Ds. J.W. Kersten schreef:Voelde Hij iets van de toorn van God? Een mens voelt weleens iets van de toorn van God, en als dat in zijn leven gebeurt, dan smelt hij, dan verteert hij eronder. Zo ontzaglijk is Gods majesteit. Maar de Heere Jezus heeft de volle last van de toorn van God moeten dragen. Dat begon al als kind, dat begon al in Zijn geboorte. Daar begon de toorn van God zich al op Hem te werpen, zich al over Hem uit te storten. Dat ontzaglijke bewustzijn droeg Hij bij Zich, al de dagen van Zijn leven. Hij is er niet onder verteerd, omdat Hij twee naturen had. Een menselijke natuur, maar ook een goddelijke natuur. We kunnen, gemeente, geen indruk krijgen van het ontzaglijk zware leed van de Heere Jezus hier op aarde. Dat Hij met Zijn reine, heilige ziel, zonder zonde of smet of schuld, hier 33 jaar op deze door de zonde ontwrichte en besmeurde wereld moest in- en uitgaan. En dat Hij alles moest dragen. Hij werd elke dag geconfronteerd met de zonde in al zijn vormen. Vooral met de zonde van Zijn volk. Met hun onwil, met hun vijandschap en met hun opstand en met al datgene wat zich openbaarde. Hij heeft vooral op het laatste van Zijn leven geleden. Toen de mensen - u en ik, dat hebben wij gedaan - daar in het rechthuis van Pilatus, tenslotte eindelijk eens hun - en onze - lust hebben kunnen botvieren. Toen hebben we tegen de Heere Jezus aangeschopt en Hem in het gezicht gespuwd. Dat hebt u gedaan en dat heb ik gedaan. We hebben Hem in Zijn gezicht gespuwd van boosaardigheid en van kwaadaardigheid en we hebben Hem geslagen en we hebben met de gruwel van de duivel de doornenkroon op Zijn hoofd gedrukt en we hebben Hem in de soldatenjas bespot en met de rietstok in Zijn hand hebben we Hem uitgejoeld en gezegd: 'Koning van de Joden'. Wat moet dat toch geweest zijn voor Zijn heilige ziel! Dat heeft Hij nu als dat smetteloze Lam, Dat alles droeg, gewillig geleden. Zonder ooit terug te schelden. Terwijl Hij zegt: 'Als Ik Mijn Vader bid, dan zendt Hij Mij meer dan twaalf legioenen engelen'. Hij was de Koning van alle koningen en de Heere van alle heren en Hij is de waarachtige God en het eeuwige leven. Dat Hij, de waarachtige God, Zich buigt in de vuile sfeer van ons bestaan, dat Hij op deze vervloekte wereld komt, moet eten en drinken, moet verkeren te midden van zonde, Hij zonder zonde. Daarin dat ongenoegen van God, de toorn van God, de afschuw van God, die Hij ook in Zijn eigen ziel beleeft, omdat Hij een goddelijke natuur had. Ik kan me niet indenken dat de Heere Jezus ooit een ogenblik, wat wij dan noemen, vreugde of vermaak in Zijn leven heeft gehad. Dat kan niet, want Hij heeft dat volle bewustzijn omgedragen, dag en nacht, van Zijn geweldige roeping, om dat gehele zondelichaam in al zijn gruwelijke vertakkingen te dragen, om dat weg te dragen, ja om daaronder te buigen en om dat gewillig te doen, zonder één ogenblik van opstand. Dat nam op het laatst van Zijn leven zo toe, toen de boosaardigheid van de zonde meer en meer zich openbaarde. Dat nam zo toe in Gethsémané, dat Hij er haast onder bezweek en dat Hij uitriep, toen Zijn zweet als bloed werd, dat uit Zijn lichaam werd geperst, vanwege de angst en de benauwdheid en de druk en de Godsverlating: 'Indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan'. 