We horen en lezen echter wel van tekenen, tekenen in de natuur, tekenen in de strijd en oorlogen die op deze aarde woeden, tekenen, de mensen worden kittelachtig van gehoor, dwalen, en zijn welhaast niet meer te bereiken en een ware bezinning lijkt er niet te zijn. We schrikken nog eventjes op van ernstige aanslagen, ernstige aardbevingen, tekenen in de natuur, op de aarde, de klimaatsverandering, (denk aan de verwoestingen op St. Maarten) een doorbrekende grote afval, waardoor vele mensen niet meer te bereiken en te overtuigen zijn. Trotsheid, hardnekkingheid, eigenliefde, twist, tweedracht. Ook dit zijn tekenen die genoemd worden. Verder wordt van ons vereist dat wij op de tekenen des tijds zullen letten.
Ook vandaag weer, en kortgeleden een van de zwaarste aardbevingen in datzelfde land:
https://www.rd.nl/vandaag/buitenland/ti ... -1.1430963
En er zijn meer mensen dan ooit die hier niet op letten, en er niet op willen ingaan. Lijken onze dagen niet op die van Lot, wiens schoonzonen hem niet geloofden toen hij hen aansprak? Of de dagen van Noach? Mensen lijken gerust, het leven moet doorgaan. Voor ernstige verwoestingen wordt een show opgevoerd, om geld binnen te krijgen. Geheel in de vorm van vermaak en amusement, ook al zegt men dat niet zo. Men gaat wel op in brooddronkenheid en sport en spel gaan door. Zouden deze tijden van oorlogsdreiging en allesvernietigende wapens ons niet iets te zeggen hebben. Zien we niet hoe de onverdraagzaamheid toeneemt? Waar schier geen twee mensen meer samen kunnen? Waar het oordeel over de Kerk duidelijk waar te nemen is, waar de kerk als beenderen ligt aan de mond des grafs? En wie weent er om de verbreking Jozefs? Ik las eens van wijlen ds. A. Vergunst: Quis non fleret? (Wie zou niet wenen?)
Laat ik even ds. Vergunst zelf aan het woord laten, hij schreef dit in 1972.
- Quis non fleret? (Wie zou niet wenen?)
Dit opschrift dacht ik passend voor een artikel, waarin ik de door de redactie van ''De Waarheidsvriend'' aan mij gestelde vragen wil beantwoorden. Deze zin kreeg grote bekendheid door Kuypers gebruik ervan bij de dood van zijn politieke bondgenoot Schaepman. In dat verband gebruikt riep hij vragen op; als aanduiding van de gesteldheid, waartoe de bezinning op de situatie van de Gereformeerde Gezindte ons moest nopen, drukt hij uit het verlangen, waarvan ook Jeremia gewag maakte, toen hij de nood van zijn van God afgeweken volk zag. (Jer. 9:1).
Het begrip ''Gereformeerde Gezindte'' is uitermate vaag; de grenzen ervan vloeiend. Een nadere precisering is daarom gewenst. Een poging daartoe ondernemend zou ik haar aldus willen aanduiden:
De Gereformeerde Gezindte omvat het over verschillende kerkelijke denominaties verstrooide geheel van belijders, die de Gereformeerde leer, ten onzent uitgedrukt in de bekende drie formulieren van enigheid, belijden in overeenstemming met de geopenbaarde waarheid in Gods Woord te zijn, en die volgens deze waarheid de noodzakelijkheid van een persoonlijke doorleving van zonde en genade in de weg van de waarachtige wedergeboorte en bekering benadrukken; die in het persoonlijke leven de krachtige bevordering van godzaUgheid voorstaan en tevens de bijbelse praktijk der god zaligheid najagen in het kerkelijke, maatschappelijke en staatkundige leven.''
