren leven. Dan is er geen tekort. Het tekort komt er als er geen inkomsten meer zijn en wij van onze voorraad trachten te leven. Ruth moest inleven dat de gerstenoogst voorbij was. Het van Boaz gekregen bezit raakte op en haar leven was onopgelost.
Gelukkig was daar ook een oude in de poort, die tot haar sprak: “Zou ik u geen rust zoeken, mijn dochter.”

Slechts kort na hetgeen op de polderdijk plaats vond, werd hij toebereid voor de overgang uit het Mesech naar de plaats waar God alles is in allen. Bij zijn sterfbed stonden velen van Gods volk, ook de leraar van de gemeente.
Het is een voorrecht als wij met een vrije conscientie mogen staan bij elkanders sterfbed. Afscheid nemen van een dierbare betrekking geeft leed. Ook als Gods kinderen van elkaar afscheid moeten nemen is er verdriet. Er is immers een liefde, die de liefde der vrouwen verre te boven gaat.
“Wel, lieve broeder, hoe is de reis?” Heel duidelijk kwam het antwoord: “De bedelaar stierf.”
De leraar sprak: “Daar staat geschreven: En hij werd gedragen in Abrahams schoot.”
De oude ouderling sprak: “Zo zal het zijn en zo zal het in een wonder eindigen.”
Voorwaar, een ingrijpend getuigenis van een oude en geoefende ouderling. Hij lag als een bedelaar op God te wachten. Hij had als een bedelaar geleefd en is als een bedelaar gestorven. Hij is als een koningskind begraven.

Hoe vaak had hij gezegd dat een nauw onderzoek zo noodzakelijk is. Hij had in de Christenreis van Bunyan gelezen dat er een weg was van de hemel naar de hel. Hij kon zeggen: “Het zal een wonder zijn, als ze mij daar zullen opwachten.”
De gedachten zijn vele. Wat komen wij toch weinig bedelaars tegen. Wat sterven er toch weinig arme mensen. Hoe vol teleurstelling is vaak het ambtelijk bezoek in de gemeenten. Van het sterven van de oude mens wordt zo weinig vernomen. Men is rijk met een vastgestelde bekering. Twijfelen doet men niet meer. Men heeft het leven in eigen hand gevonden en daarom wordt men niet ziek. Er wordt rijk van Christus gewaagd, maar hoe Hij in het leven van een verloren en gevallen zondaar wordt geschonken van de hemel, wordt niet verstaan.

De ouden houdenop in de poort. Men mist hen niet meer.
Na de begrafenis sprak een der ouden: “Deze man heeft eerbaar geleefd, is eerbaar gestorven en is e eerbaar begraven.”
Het werd stil in het klaaghuis. Toen sprak weer een der ouden: “Hoe zal ik nog eens begraven worden?”
Hoe zal ons sterven zijn?
Ik hoor Jeremia, als een van de overgebleven ouden in de poort spreken: “HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als vanouds.”


Ds. P. Blok
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Gebruikersavatar
Jeremiah
Berichten: 1473
Lid geworden op: 25 mar 2016, 12:43

Re: Meditatie

Bericht door Jeremiah »

-DIA- schreef:TER OVERDENKING

De ouden houden op van de poort
Klaagliederen 5:14a
Jeremia schreef bovenstaande woorden in zijn Klaagliederen. Onder de oordelen was de Godsstad in handen van de vijanden gevallen. In de poorten werden de rechtzaken van het volk niet meer behandeld. De oude en grijze mannen waren weggevoerd. Hun plaats in het volksleven was niet meer te vinden. Hun wijze raadgeving ontbrak en wie zou het volk dan nog richten en onderwijzen?
Wanneer de ouden uit de poort verdwijnen, dan is dat vanwege het oordeel Gods. Dan groeit er een geslacht op, dat van hun leven niet meer weet en van hun genadeleven niet meer hoort. Hoe bang is zulk een tijd, wanneer de ouden in de poort verdwijnen.
Met heimwee dacht ik aan de ouden, met wie wij verkeerd hebben. Hun wijze lessen vormden het leven in de gemeenten. Wat was er een groot beslag, als zij mochten onderwijzen over God en goddelijke zaken. In de kerkenraden waren ze door God gesteld en bekwaamd, tot grote zegen. Op de kerkelijke vergaderingen werd er naar hen geluisterd.

Een vreemde geest waart rond in de zichtbare kerk. Een geest van vernieuwing tracht het oude af te breken, Met wat uitwendige kennis
meent men deel te hebben aan het wonder van de levensvernieuwing. Terwijl het geheim van de kraamkamer niet wordt gekend, worden ze pratend geboren, lopend de loopbaan, zonder het ware kruipende leven voor God te hebben ervaren.
Wanneer de enkele ouden, die de Heere nog laat, hun waarschuwende stem laren horen, dan openbaart zich de vijandschap. Het gestolen goed wil men niet prijsgeven en alzo reist men met een leugen in de rechterhand de eeuwigheid tegemoet.
Gelukkig is er hier en daar nog wat te vinden van de ouden in de poort. Ik denk aan een gemeente die ik mocht dienen.
Een van de ouden, was in de kerkenraad blijven dienen hoewel zijn krachten niet meer toelieten veel ambtelijk werk te doen. Het was gewoonte om zaterdagavond naar de pastorie te komen. Dan werd er gesproken over God en goddelijke zaken.
Hij herinnerde zich nog de tijd van ds. Makkenze. Wat een wijze lessen kon hij geven over de leidingen die God met de Zijnen houdt. Na de dienst was er altijd wel wat na te praten. Ik weet nog dat gepreekt was over de melaatse. Met diepe bewogenheid sprak hij na de dienst: “Die man ken ik.”

Vele jaren mocht hij dienen in het ambt van ouderling. Zijn wijze lessen in de kerkenraadsvergaderingen gaven leiding aan het kerkelijk leven. Wanneer de waarheid in het geding was, dan was hij als een leeuw. De oude en bevindelijke waarheid was hem lief. Zijn levenswandel getuigde in het kleine dorpje van de vrije genade Gods. Voorwaar, hij was een der ouden in de poort.
Toch gingen de jaren tellen en zijn krachten werden steeds minder. Eerst liep hij nog wat rond met behulp van een wandelstok, maar dat ging op het laatst ook niet meer. Daardoor was hij aan zijn woning gebonden. Om toch naar buiten te kunnen werd een rolstoel voor hem gekocht. Nu was er de gelegenheid zich ook buiten de woning te bewegen. Ik zie hem nog plaats nemen in de rolstoel. Ook hier geldt, dat alles beleefd moet worden. Een mens is niet graag afhankelijk; geholpen te moeten worden is tegen de natuur van de mens. Gods volk weet dat bij bevinding, en dat zowel in de natuur als in de genade.