't Is een ogenblik alsof de Heere Jezus bezwijkt en vraagt om kracht, om ondersteuning om dat ontzaglijke te dragen. De toorn van God (en om deze woorden gaat het mij in het bijzonder), tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht. Niet de toorn van God weggedragen vóór de zonde van het menselijke geslacht, nee, tegen de zonde. Dus het is een ongedeelde eeuwige toorn tegen de zonde als zodanig, van het hele menselijke geslacht. De Heere Jezus heeft die toorn, dat ongenoegen van God, dat drukte op het menselijke geslacht, weggedragen. Dat is van onuitsprekelijke betekenis. Daarom kunt u persoonlijk één voor één zalig worden. Onze Schotse predikers en onze Engelse theologen, in de tijd na de Reformatie, zijn daar héél ver in gegaan. De Hollanders waren altijd wat schuchterder. Die durfden zo ver niet te gaan. Hoe ver gingen ze/ Ze gaan zo ver, u kunt het zelf nalezen, dat ze durfden uitspreken, dat er voor u allemaal, één voor één, wie u ook bent, hoe u ook heet, wat u ook doet, niet één uitgesloten, voor u allen een gekruisigde Christus is. Voor u allen, één voor één is er een gekruisigde Christus. 'Maar', zeiden ze, 'wij zeggen niet dat die Christus voor u, hoofd voor hoofd, is gekruisigd. Er is voor u allen een dode Jezus, Die met Zijn dood de betaling voor onze zonden aanbracht. Maar wij zeggen niet dat Hij voor u persoonlijk, hoofd voor hoofd, gestorven is! Dat zeggen wij niet'. Maar zo ver gingen ze in de aanbieding van het heil, dat ze zeiden: 'Mensen, jongens, meisjes, mannen, vrouwen, er is voor u allemaal een lijdende, een stervende, een gestorven, een gekruisigde Christus. Komt, maakt daar gebruik van. Want daar ligt voor u allen, die enige interesse hebt om zalig te worden, ruimte om zalig te worden'. Ik geloof dat ze er nog niet zover naast waren. Wij hebben natuurlijk de strijd gehad met de remonstranten en met de leer van de algemene verzoening, veel meer dan zij. Toen zijn wij een beetje schuchter geworden. We hebben eigenlijk het bakje wat hoger gehangen en wij hebben meer gewerkt met de uitverkiezing en de aanbieding van de zaligheid vastgemaakt aan het stuk der verkiezing en verwerping. We hebben het maar een beetje in de vrijmacht van God gelegd. En we hebben de verantwoordelijkheid een beetje uit uw handen genomen. We hebben gezegd: 'Er is een getal van verkorenen en als u nu het geluk hebt om daarbij te horen, dan komt u er wel. Er is een getal van verworpenen en als u daarbij hoort, dan gaat u toch verloren'. Toen zijn de middelen, het gebruik van de middelen, de uitlokkende bediening van het Evangelie toch wel een beetje op de achtergrond geraakt. Vergelijk ze maar eens met elkaar, onze Hollandse theologen en de Erskines. Lees Boston, lees Owen. Soms zegt u: 'Dat lijkt wel een remonstrantse geest', maar het was de liefde van Christus, die hen drong. Het was de liefde tot de naaste. Ik geloof dat ze de verlossing in Christus misschien veel heerlijker en veel ruimer hebben beleefd dan onze theologen. Vandaar de gulheid in de aanbieding, dat ze iedereen erbij gesleept zouden hebben. Ze zouden gezegd hebben: 'De toorn van God tegen het ganse menselijke geslacht is in Christus weg. Komt, wat verhindert u nu om zalig te worden. Komt dan tot de fonteinen des heils en schept water met vreugde. Laat u toch zaligen. God is het zo eeuwig waard en de Koning wordt verheerlijkt in het grote aantal van Zijn onderdanen'. Als ze gekund hadden, hadden ze heel de wereld bekeerd. De liefde van Christus geeft ons die gunning en die neiging om te zeggen: 'Mensen, ik zou het zo ruim voor willen stellen, dat er niet één van jullie meer er onderuit kan'. Dat u nu eens een keer in uw leven gaat voelen: als ik onbekeerd ben, dan zal het aan mij liggen. Was dat maar eens waar. Maak dan van die grote zaligheid toch een hartelijk en vrijmoedig gebruik. U moet niet zeggen: 'Mag ik dat dan wel?' Wie mag dat niet? Wordt er één uitgesloten, die van dat lijden en sterven van Christus geen gebruik mag maken? De toorn van God tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht heeft Hij gedragen. Hij heeft niet enkel het stukje toorn tegen de uitverkorenen gedragen, zodat die er alleen komen kunnen. Nee, al kwam de hele wereld! Was dat maar zo! En al dook die hele wereld door het geloof in die eindeloze zee en de kracht van Zijn bloed, dan zou die hele wereld straks Gods lof zingen. Zo ruim ligt het. Is er