Kort samengevat dus: een werkelijk Gereformeerd zijn in de leer en in het leven, waarbij dit laatste (het leven) in een onlosmakelijke samenhang met het eerste (de leer) moet blijven staan. Deze gezindte is jammerlijk en onheilig verscheurd.
Jammerlijk, omdat ook door deze verscheurdheid in het volksleven een waarlijk Gereformeerd, dus in de volle zin van het woord schriftuurlijk getuigen, aan zoveel kracht heeft ingeboet. In het diep verval van ons volk zou alleen een krachtige herleving van de Gereformeerde beginselen een kerkelijk en nationaal reveil kunnen bewerken; de verregaande versplintering van de gezindte, die aan deze beginselen wenst vast te houden, belemmert ook de desemende werking, die van deze beginselen in de nationale samenleving zou kunnen uitgaan. Bovendien is deze verscheurdheid zo schadelijk voor de van elkaar afgeraakte delen zelf. Hun onderlinge vervreemding en helaas soms zo bittere tegenkanting doet de corrigerende werldng, die op elkaar zou kunnen worden uitgeoefend, wegvallen. Ook vanuit mijn eigen kerkelijke positie ervaar ik juist dit als een ernstig gemis. Het geïsoleerd zijn van elkaar en het daarenboven soms zo scherp staan tegenover elkaar heeft tot gevolg een krachtige bevordering van de ontwikkeling van een ''eigen'' identiteit (kenmerkende openbaring) van deze verschillende delen van de Gereformeerde Gezindte. Deze eigen identiteit wordt dan vooral gezocht en gevonden in de aanhoudende benadrukking van bepaalde facetten van de volle waarheid Gods of in het sterk beklemtonen van de noodzakelijke onderhouding van ook door traditie bepaalde levensgewoonten.
Deze voor bepaalde groepen dan karakteristieke eenzijdigheden zijn dan wel ontwikkeld uit waarheid-facetten, maar zijn dan door hun eenzijdige woekering de juiste plaats in het geheel van de Gereformeerde leer en het daarbij behorende leven kwijt geraakt.
Om een voorbeeld te geven wijzen we op de leer van de verantwoordelijkheid van de mens, in het bijzonder van die, die onder de verkondiging van het Woord Gods verkeert. Niemand die de Gereformeerde leer kent, zal deze verantwoordelijkheid kunnen loochenen. Wanneer men deze leer eenzijdig benadrukt en de juiste plaats, die deze leer in het geheel van de verkondiging van de waarheid Gods moet hebben, uit het oog verliest verkeert men in groot gevaar tot een werkheilig activisme en praktische Remonstrantisme te vervallen. Alleen in de nauwe samenhang met de leer van de volstrekte soevereiniteit Gods en met de volledige erkenning van het totale onvermogen ten goede van de gevallen mens,
zal de juiste prediking van de verantwoordelijkheid moeten plaatsvinden. En zo is het ook met andere stukken van de Bijbelse leer.
Daarom zal ook in de Gereformeerde Gezindte de een de ander niet kxmnen missen, opdat men elkaar tot een zegen zal mogen zijn in een heilzaam corrigeren van gevaarvol ontsporen. De huidige kerkelijke verdeeldheid van de Gereformeerde gezindte moet ik dus als jammerlijk voor het volksleven, als schadelijk voor de delen van deze.gezindte zelf, veroordelen. Bovenal acht ik ze zonde voor God en dus onheilig en verwerpelijk te zijn.
Samenbinding
Op de vraag of de eenheid van de Gereformeerde belijders slechts geestelijke eenheid is en deze ook kerkelijke consequenties hebben moet, moet allereerst worden vastgesteld, dat ondanks onderlinge vervreemding en karakteristieke eenzijdigheden er binnen de Gereformeerde gezindte toch een geestelijke eenheid bestaat. Er is veel meer wat samenbindt, dan wat scheidt.