Een van zijn dochters reed hem de deur van zijn huisje uit. Ze vroeg: “Vader, waar gaan we naartoe?”
Hij antwoordde: “Langs de kerk, naar de laatste huisjes van het dorp.”
In mijn gedachten zie ik ze nog gaan. Een man met grote weldaden en een rijke ambtelijke bediening, was afhankelijk van de hulp van een ander. Gelukkig had hij geleerd te leven uit de bediening van Hem, Die een edikteug een gunstbewijs noemde.
Na zo’n duizend meter waren ze op de plaats waar hij zo graag naartoe wilde. Daar stonden ze, op een zomermorgen op een polderdijk, te midden van de rijpende gewassen op de akker.
Zijn dochter vroeg: “Vader, waarom wilde je toch hier naartoe?”
Ze zag hoe vader diep bewogen was. Met tranen in zijn ogen zei hij:
“O, mijn kind, op deze plaats heeft de Heere mijn ziel vrijgemaakt. Hier ben ik de rechtszaal binnengeleid. Als een doodschuldige stond ik voor mijn Rechter. Hij moest mij vonnissen, maar, o wonder, toen ik het vonnis moest aanvaarden, en als een strafwaardige uit Zijn gemeenschap verbannen moest worden, opende de Heilige Geest mijn ogen voor het wonder van de tussentreding van mijn dierbare Borg en Verlosser. Hij eiste mijn vrijspraak op grond van Zijn aangebrachte en aanvaardde prijsbetaling. Daarop sprak de Vader mij vrij en kreeg ik een recht ten eeuwigen keven en werd ik voor tijd en eeuwigheid overgenomen.”

Het werd stil op de oude polderdijk. Hier was een oude, verbroken, en in God verblijde man en een bewogen dochter. Hij mocht ervaren dat het bij het klimmen der jaren licht was.
Een mens kan niet uit zijn weldaden leven. Hij moet leren leven uit Christus. Maar toch wil de Heere naar Zijn vrijmacht het oude wel eens nieuw maken. Hij schenkt genade, onderhoudende genade en bevestigd de genade.
Gelukkig volk, dat van genade mag leren leven. Dan is er geen tekort. Het tekort komt er als er geen inkomsten meer zijn en wij van onze voorraad trachten te leven. Ruth moest inleven dat de gerstenoogst voorbij was. Het van Boaz gekregen bezit raakte op en haar leven was onopgelost.
Gelukkig was daar ook een oude in de poort, die tot haar sprak: “Zou ik u geen rust zoeken, mijn dochter.”

Slechts kort na hetgeen op de polderdijk plaats vond, werd hij toebereid voor de overgang uit het Mesech naar de plaats waar God alles is in allen. Bij zijn sterfbed stonden velen van Gods volk, ook de leraar van de gemeente.
Het is een voorrecht als wij met een vrije conscientie mogen staan bij elkanders sterfbed. Afscheid nemen van een dierbare betrekking geeft leed. Ook als Gods kinderen van elkaar afscheid moeten nemen is er verdriet. Er is immers een liefde, die de liefde der vrouwen verre te boven gaat.
“Wel, lieve broeder, hoe is de reis?” Heel duidelijk kwam het antwoord: “De bedelaar stierf.”
De leraar sprak: “Daar staat geschreven: En hij werd gedragen in Abrahams schoot.”
De oude ouderling sprak: “Zo zal het zijn en zo zal het in een wonder eindigen.”
Voorwaar, een ingrijpend getuigenis van een oude en geoefende ouderling. Hij lag als een bedelaar op God te wachten. Hij had als een bedelaar geleefd en is als een bedelaar gestorven. Hij is als een koningskind begraven.

Hoe vaak had hij gezegd dat een nauw onderzoek zo noodzakelijk is. Hij had in de Christenreis van Bunyan gelezen dat er een weg was van de hemel naar de hel. Hij kon zeggen: “Het zal een wonder zijn, als ze mij daar zullen opwachten.”
De gedachten zijn vele. Wat komen wij toch weinig bedelaars tegen. Wat sterven er toch weinig arme mensen. Hoe vol teleurstelling is vaak het ambtelijk bezoek in de gemeenten. Van het sterven van de oude mens wordt zo weinig vernomen. Men is rijk met een vastgestelde bekering. Twijfelen doet men niet meer. Men heeft het leven in eigen hand gevonden en daarom wordt men niet ziek. Er wordt rijk van Christus gewaagd, maar hoe Hij in het leven van een verloren en gevallen zondaar wordt geschonken van de hemel, wordt niet verstaan.

De ouden houdenop in de poort. Men mist hen niet meer.
Na de begrafenis sprak een der ouden: “Deze man heeft eerbaar geleefd, is eerbaar gestorven en is e eerbaar begraven.”
Het werd stil in het klaaghuis. Toen sprak weer een der ouden: “Hoe zal ik nog eens begraven worden?”
Hoe zal ons sterven zijn?
Ik hoor Jeremia, als een van de overgebleven ouden in de poort spreken: “HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als vanouds.”


Ds. P. Blok
Indrukwekkend DIA! Dank voor het plaatsen.
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

TER OVERDENKING

En weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.
2 Timotheus 3:1

Er is een beginsel van de smarten. De gebeurtenissen die wij waarnemen zijn slechts een begin van hetgeen komen gaat.
Weet dit, dat in de laatste dagen ontstaan zullen zware tijden.
Uit de oorlogsgevolgen, de honger en de ellende zien wij de mens zich openbaren. De vrije wereld dient zich aan. De grenzen worden verlegd. De normen veranderen. De gevolgen van de val tonen zich duidelijk. De mens wil zich vrij voelen. De geest van het Humanisme toont zijn ware gestalte. Wat dit is, weten wij uit Gods Woord.
Het is niet slechts een mededeling maar een vaststelling van de tijden die aan de openbaring van Gods Koninkrijk zullen voorafgaan.

“Want de mensen zullen zijn liefhebbers van zichzelven, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig. Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot het goede. Verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten dan liefhebbers Gods. Hebbende een gedaante van godzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Heb ook een afkeer van dezen.”