dan geen verkiezing en verwerping? Ja, de verborgen dingen zijn voor de Heere onze God en de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen. Zeker, verkiezing is de oorsprong van alle zaligmakend geloof. Maar uit die verkiezing is de Heere Jezus ook voortgekomen, want Hij is de Eerstgeborene. Dus uit die verkiezing vloeit het verbond der genade voort. God zij dank, dat er een verkiezing is. Al de middelen der genade heeft God ook verkoren en heeft God ons bekendgemaakt in het eeuwig evangelie. Als we nu de nadruk gaan leggen op die soevereine verkiezing en verwerping, dan komt het lijden en sterven en de verdienste van de Heere Jezus en de ruimte van het evangelie toch een beetje in het gedrang. Het lijkt wel zeer rechtzinnig en sommigen beschouwen het als hoge oefening in het genadeleven, om altijd maar op te komen uit het welbehagen van God en uit de soevereiniteit van God. Zij hanteren die begrippen zo gemakkelijk, vooral ten opzichte van een ander. Zij leggen iemand er zo gerust naast en ze zetten iemand er zo hartelijk buiten. Want o, die majesteit en die soevereiniteit van God! Ze moesten eens weten wat ze zeiden! Hebben ze er zelf weleens kennis mee gemaakt? Juist dat eeuwig welbehagen, dat God de Vader gehad heeft om in Christus zondaren te zaligen, dat is het welbehagen! Dat wordt door Zijn hand volvoerd. Daar zal God eeuwig in verheerlijkt worden. Hoe meer er bekeerd worden en hoe meer er vluchten tot het bloed van Christus, hoe meer God verheerlijkt wordt. Dat is het eeuwig welbehagen. God heeft lust dat zondaren zich tot Hem bekeren en leven. Dus nu moet u het verder weten. Als u zegt: 'Dat is voor mij niet en u moet toch eerst wat anders weten en er moet toch wat zijn en u moet toch eerst wat gewaar worden en dat gaat toch zo maar niet', dan kunt u blijven redeneren en dan kunt u vele vonden zoeken en dan kunt u met uw redeneren onbekeerd blijven. In dat redeneren ligt uw vijandschap en ligt uw 'neen'. De Heere zal er straks op antwoorden en zeggen: 'Waarom hebt u nee gezegd?' Het is u aangeboden. Het water, nee, het bloed van Christus heeft om uw voeten gespoeld. En u hebt u teruggetrokken en u hebt gezegd: 'Ik wil niet'. Eigen schuld. Als u komen wilt: 'Die dorst heeft kome en die neme het water des levens om niet'. Zo eenvoudig is het. Dat is de leer van het eeuwig Evangelie. Dat is de leer van de reformatie. Dat is de gunning die er ligt in het leven van allen, die de Heere Jezus mogen liefhebben. Dat is de barmhartigheid van de barmhartige en medelijdende Hogepriester. Die daar met uitgebreide armen voor Jeruzalem staat en zegt: 'Och, of ge nog op deze uw dag mocht bekennen, wat tot uw vrede dient. Want Ik heb u als een hen haar kuikens willen bijeenvergaderen onder Mijn vleugelen, maar gij hebt niet gewild. O Jeruzalem, Jeruzalem'. Zou u daar dan nog niet onder breken? Durft u dan te zeggen dat Zijn Woord niet waar is en dat Hij het niet gemeend heeft? Durft u dan te zeggen: 'Dat is enkel voor de uitverkorenen?' Wat gaat het u aan wie uitverkoren zijn? Laat de Vader van onze Heere Jezus Christus uitmaken wie verkoren is en wie niet! Laten we niet doordringen in het boek des levens, want dat komt ons niet toe. We hebben hier te doen met de geopenbaarde wil, die is voor ons en onze kinderen. Dan kunnen we dat bloed van Christus en de kracht daarvan en de waardij daarvan en de zoete smaak daarvan nooit te ruim schilderen. Dan zeggen we het tenslotte onze Engelse theologen na: 'Er is voor u, kinderen en mannen en vrouwen en rijken en armen en wie u ook bent, zieken en gezonden, de fontein van het bloed. Er is een gestorven Christus en er is een gekruisigde Middelaar. De toorn van God tegen de zonde van het ganse menselijke geslacht is weggedragen. Nu ligt het verder voor u'.
Bron: Vriend en Metgezel / Ds. Verboom - Een lied, vele stemmen