Van die samenbinding door de gemeenschappelijke verbondenheid aan de Gereformeerde Beginselen wordt soms treffend blijk gegeven in hartelijke samenwerking op verschillende terreinen. Zo noem ik als voortreffelijke voorbeelden van dit elkaar op de grondslag van de Gereformeerde beginselen gevonden hebben, het in het leven roepen en in standhouden van onderwijsinstellingen als bijv. hét Reformatorisch Atheneum in Rotterdam en de Pedagogische Academie ''De Driestar'' in Gouda; zo zijn er meerdere voorbeelden aan te wijzen op het terrein van maatschappelijk werk, zending en politiek. Er zal grote waarde moeten worden gehecht aan deze ontmoetingen van de diverse Gereformeerde belijders; immers het zich gezamenlijk inzetten voor taken, die duidelijk voor de hand liggen, kan de wederzijdse waardering doen groeien en bevordert zo ook het inzicht in de onontkoombare consequentie, nl. dat de eenheid van Gereformeerde Belijders ook kerkelijk consequenties hebben moet. Helaas moet worden vastgesteld dat het besef van de noodzakelijkheid deze eenheid krachtig na te streven veelal ontbreekt. Van tijd tot tijd wordt wel ''lippendienst'' aan deze kerkelijke eenheid bewezen, bij gemeenschappelijke herdenkingen bijv., maar in de praktijk komt er weinig van openbaar.
Nu zal deze eenheid ook niet tot stand komen als een vrucht van onze inspanningen. Wij, mensen, weten wel te verscheuren en te verbreken, maar helen en verbinden is een genadige gave van een zich ontfermende God. Dit" zeg ik niet om daarmee onze onverschilligheid ten aanzien van deze opdracht te rechtvaardigen. Er zal m.i. allereerst nodig zijn een krachtig besef, dat de verscheurdheid van ons Gereformeerde volk zonde voor God is en als zodanig onze schuld. Onze gemeenschappelijke schuld. Nu is nodig deze schuld persoonlijk en kerkelijk te ''eigenen''. Er wordt nogal eens over schuld gesproken zonder schuldenaar te zijn. Pas daar waar de schuld wordt aanvaard zal de nood van de verscheurdheid nood voor God worden; maar dan zullen we ook leren uitzien naar Hem, van Wie alleen Israëls verlossing komen kan. Dan wordt het gebed van Psalm 80 het gebed van hen, die werkelijk lijden aan de breuk van Sion, waarmee dan de troon der genade bestormd wordt: och dat Israëls verlossingen uit Sion kwamen.''
Het heden geen toetssteen voor het verleden
Er is na 1834 veel veranderd in de kerkelijke situatie in Nederland. Er is een geweldige geestelijke vervlakking gepaard aan een ontstellend zedelijk verval waar te nemen. In verschillende kerkelijke denominaties treden tegenstellingen aan de dag, die op zichzelf weer aanleiding zouden kunnen zijn tot nieuwe scheuringen. Zelfs de roomse kerk, jarenlang een krachtige eenheid vertonend, geeft nu verontrustende barsten te zien. Het verschijnsel, dat men polarisatie (het ontstaan van tegenstellingen) noemt, doet de tegenstellingen duidelijker zien en werp de vraag op, of men elkaar binnen het verband van één kerk mag en moet vasthouden. De rondom het Getuigenis ontstane beweging werkt ongetwijfeld als een katalysator (een stof die een proces bespoedigt) in dit proces van polarisering. Lost een afscheiding in werkelijkheid iets op? Als we de situatie in het heden bezien, zowel in als buiten de Hervormde Kerk wat is er dan van de Afscheiding van 1834 terecht gekomen? Daarom vraagt de redactie van de Waarheidsvriend of er aanleiding is de motieven van de Afscheiding kritisch te bezien. (De Doleantie laat ik buiten beschouwing.)