Er wordt duidelijk verwezen naar de afval in de laatste tijden. De Heere laat een blik slaan in het hart van de mens. De gevallen mens wordt getekend. Het wijst op de openbaring van Gods rechtvaardigheid. God is de zonde moe.
God onttrekt Zijn weerhoudende kracht en kort de algemene genade in. De mens de zonde komt dan in al zijn verschrikking openbaar. Het toont de zichzelf lievende mens. In zelfkoestering en egoïsme openbaart hij dan zijn van God gescheiden bestaan.

Wanneer wij spreken van de goddeloze mens, wijst dat op de mens zonder God. Eer dat de Zoon des mensen Zich zal openbaren in de heerlijkheid van Zijn wederkomst, zullen wij eerst de zondemens zien.
“En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd, zo zal de liefde van velen verkouden.”
Het hart van de mens kent slechts deze liefde: liefde voor zichzelf. De eis van Gods liefdewet is dan niet meer normatief. Dan blijft
slechts de afval over. Wat is afval? Het zijn de resten van iets. Ook dat zal in deze tijden openbaar komen. Wij zien in elk dorp en stad
de afvalwagens rijden. Ze halen het afval op. Het zijn de resten, die geen waarde meer hebben.

Er is klein afval en groot afval. De mens tracht een deel van het afval weer bruikbaar te maken. De mens sorteert. Hij verklaart het een nog bruikbaar en het andere niet.
De duivel viel van God af; herstel is niet meer mogelijk. De mens viel ook van God af. Door wederbarende genade is vanuit God herstelling weer mogelijk. De afval van God wordt alleen door genade bruikbaar gemaakt.

De boodschap van de genade zal niet altoos worden beluisterd. De God verwerpende mens zal niet altijd de boodschap tot bekering horen.
De vrijheid zoekende mens verwerpt bewust de enige vrijheid die in Christus is.
Dan zullen de zware tijden zich openbaren. Maar toch klinkt troostvol de boodschap tot Gods strijdende kerk: Zijt getrouw tot de dood
en Ik zal u geven de kroon des levens.

Ds. P. Blok
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32742
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditatie

Bericht door -DIA- »

Het is oktober. In de volgende maand zullen D.V. veel gemeenten de jaarlijkse Dankdag worden gehouden. Ik denk dat het geen kwaad kan om nu hier al aan te denken. Ik vond een reeks van 5 dankdagmeditaties in De Wachter Sions. Als we die nu teruglezen zou er dan één mens zijn die niet beschaamd behoeft te zijn?
Ezra mocht in de schuld komen: O HEERE, God van Israël! Gij zijt rechtvaardig; want wij zijn overgelaten ter ontkoming, als het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor Uw aangezicht in onze schuld; want er is niemand, die voor Uw aangezicht zou kunnen bestaan, om zulks.


Dan laat ik hier de meditaties volgen die tussen eind oktober en begin december 1967 in 5 afleveringen in De Wachter Sions stonden.
Voor deze keer een langere meditatie dan we gewend zijn. Ze vormen in feite ook 5 meditaties die een soort preek zouden kunnen zijn. Dit was vroeger in De Saambinder en in De Wachter Sions de gewoonte.

1. HET RECHTSGEDING DES HEEREN MET ZIJN VOLK.
O mijn volk! Wat heb ik u gedaan en waarmede heb ik u vermoeid? Betuig tegen Mij. Immers heb Ik u uit Egypteland opgevoerd en u uit het diensthuis verlost; en Ik heb voor uw aangezicht heengezonden Mozes, Aaron en Mirjam. Mijn volk, gedenk toch, wat Balak, de koning van Moab beraadslaagd, en wat Bileam, de zoon Beors, hem antwoordde; en wat geschied is van Sittim af tot Gilgal toe, opdat gij de gerechtigheden des Heeren kent.
Micha 6:3-5.


In deze tijd van dankdagen is het zo onze gewoonte, om in enkele nummers van ons blad ''n dankdagstof als schriftoverdenking te plaatsen. De tekstwoorden die we hierboven neerschreven, bepalen ons bij: het rechtsgeding des Heeren met Zijn volk.
Daarin wordt:
1. Een aanklacht van de zijde des volks uitgedaagd.
2. De weldaden des Heeren in herinnering gebracht.
3. De gerechtigheid des Heeren verhoogd.


De twist des Heeren met zijn volk, vinden we hier dus als bij wijze van een rechtsgeding ons voorgesteld. Bergen en heuvelen, ja de fundamenten der aarde, worden in dit rechtsgeding door de Heere tot getuigen geroepen. In het begin van dit hoofdstuk lezen we immers:
Hoort nu, wat de Heere zegt: maak u op, twist met de bergen en laat de heuvelen uwe stem horen. Hoort, gij bergen, de twist des Heeren, mitsgaders gij sterke fundamenten der aarde; want de Heere heeft een twist met zijn volk, en hij zal zich met Israël in recht begeven. En dan begint de Heere verder met in bovenstaande tekstwoorden in dit rechtsgeding een gegronde aanklacht van de zijde van zijn volk tegen hem uit te dagen. O mijn volk! Zegt Hij, wat heb Ik u gedaan en waarmede heb ik u vermoeid? Betuig tegen Mij.

Het is dus alsof wij hier de Heere met zijn volk samen gesteld zien in een rechtshandeling, waarin de Heere zich voorstelt als een beschuldigde of aangeklaagde, die zich tegenover de beschuldigingen tegen hem ingebracht, heeft te verdedigen. Het scheen immers wel in de trouweloze handelingen van Israël, alsof er enig gruwelijk onrecht door de Heere was bedreven, waardoor het volk er reden toe gevonden had om hem de dienst en de gehoorzaamheid op te zeggen. Maar wanneer nu het recht over deze aangelegenheid zal moeten beslissen, dan moet het volk met zijn aanklachten ook maar voor de dag komen. En die aanklacht daagt de Heere nu uit in de tekst.

Maar is de uitdaging van die aanklacht ligt eigenlijk al een aanklacht van de Heere tegen Israël. In dit rechtsgeding zal de Heere zelf dan ook vrij uitgaan, terwijl zijn volk daartegenover schuldig zal worden verklaard. Bij de overdenking van onze tweede gedachte willen we zien, hoe de Heere Israël de weldaden voor ogen stelt, die hij in vroegere tijden had bewezen. Maar in de uitdaging van de aanklacht, die we allereerst in de tekst kunnen vinden, ligt ook reeds een herinnering aan de weldaden die hij Israël zo rijkelijk had betoond. Hij noemt hier Israël immers zijn volk. O mijn volk! Wat heb ik u gedaan, zo vraagt hij hier dat volk af. Dit wijst ons op de verbondsverhouding waarin hij dat volk tegenover zich had gesteld.

