Re: Gelezen (geloofsopbouwend)
Geplaatst: 11 aug 2022, 09:02
Ds. W. Guthrie schreef:Het is een heerlijke, Goddelijke openbaring aan de ziel, Gods liefde uitstortende in het hart. Het is een zaak die beter te gevoelen dan te bespreken is. Het is geen hoorbare stem; maar het is een golf van heerlijkheid, die de ziel met God vervult, zoals Hij leven, licht, liefde en vrijheid is, hebbende in zich de kracht van die hoorbare stem: O, gij zeer gewenste man, Dan. 9 : 22 en 23, stellende de mens die het ondervindt in verrukking en vervoering als buiten zichzelf, met de woorden in zijn hart: het is goed hier te zijn, gelijk Petrus zeide, Matth. 17 : 4.
Het is datgene wat van Christus uitging tot Maria, als Hij haar naam noemde, Joh. 20 : 16. Hij had al eerder enige woorden tot haar gesproken, doch zij verstond het niet, dat Hij het was. Maar toen Hij dit ene woord sprak: Maria, toen werd er een wonderbare Goddelijke toevoering en openbaring gemaakt aan haar hart, waardoor zij zo volkomen naar wens vervuld werd, dat er geen plaats was voor redenering en tegenspraak, of Hij Christus was al of niet, en of zij wel enig deel aan Hem had. Die openbaring maakte geloof voor haarzelf en is van even gelijke kracht als het woord: Dus spreekt de Heere.
Dit is zulk een glans van heerlijkheid, dat het in de hoogste zin mag genoemd worden een onderpand of de eerstelingen van de erfenis. Want het is een gevoelen van de arm van de heilige God, die de gelovige bijna geheel Zijn beeld gelijkvormig maakt, hem zodanig verrukkende, dat hij alles vergeet, behalve de tegenwoordige openbaring. 0, hoe heerlijk is die openbaring des Geestes! 't Geloof klimt hier tot zulk een volle verzekerdheid op, dat het zich ten enenmale uitlaat in gevoelige omhelzingen Gods. Dat is de zaak die het best de naam verdient van gevoelige tegenwoordigheid.
Geautomatiseerde vertaling van:Ds. J. Owen schreef:Ten derde, enig geloof, vertrouwen of vertrouwen dat absoluut te scheiden is van alle andere genaden, is niet denkbaar. Sommigen hebben gezegd: "mensen kunnen geloven en hun vaste vertrouwen in Christus stellen voor het leven en zaligheid, en toch niet gerechtvaardigd zijn.” Dit is een standpunt dat zo destructief is voor het evangelie, en zo schandalig, en zo'n uitdrukkelijke ontkenning van het verslag dat God heeft gegeven over zijn Zoon Jezus Christus, dat ik me afvraag of iemand van nuchterheid en geleerdheid voor de gek gehouden zou kunnen worden om het te geloven.
ds E. van Meer schreef: “En Henoch wandelde met God” Genesis 5 :22. (Hooglied 5:6b).
In de brief van Judas staat, dat Henoch de zevende van Adam was. Dat heeft een bedoeling. Gelijk de sabbat de zevende in de rij der dagen was, zo was Henochs leven een sabbatsleven in de reeks der geslachten, want hij wandelde met God. De profeet Amos vroeg: “Zullen twee tezamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn?”
De Heere en Henoch zijn ook bijeengekomen en dit is niet van Henoch uitgegaan, want er is niemand, die van nature God zoekt.
De goedertierenheid des Hemels is eenzijdig: wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad. Wanneer is de Heere samengekomen met Henoch? De geschiedenis geeft ons een aanwijzing. Wij lezen: “Henoch leefde vijf en zestig jaren, en hij gewon Methusalach; en Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach gewonnen had, drie honderd jaren.” De geboorte van Methusalach is dus kennelijk een keerpunt in zijn bestaan geweest; vóór dien “leefde” hij, na dien was zijn leven “wandelen met God.” Nadere bijzonderheden ontbreken.
Het is mogelijk, dat de patriarch in de maanden, dat het kind verwacht werd, vele gebedswerkzaamheden kreeg aan de Troon der genade en in die weg dicht tot de Heere werd getrokken. Het is ook mogelijk, dat de geboorte van Methusalach deed vrezen voor het behoud van moeder en kind; als een waterstroom liep Henoch in zijn benauwenissen de Heere aan en toen de uitkomst verblijdend was, werd het: “Ik zal, nu ik mag ademhalen na zoveel bangen tegenspoed, al mij geloften U betalen, U, Die in nood mij hebt behoed.”
Nog eens, het was geen vrucht van eigen akker, dat Henoch wandelde met God; de Heere nam hem in Zijn verkiezende genade bij Zich, bond hem door de Heilige Geest aan Zich en de geboorte van het jongske was daartoe het middel, de tweede oorzaak.