In elke historische bezinning ligt een element van ''kritisch (oordelend) bezien'', waarbij over de situatie, waarin men toen verkeerde, over de oogmerken, die men had, over de weg die men bewandelde ''het oordeel der geschiedenis'' gaat. Voor de christen-historicus zal in ''dit oordeel der geschiedenis'' de regel van het Woord Gods de maatstaf zijn, waarnaar dit oordeel zich zal moeten vormen. Nooit zal de situatie van het heden de toetssteen voor een handelen en gebeuren in het verleden mogen zijn. De ingetreden ''deformatie'' (misvorming) in kerken, die uit de Afscheiding afkomstig zijn, zal geen negatief oordeel over een plaats gegrepen hebbende ''reformatie'' (waartoe ik ook de Afscheiding van 1834 reken) kunnen rechtvaardigen.
Veeleer zal de confrontatie in historische bezinning met de worsteling om een kerk, waarin in leer, eredienst en praktijk naar Gods Woord zou geleefd en gehandeld worden, ons met de diepste eerbied voor zoveel door genade betoonde trouw, ook in lijden èn verdrukking beoefend, moeten vervullen. Hoe meer ik in de geschiedenis van de Afscheiding me verdiep hoe meer dit besef van eerbied groeit. In innige overtuiging zeg ik, dat de vaders der Afscheiding, aan wie overigens niets menselijks vreemd was, niet anders hebben kunnen en mogen handelen, dan ze deden. In hun leven licht iets van de strijdbaarheid en het heroïsche op, waarvan ook de Reformatiegeschiedenis zelf zo vol is geweest.
Niet de kerkelijke situatie van heden geeft me aanleiding de motieven van de Afscheiding ''kritisch'' (en bedoelt de vraag eigenlijk ''veroordelend'' en ''afkeurend'', zoals ik enigszins er in proef? ) te bezien, maar omgekeerd bezinning op de motieven van de Afscheiding moet ons ''kritisch'' (veroordelend!) tegenover de huidige kerkelijke situatie doen staan. Durven we wel radicaal te zijn? Alleen met God en Zijn Woord te staan te midden van hoon en verguizing? Is ons optreden, zowel in als buiten de Hervormde Kerk, niet veelal met zoveel voorzichtigheid omgeven, dat we God vergeten? Durven we zonder berekeningen wel ''te zien op het gebod en blind voor de toekomst'' te zijn? Door het geloof met God uit te gaan, gehoorzaam zijnde aan Zijn Woord, brekend met wat met dat Woord niet verdraaglijk is, ook al weten we niet, waar we komen zullen (Hebr. 11 : 8) ? Niet gaarne pleit ik voor lichtvaardig scheuren, zoals in de Gereformeerde Gezindte, helaas ook aan te treffen is; maar er is ook een ongelovig en ongehoorzaam volharden in een zoeken leem en ijzer bijeen te houden, vooral als dit streven wordt gevoed uit een romantisch kerkbegrip.
Begrensde ruimte
De vraag naar de legitimiteit (wettigheid) van de pluriformiteit (veelheid der kerkvormen bij geestelijke eenheid) spitst zich zowel op een uiteenlopende visie op bepaalde punten van ons gemeenschappelijk belijden, als op het kerkelijk standpunt toe.
Ten aanzien van het eerste kan verwezen worden naar de praktijk van Dordrecht ten aanzien van de vragen omtrent het supra- en het infralapsarisme. Binnen de ruimte van de drie formulieren van enigheid moet er op minder fundamentele punten van ons gereformeerde belijden een pluriformiteit worden getolereerd. Er moeten wel grenzen aan de tolerantie (verdraagzaamheid) zijn, wil de kerk haar geloofwaardigheid als ''pilaar en vastigheid der waarheid'' niet verliezen. Wanneer een pluriformiteit (veelvormigheid) in het belijden bepleit wordt, zoals in allerlei oecumenische bewegingen, kan men van een Gereformeerde Kerk niet meer spreken. Binnen de Gereformeerde Gezindte bestaat en moet ook kunnen bestaan een legitieme pluriformiteit, die ruimte laat aan uiteenlopende gezichtspunten binnen het raam van de belijdenis. Het reeds genoemde Dordtse voorbeeld zij in deze ons een teken van vrome verdraagzaamheid gepaard aan een onverzettelijke vasthoudendheid.