Israël was boven alle volken rijkelijk door god beweldadigd. Aan Jacob maakte hij zijn woorden bekend en aan Israël zijn inzettingen en zijn rechten. Alzo heeft Hij aan geen volk gedaan; en zijn rechten, die kennen zij niet. Hallulujah! Psalm 147:19 en 20.
Israël leefde dus onder de openbaring of bediening van Gods verbond. Neen, niet het ganse volk was in het wezen des verbonds begrepen. Alleen het ter zaligheid verkoren Israël was in het verbond. De anderen leefden echter wel onder de openbaring of bekendmaking van dat verbond. En die openbaring of bekendmaking noemen wij ook wel de bediening des verbonds, omdat de Heere binnen die kring van de verbondsopenbaring de zijnen wil toebrengen, want het geloof is immers uit het gehoor van het woord Gods.

Zo was het dus wel een groot voorecht voor Israël, om op deze wijze van andere volken te zijn onderscheiden. Het is hetzelfde voorrecht als waarin wij mogen delen. Het teken en zegel van Gods verbond dragen we aan ons voorhoofd. In de zuivere waarheid zijn we onderwezen. Gedurig mogen we die waarheid ons horen verkondigen. Maar zo leven we daardoor toch ook onder een zware verantwoordelijkheid. Door de verkondiging van zijn woord maakt god zich volkomen vrij van ons. Dood en leven, zegen en vloek laat hij ons prediken. Maar de Heere geeft dan ook nauwkeurig acht bij ons op de onderhouding van zijn rechten en inzettingen.
Daaraan was voor Israël een uitwendige beweldadiging verbonden. Als het volk in de weg van Gods inzettingen wilde wandelen, dan bleef de uitwendige zegen niet uit. Maar daartegenover werd het volk bezocht met Gods oordelen en slagen, als het van de wegen des Heeren afweek.

Met ons land en volk is het ook steeds zo gegaan. Evenals Israël is ons land ook boven andere landen en volken rijkelijk door God bevoorrecht geworden. Neen, men behoeft ons niet te zeggen, dat we ons volksbestaan niet met het theocratisch volksbestaan van Israël moeten verwarren. Een theocratisch volk gelijk Israël is ons volk nimmer geweest. Maar wel is ons volk evenals Israël een bijzonder beweldadigd volk. Welk een bloeitijd heeft Gods kerk in ons vaderland toch gekend! En welke wonderen heeft God niet in ons vaderland verricht! De tachtigjarige oorlog tegen Rome is niet tevergeefs geweest. God heeft de waarheid over de leugen doen zegevieren. En de geschriften onzer vaderen geven er ons het bewijs van, hoe er een tijd is geweest waarin alom in het land de zuivere waarheid Gods verkondigd werd. En trots het diep verval heeft de Heere tot op de dag van heden ons die waarheid nog gelaten. Overheid en onderdaan behoeven van die waarheid niet onwetend te zijn. Maar welk een algehele afwijking van de wetten en inzettingen des Heeren is er toch bij hoog en laag gekomen.

Als God ons met zijn ontzaglijke oordelen zal gaan bezoeken, zal dat ook niet zonder reden zijn. Als een bijzonder beweldadigd volk staan we ook te meer aansprakelijk. De laatste tijd heeft zich doen kennen als een weeldetijd, maar deze weelde was meer een weelde in schijn dan in werkelijkheid. We komen daar nu wel steeds meer achter. Een overheid die steeds met blindheid is geslagen geweest, moet het nu wel erkennen dat beperking van de uitgaven noodzakelijk is. Maar het is te vrezen dat men nu met een beperking het land niet meer zal kunnen redden. Tot op de dag van heden heeft de Heere echter met ons land nog geen voleinding willen maken. Dat had de Heere ook met Israël nog niet gedaan in de tijd van de profeet Micha. O Mijn volk! Zo roept hij hier uit, wat heb Ik u gedaan en waarmede heb Ik u vermoeid?
(wordt vervolgd)

2. HET RECHTSGEDING DES HEEREN MET ZIJN VOLK.
„Waarmede ben ik u moeilijk of lastig geweest? " zo vraagt de Heere hier eigenlijk aan dat volk. „heb Ik wel gehandeld met u naar uw zonden? Heb Ik u wel gestraft naar dat ge u waardig hebt gemaakt? ”
Zou de Heere datzelfde ook thans aan ons niet kunnen vragen? Wel heeft de Heere ons met Zijn oordelen reeds zwaar bezocht, maar toch is Hij steeds in de toorn nog des ontfermens gedachtig geweest. Hij heeft het licht nog niet geheel van de kandelaar weggenomen. En ook heeft Hij ons in de weg van de uitwendige onderhouding dit jaar van al het nodige nog rijkelijk voorzien. Hij heeft ons een zeer vruchtbaar jaar geschonken en met geen bijzondere rampen en onheilen ons bezocht. Wat heeft god ons nu voor kwaad gedaan? Laten we nu met onze aanklacht eens voor de dag komen! Betuig nu eens tegen Mij! Zo roept de Heere ons in het bijzonder toe. Ons heeft Hij immers ook nog Zijn Woord geschonken. Voor ons is de afwijking van zijn wetten dan ook zoveel te erger.

De uitdaging van deze aanklacht heeft ons dan ook zoveel te zeggen. Hoever zijn wij over het algemeen niet met de stroom des tijds meegevoerd. Als we nog wat trouw zijn in ons kerkgaan, is dat meest maar sleur- en vormendienst geworden. Hoe is immers verder onze uitleving? We geven onze principes steeds meer prijs op alle terreinen van het leven en we maken ons aan de nationale zonden ook steeds meer schuldig.

Droevig is het over het algemeen in de gezinnen met de godsdienst gesteld. Onze opgroeiende jeugd is vervuld met nieuwe ideeën. Men heeft nu eenmaal een zoveel ruimere kijk op het leven gekregen. Met die bekrompen denkbeelden van die ouderwetse mensen houdt men zich niet meer op. Maar levensernst is er met dat alles in het minst niet meer te vinden.

Geen oor heeft men meer voor een ernstige vermaning. Alle waarschuwingen stuiten terug men luistert er naar met een spottrek om de mond, of anders ontbreekt het aan tegenredenen niet. Maar uiteindelijk moet al die onverschilligheid die zich openbaart, ons tot onszelf doen inkeren. Wat gaat er nog van ons leven uit?