Wandelen met God - wat is dat innig! Tot Abraham werd gezegd: “Wandel vóór Mijn Aangezicht en wees oprecht.” Abraham ging vóór de Heere uit en was alzo onder Gods ogen, binnen het bereik van Zijn helpende handen. Tot Israël zeide Mozes: “Den Heere uw God zult gij navolgen.“ Jehovah ging voorop en het volk zou ootmoedig achter de Koning lopen, om veilig te zijn onder Zijn leiding. Maar bij Henoch was het nog rijker: hij ging niet vóór de Heere uit of achter Hem aan, neen, hij ging naast de Heere, aan Zijn zijde, hij wandelde met God. Och, als de Heere hem niet had vastgehouden, ware zelfs een Henoch, door zijn vlees verleid, afgeweken; maar de onweerstandelijke genade bewaarde hem voor uitvallen.
Is het niet om jaloers te zijn op zulk een sabbatsleven, vol verheerlijking Gods, en daarom ook vol vrede en rust? Henochs “leven” werd tot “wandelen met God”, maar zo werd ook zijn ”sterven” iets anders: “hij was niet meer, want God nam hem weg”. In Hebr. 11 wordt verklaard: “Door het geloof is Henoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien.” Met zijn God wandelde hij voort, van de aarde weg, naar het Huis van zijn Vriend en hij zag geen dood, geen verderving, hij zag enkel eeuwig leven en zaligheid. Gelijk de Christgelovigen, ten jongste Dage nog overig gebleven op de wereld, in een punt des tijds veranderd zullen worden, zo is Henoch opgenomen, wijl hij Gode behaagde. De Heere geve, dat wij in leven en in sterven op Zijn in Christus verkoren begenadigde knecht mogen gelijken.
Auteur: wijlen ds. E. van Meer (1891-1954)
Bron: website HHK te Vriezenveen
Philpot schreef:
Doch roepende tot de Heere, in de benauwdheid die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.
Psalm 107:13
Sommige van Gods kinderen denken dat ze slechts hoeven te smachten, en dat zodra ze smachten de zegen wel komt; dat ze alleen maar hoeven te dorsten, en dat zodra ze dorsten, God hun zeker een voorraad zal sturen. Maar dit is niet zo. Honger en dorst moeten eerst een bepaalde werkzaamheid hebben. Wat is deze werkzaamheid? Hun zielen in hen te overstelpen; ze van alle geestelijke kracht beroven en ze verzwakken tot verhongeren toe. En wees er zeker van dat u nooit echt honger en dorst hebt geleden als uw ziel nooit overstelpt is geweest: overstelpt door de zwakheid die is voortgekomen uit het afwijzen van geestelijk voedsel – overstelpt vanwege de moeilijkheden die u hebt moeten doorstaan — overstelpt door de lasten die op uw schouders zijn gelegd — overstelpt door het woeste en smalle pad waarlangs u hebt moeten reizen. Wat zijn vele van Gods kinderen tot dit punt gebracht waarop ze alles als verloren moeten opgeven! Wat zijn er vele in wanhoop verzonken omdat de Heere hun geen aandacht schenkt als ze Zijn Naam aanroepen — dat Hij niet tot hun zielen spreekt, ofschoon ze Hem zo vaak hebben gesmeekt te luisteren en te antwoorden – dat Hij niet de lasten van hun schouders wil afnemen waaronder ze wegzakken – dat Hij hun niet die bewijzen, getuigenissen en glimpen wil geven waarnaar hun hart snakt! Maar de Heere heeft met dit alles een bijzondere bedoeling. Het is Zijn oogmerk dat hun zielen in hen overstelpt raken. Dit was het geval bij Jona. ‘Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan de Heere, en mijn gebed kwam tot U, in de tempel Uwer heiligheid’ (Jona 2:7) . We moeten tot de rand van uitputting worden gebracht. En net zo is het met geestelijke honger en dorst; ze moeten doorgaan tot de ziel uitgeput is; dit is de bedoeling ervan. Tot de ziel uitgeput is, wil zij geen steun; de eeuwige armen worden versmaad — op het hart van Jezus wordt niet gesteund.
Petrus Immens - de Godvruchtige avondmaalganger2. Nu moeten we tot ons tweede stuk overgaan, om te onderzoeken of deze vruchten in alle gelovigen en te allen tijde worden gevonden.
Het is zeker, dat de grond hiervan in alle ware gelovigen is. Want hoe klein en zwak ook het geloof is, het verenigt evenwel de ziel op het nauwst met Jezus, en daarom heeft ze deel aan de heilvruchten, die daaruit voortspruiten. Maar alle gelovigen hebben er niet altijd het levendig gevoel en die zalige bevinding van in die mate als wij het hebben voorgesteld. De Heere handelt hierin naar Zijn aanbiddelijke
wijsheid en vrijmacht. De één moet soms zijn ganse leven tot zijn dood toe klagende en duister heengaan met een aanklevend geloof. Een ander proeft wel eens enige druppels uit die beker van de vertroosting tot zijn aanmoediging en opwekking. Hij ziet nu en dan wel eens het licht, maar het is slechts als door een reet en spleet en voor weinige ogenblikken. Anderen wandelen in het licht van Gods aangezicht en verheugen zich de ganse dag in Zijn Naam. Die wandelen met de kamerling hun weg met blijdschap. En God weet wat ieder van Zijn kinderen nodig heeft. Soms brengt Zijn voorzienigheid hen in zulke duistere omstandigheden en roept Hij ze tot zulke posten, waarin zij bezwijken zouden zonder de bevinding van zo'n Goddelijke vrede en blijdschap. Daarom zag men dat martelaren, die banden, gevangenissen en wrede doden moesten ondergaan, die heugelijke gestalten het meest ondervonden tot hun aanmoediging. Daarom hoorde men hen zo menigmaal roemen in verdrukkingen. En zo handelt de Heere nog met Zijn volk. Dat Manna wordt maar aan weinigen
geschonken; en die het nog al genieten, hebben het niet altijd. De Heere weet het best wanneer Zijn kinderen het nodig hebben, en wil ons hierdoor leren:
(1) Dat zulke heugelijke bevindingen niet volstrekt nodig zijn tot de zaligheid. Ze zijn wel zoet en aangenaam en maken de weg naar de hemel beminnelijk, maar het is hier de tijd om door het geloof te leven op het Woord en de beloften, als onfeilbare wegwijzers naar de hemel. Het is verkwikkelijk in het zonlicht te wandelen, maar bij het maan- en sterrenlicht kan men ook zijn reis voortspoeden. Wij wandelen door geloof, en niet door aanschouwen, 2 Kor. 5 : 7, want dat is voor de hemel bewaard.
(2) Ja, de Heere leert ons hierdoor, dat de troostrijke bevindingen van zijn liefde geen bewijs zijn van grotere en meer gevorderde genaden dan in anderen, die dat missen. Het tegendeel is dikwijls waarheid. Want anders zouden eerstbeginnenden dat niet moeten ondervinden, die nog maar even hun voet op de weg gezet hebben; en anderen, die er lang op geweest zijn, het niet missen. Een schipper, die tussen
klippen en banken in het donker heen zeilt, toont meer zijn ervarenheid dan een ander, die bij het daglicht in aangenaam weer vaart. Het is veel groter genade te geloven als men niet gevoelt en te vertrouwen als men niet ziet, dan in het licht te wandelen. En hierom moet het niemand hoogmoedig maken, die het ondervond, maar altoos nederig en dankbaar.
(3) Het is ook geen bewijs, dat zulk één dierbaarder dan anderen is in Gods ogen. Want de grond, waarom God een welgevallen in Zijn volk heeft, is alleen de gerechtigheid van Jezus, waarmede zij bekleed en versierd zijn. En of dat nu met minder of meer gevoel is, is even aangenaam bij God. En alle beloften worden niet vastgemaakt aan het gevoelen van Gods liefde, maar aan het geloof en vertrouwen.
(4) En hierom moeten bekommerden en zwakgelovigen onder Gods kinderen, die in het duister wandelen niet kleinmoedig zijn, alsof hun werk geen waarheid was omdat zij die verkwikkingen niet hebben. Och nee, laat dat u niet beroeren. Al was het dat u niet anders ondervond dan maar een stil aankleven, vasthouden, uitzien en wachten op de Heere, we hebben in de voorgaande verhandelingen aangewezen, dat zulks ook geloven is en derhalve ware genade.
Prachtig pastoraal en eerlijk onderwijs.Bertiel schreef:Petrus Immens - de Godvruchtige avondmaalganger2. Nu moeten we tot ons tweede stuk overgaan, om te onderzoeken of deze vruchten in alle gelovigen en te allen tijde worden gevonden.
Het is zeker, dat de grond hiervan in alle ware gelovigen is. Want hoe klein en zwak ook het geloof is, het verenigt evenwel de ziel op het nauwst met Jezus, en daarom heeft ze deel aan de heilvruchten, die daaruit voortspruiten. Maar alle gelovigen hebben er niet altijd het levendig gevoel en die zalige bevinding van in die mate als wij het hebben voorgesteld. De Heere handelt hierin naar Zijn aanbiddelijke
wijsheid en vrijmacht. De één moet soms zijn ganse leven tot zijn dood toe klagende en duister heengaan met een aanklevend geloof. Een ander proeft wel eens enige druppels uit die beker van de vertroosting tot zijn aanmoediging en opwekking. Hij ziet nu en dan wel eens het licht, maar het is slechts als door een reet en spleet en voor weinige ogenblikken. Anderen wandelen in het licht van Gods aangezicht en verheugen zich de ganse dag in Zijn Naam. Die wandelen met de kamerling hun weg met blijdschap. En God weet wat ieder van Zijn kinderen nodig heeft. Soms brengt Zijn voorzienigheid hen in zulke duistere omstandigheden en roept Hij ze tot zulke posten, waarin zij bezwijken zouden zonder de bevinding van zo'n Goddelijke vrede en blijdschap. Daarom zag men dat martelaren, die banden, gevangenissen en wrede doden moesten ondergaan, die heugelijke gestalten het meest ondervonden tot hun aanmoediging. Daarom hoorde men hen zo menigmaal roemen in verdrukkingen. En zo handelt de Heere nog met Zijn volk. Dat Manna wordt maar aan weinigen
geschonken; en die het nog al genieten, hebben het niet altijd. De Heere weet het best wanneer Zijn kinderen het nodig hebben, en wil ons hierdoor leren:
(1) Dat zulke heugelijke bevindingen niet volstrekt nodig zijn tot de zaligheid. Ze zijn wel zoet en aangenaam en maken de weg naar de hemel beminnelijk, maar het is hier de tijd om door het geloof te leven op het Woord en de beloften, als onfeilbare wegwijzers naar de hemel. Het is verkwikkelijk in het zonlicht te wandelen, maar bij het maan- en sterrenlicht kan men ook zijn reis voortspoeden. Wij wandelen door geloof, en niet door aanschouwen, 2 Kor. 5 : 7, want dat is voor de hemel bewaard.
(2) Ja, de Heere leert ons hierdoor, dat de troostrijke bevindingen van zijn liefde geen bewijs zijn van grotere en meer gevorderde genaden dan in anderen, die dat missen. Het tegendeel is dikwijls waarheid. Want anders zouden eerstbeginnenden dat niet moeten ondervinden, die nog maar even hun voet op de weg gezet hebben; en anderen, die er lang op geweest zijn, het niet missen. Een schipper, die tussen
klippen en banken in het donker heen zeilt, toont meer zijn ervarenheid dan een ander, die bij het daglicht in aangenaam weer vaart. Het is veel groter genade te geloven als men niet gevoelt en te vertrouwen als men niet ziet, dan in het licht te wandelen. En hierom moet het niemand hoogmoedig maken, die het ondervond, maar altoos nederig en dankbaar.
(3) Het is ook geen bewijs, dat zulk één dierbaarder dan anderen is in Gods ogen. Want de grond, waarom God een welgevallen in Zijn volk heeft, is alleen de gerechtigheid van Jezus, waarmede zij bekleed en versierd zijn. En of dat nu met minder of meer gevoel is, is even aangenaam bij God. En alle beloften worden niet vastgemaakt aan het gevoelen van Gods liefde, maar aan het geloof en vertrouwen.
(4) En hierom moeten bekommerden en zwakgelovigen onder Gods kinderen, die in het duister wandelen niet kleinmoedig zijn, alsof hun werk geen waarheid was omdat zij die verkwikkingen niet hebben. Och nee, laat dat u niet beroeren. Al was het dat u niet anders ondervond dan maar een stil aankleven, vasthouden, uitzien en wachten op de Heere, we hebben in de voorgaande verhandelingen aangewezen, dat zulks ook geloven is en derhalve ware genade.
Commentaar op 'rechts' hoeft niet per definietie te maken te hebben met wat 'men' elders zou bedoelen.Erasmiaan schreef:Ik vraag me altijd af of er nog wel zoveel zijn die "zijn ganse leven tot zijn dood toe klagende en duister heengaan" en "bekommerden en zwakgelovigen onder Gods kinderen, die in het duister wandelen". Ook een opmerking als "Dat Manna wordt maar aan weinigen geschonken"... Ik hoor dat eigenlijk alleen ter rechterzijde.
En dat soort preken noemt men dan hier of op andere internetfora "een arm evangelie" of "een evangelie met kleine lettertjes"...
Het oproepen om niet kleinmoedig te zijn wordt bij soms ook wel als een 'drijven' getypeerd. Of als het geven van 'slaag' aan de kleintjes in de genade.En hierom moeten bekommerden en zwakgelovigen onder Gods kinderen, die in het duister wandelen niet kleinmoedig zijn, alsof hun werk geen waarheid was omdat zij die verkwikkingen niet hebben. Och nee, laat dat u niet beroeren. Al was het dat u niet anders ondervond dan maar een stil aankleven, vasthouden, uitzien en wachten op de Heere, we hebben in de voorgaande verhandelingen aangewezen, dat zulks ook geloven is en derhalve ware genade.