Anders ligt het met de toespitsing van de vraag naar de pluriformiteit op het kerkelijk standpunt. ''De facto'' (in feite) moet ik deze erkennen, tenzij ik eigen kerk zodanig absolutere, dat ik alles, wat daarbuiten is als ''valse kerk'' kwalificere; maar dit laatste acht ik verregaande arrogantie; ''de iure'' (volgens het recht) mag ik de pluriformiteit van de kerk niet erkennen, zonder het ''gescheurdheid zijn van Christus'' lichaam acceptabel te achten. Tussen dit ''de facto'' en ''de iure'' is de spanning, die onze kerkelijke verhoudingen kenmerkt en in het bijzonder van die, die de Gereformeerde Gezindte omvatten. Naar onze Gereformeerde belijdenis moet de kerk in haar openbaring herkenbaar zijn aan de merktekenen, waardoor zij van de valse onderscheiden is. En bij de kerk, die aan deze merktekenen is te herkennen hebbe zich ''een ieder te voegen en daarmee te verenigen; onderhoudende de enigheid der kerk, zich onderwerpende aan haar onderwijzing en tucht...'' (art. 28 N.G.B.) en voorts ''is het ambt aller gelovigen zich af te scheiden van degenen, die niet van de Kerk zijn ...'', (idem). Op dit laatste fundeerde zich de Afscheiding, gelovende, dat zij zich niet van de Kerk, maar van hen ''die niet van de Kerk zijn'' scheidden om ''slechts den hals te buigen onder het juk van Jezus Christus, en de opbouwing der broeders te dienen''.
Nu is er zeker in veel strijd die tegen afval en ongehoorzaamheid gestreden wordt een herkennen in de eenheid van hetzelfde belijden, maar tegelijk constateren we de kloof, die zeker ten aanzien van de opvattingen over de Kerk, ons scheidt. Dit laatste neme de noodzaak van het gemeenschappelijk ''staan in de bressen, die thans allerwege geslagen worden'' niet weg. Het elkaar onderling zo fel bestrijden, terwijl ons volk in goddeloosheid wegzinkt, moest ons met schaamte vervullen. Quis non fleret?
Maar dan ook ''naar God'' wenen in het uitzien van de psalmist: ''Wek uw macht op voor het aangezicht van Efraim, en Benjamin, en Manasse, en kom tot onze verlossing. O God, breng ons weder, en laat Uw aanschijn lichten, zo zullen wij verlost worden (Ps. 80 : 3, 4).
Ds. A. Vergunst.
MATTHEUS 6:1-11
1 En de Farizeën en Sadduceën tot Hem gekomen zijnde, en Hem verzoekende, begeerden van Hem, dat Hij hun een teken uit den hemel zou tonen.
2 Maar Hij antwoordde, en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder; want de hemel is rood;
3 En des morgens: Heden onweder; want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden! het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden?
4 Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij weg.
5 En als Zijn discipelen op de andere zijde gekomen waren, hadden zij vergeten broden mede te nemen.
6 En Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der Farizeën en Sadduceën.
7 En zij overlegden bij zichzelven, zeggende: Het is omdat wij geen broden mede genomen hebben.
8 En Jezus, dat wetende, zeide tot hen: Wat overlegt gij bij uzelven, gij kleingelovigen! dat gij geen broden mede genomen hebt?
9 Verstaat gij nog niet? en gedenkt gij niet aan de vijf broden der vijf duizend mannen; en hoevele korven gij opnaamt?
10 Noch aan de zeven broden der vier duizend mannen, en hoevele manden gij opnaamt?
11 Hoe verstaat gij niet, dat Ik u van geen brood gesproken heb, als Ik zeide, dat gij u wachten zoudt van den zuurdesem der Farizeën en Sadduceën.