In het bijzonder heeft de uitdaging des Heeren de levende kerk dan ook zoveel te zeggen. Die levende kerk roept de Heere het hier in het bijzonder toe: O Mijn volk! Wat heb Ik u gedaan en waarmede heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij.
Dit volk is in het bijzonder zijn volk, door hem verkoren en bemind. Het is zijn volk uit kracht van het eeuwig verbond, waarin hij zich dat volk heeft toegeëigend. Het is dat volk, dat de zonde wel als zonde heeft leren kennen, maar nu over het algemeen ook zo weinig meer de zonde in de zonde ziet.

Hoe beschamend is voor dat volk toch ook de uitdaging die we hier beluisteren. Het is een uitdaging die voor dat volk tegelijk een aanklacht inhoudt. Is men zelf er de oorzaak niet van, dat men door god met tegenheden werd bezocht? Maar heeft de Heere dan ook ooit wel naar de zonden gehandeld? Och neen, hoe zwaar de kastijdingen des Heeren ook mochten zijn, men zal met de dichter toch moeten erkennen:
De heer wou mij wel hard kastijden,
maar stortte mij niet in de dood;
verzachtte vaderlijk mijn lijden.
En redde mij uit alle nood.


Laat dat volk nu met zijn aanklacht tegen de Heere eens voor de dag komen! Laat men nu eens trachten om op een gegronde wijze god schuldig te verklaren en van onrecht te betichten. „ben ik Israël een woestijn geweest, of een land der uiterste donkerheid? " zo vraagt de Heere dat volk af. „waarom zegt dan Mijn volk: wij zijn heren, wij zullen niet meer tot u komen?" Heeft de Heere niet altijd uit- en doorgeholpen in alle moeilijke omstandigheden? Heeft hij er niet steeds het bewijs van gegeven, dat hij niettegenstaande alle afwijkingen van zijn geboden, toch nog ten goede aan dat volk gedacht? Past het dat volk dan niet om in de diepste ootmoed de weldaden des Heeren te erkennen?

Die weldaden worden hier in de tekst ook door de Heere het volk in herinnering gebracht.
Immers heb ik u uit Egypteland opgevoerd en u uit het diensthuis verlost; en ik heb voor uw aangezicht heengezonden Mozes, Aaron en Mirjam. Mijn volk, gedenk toch, wat Balak, de koning van moab, beraadslaagde en wat Bileam, de zoon Beors, hem antwoordde; en wat geschied is van Sittim af toe Gilgal toe.
Altijd maar weer is Israël door de mond der profeten herinnerd aan die verlossing eenmaal uit het diensthuis van Egypte. Door een machtige hand en een uitgestrekte arm had de Heere Israël uit Egypte opgevoerd. Daar lag het begin van Israëls zelfstandig volksbestaan.
Daarom was die verlossing uit Egypteland van zulk een grote betekenis. En hoe had de Heere in die wonderlijke verlossing getoond, hoe Hij alleen God was. Israëls god was dus de ware god. Dat kon Israël weten. Daar was het bewijs van gegeven in de verlossing uit die harde dienstbaarheid. En bij de wetgeving is Israël daar ook weer aan herinnerd, als de Heere sprak: „ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.”
Maar zoals nu Israël verlost was uit Egypte, zo is het geestelijk Israël verlost uit het Egypte van het diensthuis der zonde. En niets is er wat de ziel meer in verootmoediging moet brengen voor Gods aangezicht dan een indruk van die onbegrijpelijke opzoekende liefde Gods.

God herinnert er Zijn volk wel eens aan, waar hij het vandaan gehaald heeft. Hoe diep beschaamd moet men dan toch zijn, als men op al zijn afwijkingen ziet. Is men daartoe geroepen uit de duisternis tot dat wonderbare licht? In Egypte had men moeten omkomen. Egypte was voor Israël het land van de schaduwen des doods. Daar dreigde het volk een gewisse ondergang. Maar zo ook ging het in het Egypte van het diensthuis der zonde op de eeuwige dood aan. Men lag er geworpen op het vlakke des velds, waar geen oog medelijden met hem had. Maar o eeuwige liefde Gods, die er aan te pas kwam om zulk een mens wellicht uit een diep zondig leven en uit een van de waarheid vervreemd geslacht, te trekken met koorden van goedertierenheid! Zo heb Ik u, zegt God, uit Egypteland opgevoerd en uit het diensthuis verlost.

3. HET RECHTSGEDING DES HEEREN MET ZIJN VOLK.
Uit het diensthuis der zonde heeft God dus zijn volk verlost. Van nature zijn we allen de zonden dienstbaar. De zonden heersen over ons maar in die inwendige roeping wordt de heerschappij voerende kracht der zonde verbroken. God roept Zijn volk met een hemelse roeping. De verlossing uit het Egypte van het diensthuis is dus hetzelfde als de krachtdadige inwendige roeping. Maar deze roeping geschiedt dan ook met een zeker doel. Gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, zegt de apostel, zo wordt ook gij zelven heilig in al uwe wandel; daarom dat er geschreven is: zijt heilig, want Ik ben heilig.
Maar och, hoe weinig beantwoordt Gods volk aan dat doel van die goddelijke roeping! In het rechtsgeding des Heeren met Zijn volk, moet zijn volk er in alles toch zo schuldig uit komen. Er is zo weinig van te zien, dat dat volk door god uit Egypte is verlost, opdat het heilig en onberispelijk voor hem zou zijn in de liefde. De kostelijke kinderen Sions zijn de aarden flessen gelijk geworden. Het fijne goud is zo verdonkerd. Welk een afhoerering openbaart zich bij hen van de levende God. De goden van de tijd worden zo door hen nagewandeld. Maar Ik, zo spreekt Jehova, ben de Heere, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. Dient dan geen goden nevens Mij!