MATTHEUS 24:23-30
23 Alsdan, zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft het niet.
24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden verleiden.
25 Ziet, Ik heb het u voorzegd!
26 Zo zij dan tot u zullen zeggen: Ziet, hij is in de woestijn; gaat niet uit; Ziet, hij is in de binnenkameren; gelooft het niet.
27 Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen.
28 Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar zullen de arenden vergaderd worden.
29 En terstond na de verdrukking dier dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen bewogen worden.
30 En alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid.
MATTHEUS 24:42-51
42 Waakt dan; want gij weet niet, in welke ure uw Heere komen zal.
43 Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had, in welke nachtwake de dief komen zou, hij zou gewaakt hebben, en zou zijn huis niet hebben laten doorgraven.
44 Daarom, zijt ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen komen.
45 Wie is dan de getrouwe en voorzichtige dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld heeft, om hunlieder hun voedsel te geven ter rechter tijd?
46 Zalig is die dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo doende.
47 Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem zal zetten over al zijn goederen.
48 Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen;
49 En zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards;
50 Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen ten dage, in welken hij hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet;
51 En zal hem afscheiden, en zijn deel zetten met de geveinsden; daar zal wening zijn en knersing der tanden.
OPENBARING 13
1 En ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien koninklijke hoeden, en op zijn hoofden was een naam van gods lastering.
2 En het beest dat ik zag, was een pardel gelijk, en zijn voeten als eens beers voeten, en zijn mond als de mond eens leeuws; en de draak gaf hem zijn kracht, en zijn troon, en grote macht.
3 En ik zag een van zijn hoofden als tot den dood gewond, en zijn dodelijke wonde werd genezen; en de gehele aarde verwonderde zich achter het beest.
4 En zij aanbaden den draak, die het beest macht gegeven had; en zij aanbaden het beest, zeggende: Wie is dit beest gelijk? wie kan krijg voeren tegen hetzelve?
5 En hetzelve werd een mond gegeven, om grote dingen en gods lasteringen te spreken; en hetzelve werd macht gegeven, om zulks te doen, twee en veertig maanden.
6 En het opende zijn mond tot lastering tegen God, om Zijn Naam te lasteren, en Zijn tabernakel, en die in den hemel wonen.
7 En hetzelve werd macht gegeven, om den heiligen krijg aan te doen, en om die te overwinnen; en hetzelve werd macht gegeven over alle geslacht, en taal, en volk.
8 En allen, die op de aarde wonen, zullen hetzelve aanbidden, welker namen niet zijn geschreven in het boek des levens, des Lams, Dat geslacht is, van de grondlegging der wereld.
9 Indien iemand oren heeft, die hore.
10 Indien iemand in de gevangenis leidt, die gaat zelf in de gevangenis; indien iemand met het zwaard zal doden, die moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier is de lijdzaamheid en het geloof der heiligen.
11 En ik zag een ander beest uit de aarde opkomen, en het had twee hoornen, des Lams hoornen gelijk, en het sprak als de draak.
12 En het oefent al de macht van het eerste beest, in tegenwoordigheid van hetzelve, en het maakt, dat de aarde, en die daarin wonen het eerste beest aanbidden, wiens dodelijke wonde genezen was.
13 En het doet grote tekenen, zodat het ook vuur uit den hemel doet afkomen op de aarde, voor de mensen.
14 En verleidt degenen, die op de aarde wonen, door de tekenen, die aan hetzelve toe doen gegeven zijn in de tegenwoordigheid van het beest; zeggende tot degenen, die op de aarde wonen, dat zij het beest, dat de wond des zwaards had, en weder leefde, een beeld zouden maken.