Maar de Heere gaat nog verder met dat schuldige volk zijn weldaden in herinnering te brengen. En Ik heb voor uw aangezicht heengezonden Mozes, Aaron en Mirjam. Het is een merkwaardig drietal dat hier door god genoemd wordt. Onder de leiding van dat drietal trok Israël door de woestijn. Mozes was de middelaar van het oude verbond. Hij was de grote leidsman van het volk bij de uittocht uit Egypte en gedurende de veertigjarige woestijnreis. Hij was het die de wetten en rechten waarnaar het volk geregeerd moest worden, uit Gods eigen mond ontving. Hij was koning in Jeschurun. Deut. 33 : 5.
Ook Aaron wordt hier in de tekst, genoemd. Hij was hogepriester. En Mirjam is ons bekend als profetes. Zo zien we in die drie personen de drie ambten van profeet, priester en koning verenigd. Buiten christus om heeft nooit iemand drie ambten bekleed. Maar nu waren Mozes, Aaron en Mirjam nauwe bloedverwanten van elkaar. Mozes en Aaron waren broeders en Mirjam was hun zuster. En zo wijzen deze drie personen ons toch wel duidelijk heen naar christus, in wie die drie ambten in één persoon verenigd zijn .
In die ambten wordt hij zijn volk onmisbaar en dierbaar. Als profeet moet hij onze onwetendheid verlichten, als priester heeft hij zich voor de zijnen geofferd en bidt hij ook steeds voor hen aan de rechterhand Zijns Vaders, ja, zegent hij hen met tijdelijke, geestelijke en eeuwige zegeningen, terwijl hij als koning hen regeert en beschermt. Over die drie ambten zou er dus ook nog wel heel wat te zeggen kunnen zijn. Dit drievoudig ambt bedient Christus dus tot zaligheid van zijn kerk. Wat is er dan meer aan die wijngaard te doen dan dat god er aan gedaan heeft?

Maar tegen de genade zondigt Gods volk dan ook niet goedkoop. Niet alleen heeft de Heere dat volk uit het Egypte van het diensthuis der zonde willen verlossen, maar Hij heeft Zich in de rijkdom Zijner genade in Christus door dat volk willen doen kennen. In de zuivere prediking wordt die Middelaar ons altijd in die drie ambten voorgesteld als een volkomen Zaligmaker. Dit stelt alle hoorders van het evangelie te meer schuldig voor god, als zij op zulk een grote zaligheid geen acht geven. Israël was een bijzonder beweldadigd volk. Dat volk mocht ter onderscheiding van andere volken onder het licht van het evangelie leven. Ook aan ons wordt die middelaar in zijn drie ambten als onmisbaar ter zaligheid steeds voorgesteld.
Maar voor ons is het dan ook zoveel te erger, als wij onder het licht van dat Evangelie verloren moéten gaan. Toen begon Hij de steden, in dewelke zijn krachten meest geschied waren, te verwijten, omdat zij zich niet bekeerd hadden: wee u Chorazin, wee u Bethsaïda! Want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben. Doch Ik zeg u: het zal Tyrus en Sidon verdraaglijker zijn in de dag des oordeels dan ulieden.
Vanwege die uitwendige afzondering onder zijn woord, spreekt de Heere ons aan als Zijn volk. O Mijn volk! Wat heb Ik u gedaan en waarmede heb ik u vermoeid? Betuig tegen Mij. Immers heb Ik u uit Egypteland opgevoerd en u uit het diensthuis verlost; en Ik heb voor uw aangezicht heengezonden Mozes, Aaron en Mirjam. De Heere sprak hier door de mond van de profeet Micha het ganse volk van Israël aan. Dit was zijn volk als het volk des verbonds, daar hij het onder de openbaring of bediening van zijn verbond deed leven.

Maar wat voor Israël gold, geldt ook voor ons. Ook aan ons wordt Christus in Zijn volle rijke middelaarsbediening gedurig voorgesteld. O welk een beweldadiging! Maar och, wat bekommeren wij ons om onze zaligheid? De tijd waarin we leven, biedt ons zeer veel wat bekoorlijk is voor het vlees. Onze jeugd grijpt liever naar verderfelijke lectuur dan naar zulke geschriften, die ons wat bieden voor onze onsterfelijke ziel. We baden ons in de weelde en overdaad. Wie gaat er op het ogenblik met de tijd niet mee in het zich aanschaffen van al wat maar luxe en modem is? Daar hebben we ons geld voor over; daar brengen we onze tijd mee door. De godsdienst is voor de meesten bijzaak geworden.
Het ergste is echter, dat al wat deze tijd ons biedt, ook het hart van Gods begenadigde volk zo heeft ingenomen. Waar zijn de bekommeringen nog om christus te gewinnen? Waar is er nog een opwassen in de genade en de kennis van Christus? Waar is er nog een benodigen van Hem in Zijn middelaarsambten?

Kunnen we met de apostel zeggen, dat ons leven met Christus is, verborgen in God? Is er nog wel een, vruchtdragend leven, uit die persoon bij ons te vinden? Is hij dan in zijn drie ambten nimmer dierbaar voor ons geweest, in mindere of meerdere mate? En kunnen we Hem daarin dan nu zo goed missen? O, dat toch de weldaden des Heeren ons eens levendig in herinnering mochten komen, opdat wij beschaamd werden vanwege al onze geestelijke afhoereringen! De Heere wijst in de tekst ook nog op een andere weldaad die Hij dat volk had bewezen. Zijn goddelijke zorg en bewaring waren over dat volk steeds uitgestrekt geweest. Mijn volk, zegt Hij, gedenk toch, wat Balak, de koning van moab, beraadslaagde, en wat Bileam, de zoon Beors, hem antwoordde; en wat geschied is van Sittim af tot Gilgal toe, opdat gij de gerechtigheden des Heeren kent.

4. HET RECHTSGEDING DES HEEREN MET ZIJN VOLK.
Niet alleen heeft de Heere dus Israël herinnerd aan de verlossing uit Egypte, maar ook aan Zijn trouwe onderhoudende zorg over dat volk gedurende de woestijnreis, alsook aan de vervulling zijner beloften in het inbrengen in het beloofde land. Er zijn wat helse aanslagen tegen dat volk gepleegd! Als Farao het volk heeft laten trekken, dan heeft hij al spoedig daarvan berouw gehad en jaagde hij het na, opdat hij het zou wederbrengen naar Egypte. En van Amalek weten we, hoe hij Israël in de staart is aangevallen.

Maar ook heeft Balak, de koning der Moabieten, de ondergang van dat volk gezocht, als hij Bileam gehuurd heeft om dat volk te vloeken. En hoe rechtvaardig had de Heere het volk kunnen laten vervloeken. Het volk was toen aan het einde van de woestijnreis gekomen. Gedurende die woestijnreis had het volk het steeds zo diep verzondigd. Zo had het zich dus de vervloeking wel waardig gemaakt. Maar toch heeft Bileam het volk niet mogen vervloeken. In plaats van het te vloeken, heeft hij het moeten zegenen. Dat heeft Bileam ook wel tegen zijn wil gedaan. Gaarne had hij om het hem aangeboden loon de gewisse ondergang van dat volk voorspeld. Maar hij kon niet anders spreken dan dat god hem te spreken gaf. Hij verhief zijn spreuk met te zeggen: „Uit syrië heeft mij Balak de koning der moabieten laten halen, van het gebergte tegen het oosten, zeggende: kom, vervloek mij jacob, en kom, scheld Israël. Wat zal ik vloeken, die God niet vloekt, en wat zal ik schelden, waar de Heere niet scheldt?" Er was geen toverij tegen Jacob, noch waarzeggerij tegen Israël.