15 En hetzelve werd macht gegeven om het beeld van het beest een geest te geven, opdat het beeld van het beest ook zou spreken, en maken, dat allen, die het beeld van het beest niet zouden aanbidden, gedood zouden worden.
16 En het maakt, dat het aan allen, kleinen en groten, en rijken en armen, en vrijen en dienstknechten, een merkteken geve aan hun rechterhand of aan hun voorhoofden;
17 En dat niemand mag kopen of verkopen, dan die dat merkteken heeft, of den naam van het beest, of het getal zijns naams.
18 Hier is de wijsheid: die het verstand heeft, rekene het getal van het beest; want het is een getal eens mensen, en zijn getal is zeshonderd zes en zestig.
JUDAS:3-25
3 Geliefden, alzo ik alle naarstigheid doe om u te schrijven van de gemene zaligheid, zo heb ik noodzaak gehad aan u te schrijven en u te vermanen, dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is.
4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelfde oordeel te voren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en den enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen.
5 Maar ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere, het volk uit Egypteland verlost hebbende, wederom degenen, die niet geloofden, verdorven heeft.
6 En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard.
7 Gelijk Sodoma en Gomorra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs.
8 Desgelijks evenwel ook dezen, in slaap gebracht zijnde, verontreinigen het vlees, en verwerpen de heerschappij, en lasteren de heerlijkheden.
9 Maar Michaël, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u!
10 Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich.
11 Wee hun, want zij zijn den weg van Kaïn ingegaan, en door de verleiding van het loon van Balaäm zijn zij henengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan.
12 Dezen zijn vlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn, weiden zij zichzelven zonder vreze; zij zijn waterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld;
13 Wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt.
14 En van dezen heeft ook Enoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Ziet, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen;
15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.
16 Deze zijn murmureerders, klagers over hun staat, wandelende naar hun begeerlijkheden; en hun mond spreekt zeer opgeblazen dingen, verwonderende zich over de personen om des voordeels wil.
17 Maar geliefden, gedenkt gij der woorden, die voorzegd zijn van de apostelen van onzen Heere Jezus Christus;
18 Dat zij u gezegd hebben, dat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen.
19 Dezen zijn het, die zichzelven afscheiden, natuurlijke mensen, den Geest niet hebbende.
20 Maar geliefden, bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof, biddende in den Heiligen Geest;
21 Bewaart uzelven in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onzen Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven.
22 En ontfermt u wel eniger, onderscheid makende;
23 Maar behoudt anderen door vreze, en grijpt ze uit het vuur; en haat ook den rok, die van het vlees bevlekt is.
24 Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid, in vreugde,
25 Den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen.
MARKUS 13:8-13
8 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen aardbevingen zijn in verscheidene plaatsen, en er zullen hongersnoden wezen, en beroerten. Deze dingen zijn maar beginselen der smarten.
9 Maar ziet gij voor uzelven toe; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in de synagogen; gij zult geslagen worden, en voor stadhouders en koningen zult gij gesteld worden, om Mijnentwil, hun tot een getuigenis.
10 En het Evangelie moet eerst gepredikt worden onder al de volken.
11 Doch wanneer zij u leiden zullen, om u over te leveren, zo zijt te voren niet bezorgd, wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet, die spreekt, maar de Heilige Geest.
12 En de ene broeder zal den anderen overleveren tot den dood, en de vader het kind; en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen doden.
13 En gij zult gehaat worden van allen, om Mijns Naams wil; maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden.
OPENBARING 19:19-21
19 En ik zag het beest, en de koningen der aarde, en hun heirlegers vergaderd, om krijg te voeren tegen Hem, Die op het paard zat, en tegen Zijn heirlegers.
20 En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt.
21 En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen, Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees.
Ten slotte, een woord voor ons allen, voor mij en voor u:
En het einde aller dingen is nabij; zijt dan nuchteren, en waakt in de gebeden.
Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander; want de liefde zal menigte van zonden bedekken.