Maar hoe was het toch mogelijk, dat de Heere dat schuldige volk niet door Bileam deed vloeken? Och, Bileams rede geeft ons daar wel het antwoord op. „Ik zal Hem zien", zo sprak hij, „maar nu niet; ik zal Hem aanschouwen, maar niet nabij. Er zal een Ster voortgaan uit Jacob, en daar zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de landpalen der Moabieten verslaan, en zal al de kinderen Seths verstoren''.”
In Christus kan alleen een schuldig en vloekwaardig volk maar gezegend zijn en gezegend blijven. Zo schouwt god niet aan de ongerechtigheid in Jacob en de boosheid in Israël. De Heere, Zijn God is met hem, en het geklank des konings is bij hem. Het volk moest er nog maar eens aan denken, hoe de Heere de vloek van Bileam in een zegen had willen veranderen. Gedenk toch, zegt de Heere, wat Balak, de koning van moab, beraadslaagde, en wat Bileam, de zoon Beors, hem antwoordde.
O, hoe beschamend is dit toch voor het Israël Gods! Die onveranderlijke verbondstrouw des Heeren moet de ziel toch zulk een oorzaak van verwondering zijn.
Hij handelt nooit met ons naar onze zonden;
hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden,
Hij straft ons, maar naar onze zonden niet.


De ware dankbaarheid zou toch wel de vrucht van zulk een beweldadiging moeten zijn. Maar neen, de Heere moet er zijn volk nog aan herinneren. Gedenk toch... Zo lezen we hier in de tekst. Naar de handelingen van, het volk te oordelen, had het volk te oordelen, had het volk er reden toe gevonden om van de Heere of te wijken. God scheen het er naar gemaakt te hebben, dat het volk hem de rug toekeerde. Daarom heeft de Heere aan dat volk gevraagd: O Mijn volk! Wat heb Ik u gedaan en waarmede heb Ik u vermoeid?
Maar op die vraag geeft de Heere hier in de tekst zelf het antwoord, als hij het volk herinnert aan de weldaden die hij zo onverdiend had wallen bewijzen. Men moest ook nog maar eens denken aan wat geschied was van Sittim af tot Gilgal toe.

Deze woorden uit Micha 6 worden in de gesprekken nogal eens verkeerd gebruikt. Men denkt dan dat er de gehele weg mee wordt bedoeld waarin de Heere zijn volk geleid heeft sinds Hij genade in het hart verheerlijkt heeft. Maar Sittim en Gilgal lagen zover van elkaar af. Sittim was immers de laatste legerplaats van de kinderen Israëls in de woestijn. Daar zond Jozua de verspieders uit naar de stad Jericho en het omliggende land. Te Sittim waren dus de kinderen Israëls bij de Jordaan gekomen, terwijl Gilgal lag aan de overzijde van de Jordaan. Toch was er heel wat gebeurd tussen Sittim en Gilgal. God had het volk droogvoets door de Jordaan geleid. Dat had hij gedaan, niettegenstaande het volk het te Sittim ook weer diep verzondigd had. Als Bileam het volk niet had kunnen vloeken, dan heeft hij Balak de raad gegeven om het volk een aanstoot voor te werpen, opdat het volk de vloek over zichzelf zou brengen. In openbaring 2 : 14 kunnen we dat lezen. De Moabieten hebben op de raadgeving van Bileam een groot feest gevierd ter ere van hun afgoden.
En de kinderen Israëls werden tot dat feest genodigd. En de kinderen Israëls gaven gehoor aan deze uitnodiging, met het gevolg dat men daar hoereerde met de dochteren der Moabieten. Zo heeft men daar te Sittim de Heere tot toorn verwekt. We kennen die geschiedenis uit Numeri 25 wel. Pinehas heeft daar de grimmigheid des Heeren van Israël afgewend, als hij daar die Israëlietische man en die Midianietische vrouw in de hoerenwinkel is nagegaan en ze met zijn spies, in de buik doorstoken heeft. Hoe rechtvaardig had de Heere daar te Sittim met de kinderen Israëls een voleinding kunnen maken. Maar dat heeft hij niet gedaan. Het volk werd droogvoets door de Jordaan in Kanaän geleid. Zo is men dus te Gilgal gekomen. En wat is er toen te Gilgal geschied? Daar heeft de Heere het verbond met Israël vernieuwd. Daar werd het volk weer besneden en ook werd daar het paasfeest gevierd.
Zo wilde de Heere daar dus zijn verbondstrouw aan een trouweloos volk bewijzen. Heeft de Heere in ons leven zo ook wel eens het verbond vernieuwd? Het Israël van deze tijd zal dat toch niet durven ontkennen. Die verbondsvernieuwing wordt toch zulk een wonderlijke zaak voor een trouweloos volk. God blijft de getrouwe trots al de ontrouw van de Zijnen.
Hij is het, die verlossing zond
aan al zijn volk; hij zal 't verbond
met hen in eeuwigheid bewaren
.

Och dat in deze tijd van de dankdagen die verbondstrouw des Heeren eens in diepe verootmoediging door ons mocht worden erkend! God heeft er toch geen aanleiding toe gegeven, dat wij hem zo snood verlaten zouden. Daarom vraagt de Heere ons af: O Mijn volk! Wat heb Ik u gedaan en waarmede heb ik u vermoeid? En dan brengt hij ons die beweldadiging in herinnering, maar dat doet hij dan ook opdat in dit rechtsgeding zijn gerechtigheid zal worden verhoogd. Daarom volgt er ook op: opdat gij de gerechtigheden des Heeren kent. In een volgende meditatie hopen we daar onze aandacht nog even aan te geven.

5. HET RECHTSGEDING DES HEEREN MET ZIJN VOLK.
De Heere gaat dus in dit rechtsgeding vrijuit en het volk wordt schuldig verklaard. Als de Heere in dit rechtsgeding een aanklacht van de zijde des volks heeft uitgedaagd, dan heeft Hij zelf die aanklacht het volk al ontnomen, door het zijn vele weldaden in herinnering te brengen. Maar dan is het slot van alles ook, dat de Heere in zijn gerechtigheid wordt verhoogd. Opdat gij de gerechtigheden des Heeren kent. In plaats van dat er een aanklacht van de zijde des volks tegenover de Heere kan overschieten, is er dus nu een aanklacht van God tegen dat volk. De Heere vindt hier rechtvaardige redenen om zich over zijn volk te beklagen en om een veroordelend vonnis over dat schuldige volk uit te spreken. De Heere laat dus nu hier het volk weten, dat hij rechtvaardig met zijn oordelen door kan trekken.
Maar nu wordt hier zo opmerkelijk gezegd: opdat gij de gerechtigheden des Heeren kent. Het kennen van de gerechtigheden des Heeren gaat gepaard met een erkenning van eigen ongerechtigheid. Als men eigen schuld niet overnemen kan, dan kan men ook de gerechtigheden des Heeren niet erkennen. We blijven dan altijd nog maar rein in onze eigen ogen, terwijl we van onze drek niet gewassen zijn. Zo durven we dan met de overspelige vrouw nog wel te zeggen, dat we geen ongerechtigheid hebben gewrocht. Dus kunnen we ons dan de oordelen en de slagen des Heeren niet waardig keuren.
De ware schuldontdekking brengt echter tot de oprechte schulderkenning. Dat doet ons met David instemmen: tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan, dat kwaad is in uwe ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten.
Wat is het toch een goddelijk werk, om een mens tot zulk een erkenning te brengen! Zo valt men dus het recht des Heeren toe en weet zichzelf niet diep genoeg voor Gods heilig aangezicht te verfoeien. Welk een dierbare zaak om zo de zijde Gods te mogen kiezen! Neen, dat is geen vrucht van eigen akker. Het bedenken des vleses is vijandschap tegen god. Gods volk komt er onder de slaande hand des Heeren wel achter, dat god er aan te pas zal moeten komen om de ziel in die buigende gestalte ''e brengen, waarin men erkennen zal dat hij geen onrecht doet. Als God ons niet bewaart, dan zal de vijandschap die uit ons hart opbruist tegen de wegen en de handelingen des Heeren, zich zeker ook in onze woorden openbaren. We zijn dan altijd nog maar te goed voor de slagen. Dat is die eigengerechtigheid die zo diep in ons hart is ingeworteld,

Maar zalige omkeer in de ziel, als die vijandschap eens verbroken wordt en als er in de overname van onze schuld een erkenning bij ons mag komen van de gerechtigheden des Heeren. Zo zullen dan ook alleen de weldaden des Heeren waarde voor ons kunnen krijgen. We hebben beluisterd, hoe de Heere in dit rechtsgeding het volk zijn weldadigheden voor ogen heeft gesteld. Moet dat een zich, schuldig kennend mens niet klein doen worden voor zijn aangezicht?
Alleen in het besef van eigen onwaardigheid, ja, hel- en doemwaardigheid vanwege de zonden, kunnen de weldaden, die God ons schenkt ook voor de tijd, op een rechte wijze door ons worden erkend. Dan zijn wij geringer dan al die weldadigheden en die trouw, die god ons heeft bewezen. Ja, dan zullen we met David betuigen: wie ben ik, Heere Heere, en wat is mijn huis, dat gij mij tot hiertoe gebracht hebt?
Zo kan het dus alleen een ware dankdag voor ons worden. Zulk een dankdag is dus eigenlijk ook een boetedag. Dan mogen we de weldaden als onverdiende weldaden uit Gods hand ontvangen, maar er ook mee tot hem als de grote weldoener wederkeren. Dan eindigen we dus in de gever van alle goede gaven.

Maar dan kan er ook alleen een hoop in onze ziel verrijzen op die god, die nog niet handelen wil met ons naar onze zonden. Als Jeremia op Jeruzalems puinhopen de gerechtigheden des Heeren mocht erkennen, dan kreeg hij ook de goedertierenheden des Heeren op te merken. Het zijn de goedertierenheden des Heeren, zo riep hij uit, dat wij niet vernield zijn, dat Zijn barmhartigheden geen einde hebben. Maar toen kon hij ook zeggen: de Heere is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op hem hopen. Waarlijk, alleen in de erkenning van de gerechtigheid des Heeren, wordt Gods goedheid voor ons hemelhoog. Maar dat geeft ook een betrouwen op die goedertierenheid in de ziel voor de toekomst. Hoe duidelijk zegt de dichter ons dat in de 36e psalm. Daar horen we hem immers getuigen: uwe gerechtigheid is als de bergen Gods, uwe oordelen zijn een grote afgrond; Heere, gij behoudt mensen en beesten. Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid, o God! Dies de mensenkinderen onder de schaduw Uwer vleugelen toevlucht nemen.

Och, dat het dan tot zulk een erkenning van de gerechtigheden des Heeren bij ons eens mocht komen! Dit zal gewis gepaard gaan met een losmaken van de knopen der ongerechtigheid. Dan worden de zonden ons waarlijk weer eens tot smart en komt er opnieuw een oprechte verbinding aan de Heere. Zo zullen in de erkenning van zijn gerechtigheid. Zijn goedertierenheden ons tot bekering leiden.
Dat het zo eens dankdag voor ons mocht worden! Dan is ons danken geen lippenwerk, waarbij we gelijk de zonden aan de hand kunnen houden. Zulk een dankdag is immers een stank in Gods neusgaten. En zo wordt er toch maar zoveel dankdag gehouden in deze tijd. De zonden worden in het geheel niet meer genoemd of bestraft, of waar dit nog gebeurt, kunnen we er toch gelijk mee doorgaan in een zondige weg. Maar een oppervlakkige belijdenis der lippen behaagt god dan ook niet. We horen hem in ditzelfde hoofdstuk, enkele verzen verder dan ook zeggen: hij heeft u bekend gemaakt, o mens! Wat goed is; en wat eist de Heere van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoediglijk te wandelen met uw God?
Dat is dus het kennen van de gerechtigheden des Heeren. Zo wordt niet alleen de schuld door ons overgenomen en de straf door ons als rechtvaardig aanvaard, maar zo verkiezen we dan uit kinderlijke vreze om in de rechte weg des Heeren te mogen wandelen. Wie is dan wijs? Die versta deze dingen; wie is verstandig, die bekenne ze; want des Heeren wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen; maar de overtreders zullen daarin vallen.

Ds. F. Mallan
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie