Meditaties

-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditaties

Bericht door -DIA- »

Gedenk aan koning Agag!

Voorwaar, de bitterheid des doods is geweken.
1 Samuel 15:32b

Lezer, we horen Agag, de koning der Amalekieten hier jubelen. Wat is er gebeurd? Amalek was door Saul verslagen. Alle vijanden werden uitgeroeid. Maar ondanks het uitdrukkelijk gebod van de Heere had Saul Agag gespaard. Hij bleek deze vijand van God en Zijn volk zelfs vriendelijk gezind. De koning van Israël wilde barmhartiger zijn dan de God van Israël.
Voor koning Agag was het een onverwachte meevaller. Hij had de dood verdiend en de dood verwacht. Hij had de dood als her ware in de ogen gezien, en nu mocht hij toch blijven leven! Vol blijdschap en optimisme komt hij naar Samuël, de profeet. “Weeldelijk”, zo lezen we. Dat betekent waarschijnlijk dat hij welgemoed naar Samuel ging, op een statige manier, in koninklijke waardigheid. En voordat Samuel ook maar iets heeft kunnen zeggen, juicht Agag al: “Voorwaar, de bitterheid des doods is geweken”. Met andere woorden: het levensgevaar is geweken. Er staat: “Hij zeide”, dat wil zeggen dat hij het bij zichzelf zei of tegen de omstanders. Nu hij uit handen van die gewapende koning Saul verlost is, hoeft hij voor Samuel, die een man des vredes is, helemaal niet meer te vrezen. Wat een ontgoocheling volgt er.
Op het meest onverwachte moment wordt het doodvonnis aan hem voltrokken, want we lezen direct daarop: “Toen hieuw Samuel Agag in stukken voor het aangezicht des HEEREN te Gilgal.” Hij voltrekt het Goddelijk oordeel over de koning van Amalek. Dit is een uitzonderlijke executie omdat deze plaatsvond door een profeet. Het hanteren van het zwaard behoorde immers de rechtelijke macht toe.

Wat een waarschuwing voor ons! Deze man maakte een vreselijke vergissing die ook wij kunnen maken. We kunnen menen dat we behouden zijn. We kunnen denken bij onszelf en tegen de omstanders zeggen dat het met ons wel goed is op reis naar de rechterstoel van Christus. Maar als dat op losse gronden is, zal het een spinnekoppenhoop blijken te zijn! We kunnen onszelf door een mooie tekst of een gevoelige psalm die gezongen wordt, voorhouden dat we door ’s vijands zwaard niet zullen sterven, maar dat het wonder van Gods wederbarende genade in ons verheerlijkt is. We kunnen onszelf aanpraten: “Maar na de dood is het leven mij bereid” en toch met Agag (en duizenden van zijn navolgers) tot de ontdekking komen dat we te vroeg hebben gejuicht! Onverwacht en ongedacht zullen we moeten ingaan in de bitterheid van de eeuwige dood.

De dood is het loon op de zonde. De dood is geen lot, maar schuld. “Ten dage als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven”, zo heeft het geklonken. De dood sterven betekent letterlijk stervende sterven. Wij zijn allemaal de geestelijke, de tijdelijke en de eeuwige dood onderworpen. Het is niet de vraag hoe dikwijks wij dit gehoord hebben, maar het is een levensvraag of u dit al bevindelijk hebt leren beamen. Hebt u door het werk van de Geest van Christus de bitterheid van de dood al leren kennen? Hebt u de bitterheid van de scheiding tussen God en uw ziel ingeleefd?
Wat zijn het onmisbare lessen op de genadeschool. We moeten ons eigen doodvonnis leren ondertekenen. We moeten verloren gaan om behouden te worden. O, wat een wonder, om als een gevonniste met de koorden der veroordeling om de hals de levende Zaligmaker te leren kennen in de ziel. Dan wijkt bij aanvang de bitterheid. In Hem is het leven en de onsterfelijkheid te vinden. Christus heeft de dood verslonden voor een volk dat zich midden in de dood liggend heeft leren kennen. In Hem wordt het recht ten leven weer geschonken aan al de Zijnen. Kent u die persoonlijke band met Hem, Die door Zijn opstanding de dood overwonnen heeft, opdat Hij ons de verworven gerechtigheid kon deelachtig maken?
Wat is de mens gelukkig die mag delen in deze genadeweldaden. Voor hen is het ook de zekere werkelijkheid dat de opstanding van Christus een zeker pand is van hun zalige opstanding. Dan zal eeuwig bejubeld en ervaren worden: “Voorwaar, de bitterheid des doods is geweken.”
Hoe staat het met de troostrijke geloofswetenschap van deze zaken? Vandaag is het nog genadetijd. Gedenk aan koning Agag!

Ds. M. Karens

Uit: KERKBODE van de Gereformeerde Gemeenten te Rijssen
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. H. van der Ham, schipperspredikant te Dordrecht over Hebreeën 11 vers 13 midden

Vreemdelingschap

“… gasten en vreemdelingen …” Hebreeën. 11: 13

Het leven is een reis.
God riep. Abraham vertrouwde op dat Woord.
“Het Woord van God - daar hangt het geloof aan!” zegt Luther. Het geloof richt zich op het Woord.
Gods beloften kregen betekenis. Abraham heeft als een nomade/vreemdeling geleefd onder een open
hemel. Een vreemdeling is ergens anders thuis. Hij leeft in een land waarvan hij zegt: “Ik hoor hier ten
diepste niet thuis, maar ben op doorreis.”
Het was aan Abraham te merken dat hij andere idealen had dan zijn tijdgenoten. Hij richtte altaren op om
te getuigen van Gods trouw.
Materialistisch was hij niet! Hoofdzaak was de gemeenschap met God. Abraham leefde heel anders dan de
wereld, omdat hij het van God verwachtte.
Vreemdeling zijn op aarde betekent niet ons zoveel mogelijk aanpassen bij de levensopvatting van mensen
van onze tijd. De taal en de moraal van anderen worden door Christenen maar al te gemakkelijk overgenomen!
“Wordt dezer wereld niet gelijkvormig.” Onszelf hebben we tegen. Van huis uit zijn we uit de aarde aards.
Als het goed is, bent u een vreemdeling. De Heilige Geest leert ons zuchten; want Hij doet ons beseffen
dat wij in vreemdelingschap verkeren. Hij leert ons verlangen naar het Vaderland Boven.
We moeten de pinnen (van onze levenstent) niet te vast in de grond zetten.
Degenen die de Heere vrezen hebben een eigen levensstijl. Het Woord van God is hun enige kompas is. De
psalmdichter weet; “Ik ben een vreemdeling op de aarde.” Daar volgt op: “Verberg Uw geboden voor mij
niet.”
Vreemdeling zijn - is dat een gemakkelijk leven? De aartsvaders wisten van beproevingen, moeite en verdriet.
Maar met God kwamen ze erdoor!
Wij ontvangen niet alles wat wij begeren. Als wij maar ontvangen wat wij nodig hebben. Dat wil de Heere
u geven.
Weet u wie in bijzondere zin op aarde heeft verkeerd als vreemdeling? Christus. Hij was wel in de wereld,
maar niet van de wereld. Innerlijk behoorde Hij aan God toe! Dikwijls zonderde Hij Zich af om te bidden.
Hij nodigde: “Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis dagelijks op
en volge Mij.”
Hij werd uitgeleid buiten de legerplaats en heeft Zijn bloed gestort. Door Zijn kruisdood heeft Hij de
schuld verzoend.
Calvijn zegt treffend: “Als we op deze aarde slechts op doorreis zijn, moeten we in die zin van haar goederen
gebruik maken, dat ze onze loop eerder bevorderen dan belemmeren.”
De aartsvaders zochten een hemels Vaderland. Geloof en verwachting gingen samen!
Ze waren op weg naar de Stad Gods die fundamenten heeft. Dat betekent dat er een einde komt aan de
reis.
Hier kunnen wij de Heere nog maar zo gebrekkig dienen. Voelt u het? Maar, kind van God, straks zal het
leven volkomen zijn naar de wil van God. Zalig zij die het heimwee kennen, zij zullen thuis komen. Daar is
het eigenlijke Vaderland.
Ons leven is een reis, die u niet kunt overdoen. Waar gaat u naartoe?
De allerbelangrijkste reis die u kunt maken, daar denken veel mensen nauwelijks over na. Ze maken er
geen ernst mee en leven maar raak. Zo komt u niet in de Stad die de Heere Zijn volk heeft bereid. Zo bent
u op weg naar het eeuwig verderf.
Kom tot bezinning! Er is maar één weg die goed is. Die weg wordt u in het Woord gewezen.
Bid veel om de leiding van Gods Geest. Hij kan alleen in het rechte spoor u leiden.
Eens zullen al Gods beloften vervuld worden en de vreemdelingschap is ten einde. Dan is daar het Vaderland, het Vaderhuis met zijn vele woningen.

(overgenomen uit Nieuwsbrievenarchief 2016 www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com)
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. J. W. van Estrik uit Goedereede over Hebreeën 12 vers 1 en 2

Zie op Jezus

Laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is, ziende op de overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus

Hebreeën 12 vers 1 en 2

De aansporing Er moet met lijdzaamheid gelopen worden. Het lopen zinspeelt op de atletiekbaan waarop tijdens wedstrijden de hardlopers naar hun beste kunnen liepen. De atleten hielden de eindstreep in gedachten en iedere loper was gebrand op de overwinning. Voor de overwinnaar was er het ereschavot en de eerkroon. Naar deze wedstrijden liepen mensen uit, overal vandaan. Tribunes rondom de baan liepen vol. De apostel heeft daaraan gedacht toen hij over de ‘wolk der getuigen’ schreef. De gelovige moet nu net als die topsporter die ogenschijnlijk ongestoord op de atletiekbaan rent, met volharding de goede strijd van het geloof strijden.
Een belangrijk gegeven: de loopbaan blijkt er eentje te zijn die is voorgesteld. Dat wil zeggen: de route of de weg is door de Heere uitgezet, uitgestippeld. De weg is voorgeschreven. Het is voor de Zijnen het spoor dat ont-dekt is. Dat is onmisbaar bij het lopen waarover Paulus het heeft. Op de juiste weg gebrácht! Goddank, want Zijn kind is zelf het verkeerde pad op gegaan en het vindt de weg nooit meer terug. Zonder God loopt het helemaal verkeerd af, het verderf is het einde van de door ons ingeslagen weg. Houden wij er rekening mee? We leven er toch niet aan voorbij? Het mensenleven als een áflopende zaak is echter voor de Hebreeën een ópgaande werkelijkheid geworden. De opgang komt geheel voor rekening van de Heere. Die moet wel worden volgehouden. De apostel legt daar de vinger bij, het is een gevoelige plek: lijdzaam voortgaan, volharden. Het veronderstelt dus met de Weg bekend geraakt te zijn.

Eerlijk is eerlijk, aan dat volhouden schort het. Het dreigt mis te gaan. Deze en gene lopen het gevaar het spoor bijster te raken en terug te vallen in het oude levenspatroon met alle verschrikkelijke gevolgen van dien. Hebben de Hebreeërs al heel wat doorstaan en zelfs getoond hun bezittingen voor de Naam van Jezus te willen prijsgeven, momenteel schijnen de dingen anders te liggen. Reden genoeg om tot volhouden aan te sporen. Alle dingen die het voortgaan kunnen beletten, moeten worden afgelegd. De apostel schrijft: ‘Laat ons afleggen alle last, en de zonde, die ons lichtelijk omringt.’ Geen topsporter, bij wie het om topsnelheid en topprestatie gaat, verschijnt bepakt en bezakt aan de start. Het halen van de eindstreep en het behalen van de zege gaat met inspanning gepaard. Het betekent niet zelden afzien. Hinderlijke ballast gaat terzijde. Dit alles is de gelovigen ten voorbeeld. Alle last en zonde die funest kunnen zijn om de eindstreep te halen moeten aan de kant worden gegooid. Een
christen vliedt de zonde. Wat in strijd is met Gods wil, dient gemeden te worden. De
Hebreeërs moeten zich niet laten hinderen door de moeite en de zorgen onderweg. Ook als
Gods kind gaandeweg bemerkt hoe er steeds weer en ogenschijnlijk steeds krachtiger aan hem
getrokken wordt, moet hij ‘in de loopbaan van het geloof’ niet vertragen. Bij de Heere
schuilgaan, lopen door de Geest der volharding. Weerstand bieden aan de zonde van vrees,
twijfel en ongeloof. Volharden tot het einde … Gods kind, geleid door de Heilige Geest, weet
en merkt wel hoe slopend de weg is, hoe zwaar ook, hoe lang soms, hoe onmogelijk … Hij
zou alle moed verliezen als hij niet méér zag dan de omstandigheden!
De beide ogen zijn gericht op … Maar hij ziet méér, oneindig meer. Hij ziet alles. Hij ziet
Jezus, steeds Jezus, alleen Jezus. Er is volharding omdat en terwijl de beide ogen op Jezus
gericht zijn. De geloofsogen die gekregen zijn, zijn op de overste Leidsman en Voleinder van
het geloof, Die de weg op spraakmakende wijze is gegaan. Een wolk der getuigen keek ook
maar één kant uit. Niet ongezegend. Winstgevend zelfs, het heeft de overwinning gebracht.
Zij hebben de belofte verkregen zoals ook Jezus Zelf die gekregen heeft. Degenen die in Hem
geloven en die op Hem zien, zien Hém gáán, de navolgenswaardige Hogepriester. Hij is voor
hen de lijdensweg gegaan en Hij is daarop voorgegaan. Gedenk uw Voorganger en zie op het
einde van Zijn wandeling! Hij wordt gezien in Zijn manier van lopen. Hij leefde uit en bij de
belofte van Zijn Vader. Hij zag op de vreugde die Hem door Zijn Vader was voorgesteld. Dát
zorgde ervoor dat Hij het kruis verdroeg en de schande verachtte. Hij is niet beschaamd, want
nu zit Hij aan de rechterhand van God. Het is zichtbaar en tastbaar hoe de kroon is voor de
Beginner en de Bewerker van het geloof. Hij is gehoorzaam gegaan, opdat de Zijnen
gehoorzamend achter Hem zouden kunnen gaan en Hem zouden volgen. Sterven en opstaan.
Een wolk der getuigen is het bewijs hoezeer het de moeite loont om volhardend op Hem te
zien. Dat is: gaandeweg achter Hem de eeuwige vreugde tegemoet.
Jezus … Hij zag op de vreugde die Hem was voorgesteld. Was het niet de vreugde met Zijn
Vader en Zijn bruid? Hij kroop om de wil van Zijn Vader te volbrengen door het stof en Hij
trotseerde alles om met Zijn beminde bruid in de heerlijkheid te zijn die Hem was toegezegd.
Hij boog, Hij droeg Gods toorn. Gewillig. Hij werd geplaagd, bespuwd, gelasterd, gebonden,
gegeseld, weggehoond. Op een doorploegde en bebloede rug droeg Hij het kruis. Gevloekt:
Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten …! Hoe is het toch mogelijk?? Jezus wist
dat het de brug was naar de heerlijkheid, de hoogste eer en glorie lag in het verschiet.
Zie op Jezus! Die aansporing geldt nog altijd. Want wie zijn eigen kwade natuur volgt en
blijft volgen, is slecht af, achter de duivel aan blijven lopen is moorddadig. Daarom het appèl,
de Geest Die dringt, overwint, buigt om op Jezus te zien. Ten eerste zien op Hem als Degene
Die is verschenen in het heiligdom voor ons. Vervolgens op Hem zien als Degene, Die zó
gekend, ons naar het Vaderhuis is voorgegaan. Zwak in onszelf, maar sterk in Hem. Lopen en
gaan in ’s Heeren kracht. Wat er zich in het jammerdal dan ook voordoet. Hij beschaamt
niemand die op Hem ziet. Nog een klein eindje - de weg van de genadetijd is immers kort -
dan is het lijden en strijden voorbij voor een ieder die op Jezus ziet. Nog een korte tijd geduld

Met geduld Zijn weg betreden. Het kruis kan zwaar zijn, maar met Jezus als de Voorganger
en Voorzanger zingt de pelgrim zich door de tijd heen, terwijl hij zijn treden in Zijn spoor zet.
Elke stap is voor degene die in Jezus’ voetstappen gaat een stap dichter bij het Vaderhuis!! Bij
de laatste stap zijn er de gouden poorten die Hij opent, is er de beloofde kroon die Hij geeft.
Met beide geloofsogen op Jezus kan het alleen maar uitlopen op de heerlijkheid die Hij heeft
voorgesteld! Beloofd is beloofd.

(Overgenomen van de site: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com, uit nieuwsbrievenarchief 2016, nieuwsbrief van 7 mei)
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
Romeinen 8:31

Met recht wordt het gedeelte van Romeinen 8, waarin het woord van onze meditatie gevonden wordt, het zegelied van de apostel genoemd. Paulus gaat in dit hoofdstuk Gods Kerk, die nog zo menigmaal vanwege de zonde, als een gebogene over de wereld gaat, bemoedigen, het lichaam, zo schrijft hij, is wel dood om der zonden wil, maar de geest is levend om der gerechtigheid wil.
Het moge dan hier vaak een zuchten zijn, het is echter geen zuchten gelijk als de wereld zucht. Het zuchten van Gods volk uit zich in een heilig verlangen, om uit het lichaam uit te wonen, en bij de Heere in te wonen. En dan zien wij, hoe de apostel het anker der hoop van Gods Kerk mag werpen in de hechte ankergrond van de eeuwige verkiezende liefde Gods.
„Die Hij tevoren verordineerd heeft, zo roept hij uit, dezen heeft Hij ook geroepen: en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd: en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt. Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?"
Hier beluisteren wij de taal van verwondering en aanbidding. „Zo God voor ons is". Nee, van niet één mens van nature kan gezegd worden dat God voor hem is. Hoe zal ooit een heilig en rechtvaardig God gemeenschap kunnen hebben met een zondaar die de dood verkozen heeft boven het leven. In de diepe jammerstaat, waarin elk mens geboren wordt, stelt God zich lijnrecht tegen de mens, en openbaart de mens zich als één, die zich lijnrecht stelt tegen God. Toch schrijft de apostel hier, God voor ons. Hoe, vraagt ge, is dit mogelijk? Wel geliefden, door de weg van de waarachtige wedergeboorte, welke God zonder ons in ons werkt.
Nee, de apostel zegt niet: „wij voor God", maar God voor ons. Die leus beluistert ge wel allerwegen, maar weet, dat na de diepe val des mensen, elk mens openbaar komt als één, die niet voor God, maar voor satan gekozen heeft. En vandaar, om iets te verstaan van het woord van de apostel, „God voor ons", is het nodig aan de weet te komen, dat hij zich regelrecht tegen God heeft gesteld.
Dit is het eerste wat de ziel gaat ervaren, wanneer Gods Geest zaligmakend gaat overtuigen, namelijk dat hij niet voor, maar tegen God is, en dat het een eenzijdige Godsdaad is, wanneer hij radicaal van koers mag veranderen.
Nee, zulk een mens kan maar niet direct geloven dat God voor hem is. Wanneer zijn zwarte zonderegister hem voor ogen wordt gesteld, en hij zijn beeld aanschouwt in de spiegel van Gods heilige wet, dan kan hij niet anders geloven, dan dat God eeuwig tegen hem zal zijn, dat heeft hij zich volkomen waardig gemaakt.
Wanneer het dan de Heere behaagt, om de zondaar eens te doen zien, dat God nu in Christus voor zulk een mens wil zijn, dan blijft er alleen maar verwondering en aanbidding over. En dat wonder wordt groter, naargelang het de Heere behaagt dat volk in te leiden in de verborgenheden der godzaligheid.
Wanneer zij dan verwaardigd worden om eens te zien op Hem, in Wie een mogelijkheid is ontsloten dat God weer voor de zondaar kan zijn, wel geliefden, dan hoort men hen in verwondering uitroepen: „Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen: zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn". Nee, de inhoud van dit zegelied rust niet op losse schroeven, maar is gefundeerd op de gerechtigheid van Hem, waarvan de apostel zegt, „Die ook Zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven". Wie zijn die allen? Wel, dat zijn zij, die van Godswege daartoe verordineerd zijn. Die hun zonden voor God leren bewenen, zij die maar niet kunnen bezien dat God voor zulk een zondaar wil zijn.
Geliefden, behoort gij tot die „allen?" Zo ja, dan leerde gij uzelf hier als een tegenstander van God kennen; zo niet, weet dan dat God niet vóór u, maar tégen u is. En vreselijk zal het zijn te vallen in de handen van de levende God.

(overgenomen uit nieuwsbrievenarchief 2016 van de site: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com, alwaar u zich kunt aanmelden voor kerknieuws en meditaties. Van harte aanbevolen.)
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. A. van der Zwan uit Dordrecht over Handelingen 17 vers 11

De Bereërs

"...die het Woord ontvingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelijks de Schriften, of deze dingen alzo waren..."
Handelingen 17 vers 11

Lukas'' verslag van wat Paulus tijdens zijn tweede zendingsreis in Berea meegemaakt heeft, is niet lang. De inhoud van wat hij ons in deze verzen te melden heeft, is echter wel verblijdend. Het staat in schril contrast met de dingen die aan het begin en aan het eind van Handelingen 17 te lezen staan. Zowel in Thessalonica als in Athene ontmoet de apostel voornamelijk ongeloof als reactie op de boodschap van het evangelie. Zijn het in Athene vooral de filosofen die met spot reageren op de verkondiging van de levende Christus, in Thessalonica komt er bittere tegenstand van de kant van de joden. Ze schromen zelfs niet om een aantal boeven in te huren, die zoveel trammelant onder de bevolking van de stad veroorzaken, dat Paulus en Silas gedwongen worden spoorslags verder te trekken naar een andere stad. Ze reizen twee dagen en komen aan in Berea, een plaats waar ze ook weer in aanraking komen met joden.

Het Woord ontvangen
Ditmaal is de reactie heel anders dan in Thessalonica. Van de joden in Berea wordt vermeld dat ze het Woord met alle toegenegenheid ontvingen. Hartstochtelijk dronken ze de woorden in, die Paulus hen van Godswege meedeelde. Bovendien onderzochten ze dagelijks de Schriften, dat wil zeggen, de Boeken van het Oude Testament, om te zien of Paulus'' boodschap daarmee overeenstemde.
Wat is de reden voor deze verblijdende ontvangst van het Evangelie? Lukas schrijft dat deze mensen ''edeler'' waren dan hun volksgenoten in Thessalonica. Oorspronkelijk heeft dit woord betrekking op de afkomst van bepaalde mensen. Edel, van adel, van hoge komaf, betekent het eigenlijk. Dat is echter niet de volle diepte die dit woord krijgt, als de Heilige Geest Lukas inspireert om het zó op te schrijven. Hier wordt gedoeld op de innerlijke adel, die de Bereërs aan de dag leggen. Blijkbaar is de akker van hun hart door de Geest omgeploegd, zodat het als wél toebereide aarde het zaad van het Evangelie mag ontvangen. De Heilige Geest is het immers. Die door Zijn werk plaats maakt voor Christus. Dat werk is het geheim van de hartelijke ontvangst én het dagelijks Bijbelonderzoek van deze mensen.

Betweters?
Men zou de vraag kunnen stellen: is dit wel de juiste houding die hoort bij het horen van het Woord? Zijn die Bereërs geen betweters, ongelovige muggenzifters, die Paulus'' woorden gaan napluizen om te zien of ze hem op onjuistheden kunnen betrappen? Uit Lukas'' verslag kunnen we opmaken dat dat niet het geval is. Ze vergelijken Gods schriftelijke Woord met het mondelinge Woord dat Hij door Paulus'' mond daarbij voegt. Dit Schrift met ''Schrift'' vergelijken is niet om Paulus onderuit te halen, maar verraadt de bereidheid van de Bereërs om zichzelf te laten corrigeren in het verstaan van Gods Woord. En zulk onderzoek wordt blijkbaar gezegend! Velen komen tot geloof, vertelt ons het 12e vers. Niet alleen ''edele'' joden, maar ook aanzienlijke heidenen vallen de boodschap van vrije genade toe. Zonder enige verdienste van hun kant, dat spreekt vanzelf Maar tegelijkertijd wel in een bepaalde weg: de weg van het dagelijks onderzoek van Gods Woord. Onbevangen, hartstochtelijk, onophoudelijk.

Spiegel
Zo wordt ons in dit gedeelte een spiegel voorgehouden. De vraag klinkt: bent u ook al een ''Bereër''? En jij? Hoe ontvangen we het Woord dat ons ''s zondags vanaf de preekstoel en door de weeks thuis aanspreekt? Ontvangen we het met toegenegenheid? En als we de kans krijgen om het te horen, maken we gebruik van die door God gegeven gelegenheden? Een nieuw winterseizoen ging van start. Zal de komende maanden de geest van Berea door de kerken waaien? Zullen we Het Woord onderzoeken en onszelf onder de kritiek van Dat Woord durven en willen stellen? Nogmaals: Bijbelonderzoek en ijver in het bestuderen van de Waarheid maakt op zich niet zalig. Maar het is wel een weg die de HEERE ons wijst en die Hij wil zegenen. In het leven van mensen, die Hij ''edel'' noemt, en die zichzelf bij het licht van Woord en Geest steeds ''onedeler'' zien worden. Laat het onze belijdenis mogen zijn of worden: "Uw Woord kan mij, ofschoon ik alles mis, door zijnen smaak én hart én zinnen strelen." Dat wil de HEERE zegenen. Want: "Welzalig, die bij dagen en bij nachten, Gods wil bepeinst en Hem als ''t hoogste goed van harte zoekt met ingespannen krachten!"

(Bron: Nieuwsbrievenarchief 2016: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com)
Marco
Berichten: 3580
Lid geworden op: 31 jul 2007, 13:55
Locatie: Waddinxveen

Re: Meditaties

Bericht door Marco »

kerknieuwsg schreef:Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
Romeinen 8:31

(...)
Toch wel bijzonder: een gedeelte uit de Bijbel dat maximaal inzet op de vreugde en vaste zekerheid die wij in Christus mogen hebben, wordt teruggebracht naar een dreigement voor hen die zich niet tot Gods kinderen (durven) rekenen. Niets over die zekere overwinning, die we mogen verwachten, ook al zien we daar nu nog helemaal niets van.

Let wel: er staat niets in de meditatie dat feitelijk onjuist is, maar de boodschap van Romeinen 8 wordt in een hoekje weggestopt. Terwijl die boodschap juist zo hard nodig is.
-DIA-
Berichten: 32685
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Meditaties

Bericht door -DIA- »

ELIA’s LAATSTE GANG
Meditatie, geschreven op 7 mei 1984 – twee dagen voor zijn overlijden – door ds. J. Catsburg, voor de HERVORMDE KERKBODE.

En het geschiedde nu als de HEERE Elia met een onweder ten hemel opnemen zou, dat Elisa ging van Gilgal. En Elisa zeide tot Eilia: Blijf toch hier, want de HEERE heeft mij maar Beth-El gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waarachtig als de HEERE leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet verlaten. Alzo gingen zij af naar Beth-El.
2 Koningen 2:1-2

Elia maakt zijn laatste gang. Hij zal worden opgenomen in de eeuwige heerlijkheid.
De laatste gang. Dat heeft ons veel te zeggen. Ook wij gaan de laatste gang maken. Het is de mens gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel!
De laatste gang. Hoe zal onze gang zijn? Elia komt zojuist van het sterfbed van koning Ahazia. Hij is den dood der godelozen gestorven. Welk een verschil met Elia! Hij ging het Vaderhuis tegemoet.
De laatste gang. Hoe zal de ónze zijn? Eén van tweeën: òf met Ahazia in de eeuwige duisternis òf met Elia in het Eeuwige licht.
De laatste gang. Elia mag wandelen in het blij vooruitzicht. Hebt u ook al uitzicht? Elia had uitzicht op goede gronden. Hij reisde niet op een misschien, op een veronderstelling. Ook niet op zijn bekering. Een mens moet bekeerd worden! Doch de bekering brengt niet binnen. Dat doet genade alleen!
De laatste gang. Je bekering al kwijt geraakt? En genade alleen overgehouden? Genade, niet in het hoofd, maar in het hart, op het schavot ontvangen?
De laatste gang. Een goede gang. Hoe was dat mogelijk? Elia was door de Heere voorbereid! Hij was al voorbereid in de eeuwigheid. Met een eeuwige liefde heb Ik u liefgehad! De liefde Gods in Christus door de Heilige Geest. Houd dat maar eens tegen.
Tegen die liefde is niet te vechten. Op de weg naar Damascus komen zondaren op de knieën terecht.
De laatste gang. Een zekere gang. Elia mocht rusten op het bloed des Lams, afgeschaduwd in de bloedige offeranden. De laatste gang. Wat is het rustpunt in ons hart? Toch niet de godsdienst? Toch niet de idee van het bloed? Het ware bloed, het bloed zelf, komt achter het mes openbaar. Eerst het mes en dan het bloed. Het bloed uit het hart van het Lam stroomt na de halszaak. Zo werd het door de offeraar bij het altaar doorleedd. De laatste gang uit God, een gang met God en nu mag zijn gang in God eindigen. Wat uit God is komt in God terecht. Wat is zalig worden toch een zeker werk!
De laatste gang. Elia gaat de eeuwige liefde van de Verbondsgod tegemoet. Door de liefde maar de liefde toe, om eeuwig van de liefde Gods in Christus te mogen zingen. Welk een toekomst!
De laatste gang. Ik zet mijn treden in Uw spoor. Zijn we wandelaars achter de Heere door trekkende liefde?
De laatste gang. Elia heeft de hemelse gemeenschap gesmaakt, voordat hij in de hemel werd opgenomen. Hij ging geen vreemde plaats tegemoet. Hij ging geen vreemd werk doen.
De laatste gang. Gods kinderen leren de hemelse zaligheid smaken in Christus, Die vanuit de hemel is neergedaald om hemelse genade mede te delen aan boetvaardigen.
De laatste gang. De Heere zal genade en ere geven. Eerst genade en dan de ere. Wij zullen de eerkroon dragen. Door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen.
De laatste gang. Elia wilde afscheid nemen van Elisa. De laatste ontmoeting. Welk een liefelijk samenzijn zal dat geweest zijn!
De laatste gang. Elia wilde alleen verder. Maar Elisa wilde Elia niet alleen laten gaan. Hij wilde met zijn leermeester mee. Hij was door liefde aan Elia verbonden. Banden der liefde in de eeuwigheid gelegd. Banden uit de hemel, banden door de hemel en banden voor de hemel. Zoete banden die mij binden aan des Heeren lieve volk.
De laatste gang. Ik geloof in de gemeenschap der heiligen. Beneden en Boven. Hebt u ook God volk lief? Waar liefde woont gebied de Heere Zijn zegen.
De laatste gang. Samen gingen zij van Gilgal naar Beth-El. Bekende plaatsen. Gilgal, de plaats der gedenktekens, door Jozua opgericht vanwege de wondervolle doorgang door de Jordaan. Elia mag zien op de verbondstrouw van God.
De laatste gang. Beth-El. Daar heeft jakob kennis aan. De ladder daalde neder van de hemel naar de aarde. Van Boven naar beneden. Beth-El, huis Gods. De hemel is geopend door de Heere. Daar is plaats in het Vaderhuis met zijn vele woningen.
De laatste gang. Het kan vandaag of morgen voor ons de laatste gang zijn. Hebben wij de geloofskijker bij de hand, in de hand gelegd door de Heere? Het geloof is een gave Gods, neergelegd in lege handen.
De laatste gang. De dichter wil er mede bekend gemaakt worden: Ontdek mijn levenseind aan mij, Psalm 39.
De laatste gang. O Sion, weldra is de strijd gestreden. Nog enkele stappen en we zijn Thuis. Met Elia bij de Heere.
De schoonste plaats mat Gij met ruime snoeren;
O heerlijk erf, gij kunt mijn ziel vervoeren.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. J. C. den Ouden uit Opheusden

Aan God gewend

"Gewen u toch aan Hem en heb vrede."
Job 22:21a

Job kan het maar niet met God eens worden. Hij begrijpt niet waarom hij zo wordt geslagen. Elifaz raadt Job aan zich te gewennen aan de Heere. "Gewennen aan" lijkt veel op ons "gewend zijn aan". En dat bedoelt Elifaz. Wen het je aan om de Heere te zoeken. Buig voor de Heere. Sta niet langer tegen God op. In de Zuid-Afrikaanse vertaling staat zo mooi: Sluit toch vriendschap met Hem. Het gaat over de vertrouwelijke omgang met de Heere. Zoals we lezen van Henoch, dat hij wandelde met God. De tekst zegt: Zoek toch die verborgen omgang met de Heere en leg je leven voor eeuwigheid en tijd in Gods hand.
Dat is niet gemakkelijk. Want van huis uit zijn wij gewend ons leven in eigen hand te houden en zelf onze levensweg uit te stippelen. Wanneer de Heere het anders doet, komt ons hart in beweging. Kritiek op God. Hij doet het verkeerd. We menen een betere behandeling verdiend te hebben. Hoe is dat bij u/jou?
God legt een kruis op om te beproeven wat in ons hart leeft. Als God gaat roeren, wat een vuil komt er al niet boven. Wie had gedacht dat die vrome Jeremía zijn geboortedag zou vloeken (Jeremía 20)? In drukwegen komen onze slechtste eigenschappen aan het licht.
Tegelijk gebruikt de Heere beproevingen om de genade die Hij in het hart gelegd heeft te toetsen en wakker te maken. Heel duidelijk is dat bij Job het geval. De duivel had immers gezegd dat Job God diende om loon. Het kruis moet aan het licht brengen of Job een huurling of een kind is. De Heere geeft gelegenheid om geloof te oefenen. Hij toetst of we onder alle omstandigheden aan Hem vast houden. Dat we blijven zeggen dat God goed is en dat in Hem geen onrecht is. Hij is de alwijze God die oneindig veel wijzer is dan ik.
De Heere ziet in Zijn kinderen zo graag het kinderlijke geloof. Zoals een klein kind, dat een onbeperkt vertrouwen heeft in vader en moeder. Zo eren we de Heere. Gewen u toch aan Hem. De Heere zegt: Onderwerp je aan Mij. Hij onderwerpt Zich niet aan ons. Wij moeten ons onderwerpen aan Hem.
In het grondwoord zit iets van zwichten. Wie zwicht, heeft geprobeerd zichzelf te handhaven. Dat is ons beeld. Een ongewend kalf, dat achteruit slaat (Jeremía 31:18). Is er een moment gekomen in uw/jouw leven dat u/jij gezwicht bent voor de hoge God? Zalig is dat. Hoe kwam dat? Omdat je zo''n buigzaam hart had? Nee. Maar de Heere drupte Zijn liefde in het hart. Toen brak het. Wie een geloofsoog krijgt op Christus, kan onmogelijk slecht denken van God. In Christus heeft God laten zien de diepten van barmhartigheid die er in Hem zijn. God gaf het Liefste wat Hij had.
Gewen u toch aan Hem. Het is een uitnodiging. Met drang. Doe het toch. Het wordt gezegd tegen Job, bij wie zo veel vuil is boven komen drijven. Toch werpt de Heere Job niet weg. Wat een troost. Hij zegt: Gewen je toch aan Mij. Heb genoeg aan Mijn Zoon. Wees tevreden met Mijn Lam.
Zo komt er vrede. Deze vrede is een gevolg van het zich gewennen aan de Heere. Het is vrucht van de waarachtige bekering. De omstandigheden in het leven kunnen onveranderd zijn gebleven. Het kruis is niet weggenomen. Maar God is in Christus u/jou zo nabij gekomen. Dan is het goed. U/jij gaat Gods lof zingen in de nacht. Mijn verdorven hart en de duivel zijn er altijd op uit die vrede te verstoren. De Heere is het die de vrede schenkt en bewaart (Jesaja 26:3).
Hier blijft het een strijdperk. We komen aan deze kant van het graf er nooit mee klaar om ons te gewennen aan de Heere. De volmaakte vrede zal hier niet zijn. Hier zijn er slechts voorsmaken. God heeft geen twee zomers beloofd (Boston). Hier is het de wintertijd. Straks zal het eeuwig zomer zijn.
Dat Israël op de Heer vertrouw,

Zijn hoop op Gods ontferming bouw, En stil berust in Zijn beleid Van nu tot in al eeuwigheid.

(Bron: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com, nieuwsbrievenarchief 2015. Meldt u NU aan op de site om elke zaterdag gratis deze meditaties en ander kerknieuws per mail te ontvangen.)
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. J. C. den Ouden uit Opheusden

Aan God gewend

"Gewen u toch aan Hem en heb vrede."
Job 22:21a

Job kan het maar niet met God eens worden. Hij begrijpt niet waarom hij zo wordt geslagen. Elifaz raadt Job aan zich te gewennen aan de Heere. "Gewennen aan" lijkt veel op ons "gewend zijn aan". En dat bedoelt Elifaz. Wen het je aan om de Heere te zoeken. Buig voor de Heere. Sta niet langer tegen God op. In de Zuid-Afrikaanse vertaling staat zo mooi: Sluit toch vriendschap met Hem. Het gaat over de vertrouwelijke omgang met de Heere. Zoals we lezen van Henoch, dat hij wandelde met God. De tekst zegt: Zoek toch die verborgen omgang met de Heere en leg je leven voor eeuwigheid en tijd in Gods hand.
Dat is niet gemakkelijk. Want van huis uit zijn wij gewend ons leven in eigen hand te houden en zelf onze levensweg uit te stippelen. Wanneer de Heere het anders doet, komt ons hart in beweging. Kritiek op God. Hij doet het verkeerd. We menen een betere behandeling verdiend te hebben. Hoe is dat bij u/jou?
God legt een kruis op om te beproeven wat in ons hart leeft. Als God gaat roeren, wat een vuil komt er al niet boven. Wie had gedacht dat die vrome Jeremía zijn geboortedag zou vloeken (Jeremía 20)? In drukwegen komen onze slechtste eigenschappen aan het licht.
Tegelijk gebruikt de Heere beproevingen om de genade die Hij in het hart gelegd heeft te toetsen en wakker te maken. Heel duidelijk is dat bij Job het geval. De duivel had immers gezegd dat Job God diende om loon. Het kruis moet aan het licht brengen of Job een huurling of een kind is. De Heere geeft gelegenheid om geloof te oefenen. Hij toetst of we onder alle omstandigheden aan Hem vast houden. Dat we blijven zeggen dat God goed is en dat in Hem geen onrecht is. Hij is de alwijze God die oneindig veel wijzer is dan ik.
De Heere ziet in Zijn kinderen zo graag het kinderlijke geloof. Zoals een klein kind, dat een onbeperkt vertrouwen heeft in vader en moeder. Zo eren we de Heere. Gewen u toch aan Hem. De Heere zegt: Onderwerp je aan Mij. Hij onderwerpt Zich niet aan ons. Wij moeten ons onderwerpen aan Hem.
In het grondwoord zit iets van zwichten. Wie zwicht, heeft geprobeerd zichzelf te handhaven. Dat is ons beeld. Een ongewend kalf, dat achteruit slaat (Jeremía 31:18). Is er een moment gekomen in uw/jouw leven dat u/jij gezwicht bent voor de hoge God? Zalig is dat. Hoe kwam dat? Omdat je zo''n buigzaam hart had? Nee. Maar de Heere drupte Zijn liefde in het hart. Toen brak het. Wie een geloofsoog krijgt op Christus, kan onmogelijk slecht denken van God. In Christus heeft God laten zien de diepten van barmhartigheid die er in Hem zijn. God gaf het Liefste wat Hij had.
Gewen u toch aan Hem. Het is een uitnodiging. Met drang. Doe het toch. Het wordt gezegd tegen Job, bij wie zo veel vuil is boven komen drijven. Toch werpt de Heere Job niet weg. Wat een troost. Hij zegt: Gewen je toch aan Mij. Heb genoeg aan Mijn Zoon. Wees tevreden met Mijn Lam.
Zo komt er vrede. Deze vrede is een gevolg van het zich gewennen aan de Heere. Het is vrucht van de waarachtige bekering. De omstandigheden in het leven kunnen onveranderd zijn gebleven. Het kruis is niet weggenomen. Maar God is in Christus u/jou zo nabij gekomen. Dan is het goed. U/jij gaat Gods lof zingen in de nacht. Mijn verdorven hart en de duivel zijn er altijd op uit die vrede te verstoren. De Heere is het die de vrede schenkt en bewaart (Jesaja 26:3).
Hier blijft het een strijdperk. We komen aan deze kant van het graf er nooit mee klaar om ons te gewennen aan de Heere. De volmaakte vrede zal hier niet zijn. Hier zijn er slechts voorsmaken. God heeft geen twee zomers beloofd (Boston). Hier is het de wintertijd. Straks zal het eeuwig zomer zijn.
Dat Israël op de Heer vertrouw,

Zijn hoop op Gods ontferming bouw, En stil berust in Zijn beleid Van nu tot in al eeuwigheid.

(Bron: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com, nieuwsbrievenarchief 2015. Meldt u NU aan op de site om elke zaterdag gratis deze meditaties en ander kerknieuws per mail te ontvangen.)
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. M. C. Tanis uit Werkendam

BLIJDSCHAP OVER BEKERING

Alzo, zeg ik ulieden, is er blijdschap voor de engelen Gods over één zondaar,die zich bekeert.
Lukas 15:10.
Blijdschap in de hemel! Denken we daar aan? Denken we daarover na? Voor de engelen is er steeds reden tot blijdschap. Zij verheugen zich over al de werken Gods. Werken Gods in natuur en genade. Er is ook blijdschap over één daad van God namelijk de bekering van een zondaar. Dit gebeuren op aarde verheugt hen zeer.


Deze blijdschap wordt verwekt. Voor hun aangezicht vertoont zich de blijdschap van God-zelf. Het glanzende aangezicht van God leidt hen tot uitbundige vreugde. De vreugde van God wordt de vreugde van de engelen. De bekering van een zondaar doet dus veel, zeer veel in de hemel.
En zorgt een mens daar nu voor? Kan en wil hij daarvoor werken? Neen! De onmacht en de onwil zijn de mens eigen. Hij kan zich niet bekeren en hij wil zich niet bekeren. Hij wil in de staat van onbekeerlijkheid leven en sterven; Hij heeft voor de onbekeerlijkheid gekozen.
Welk een werkelijkheid! Het zich bekeren is het gevolg van het zoeken Gods. God de Heere zoekt! Dat is een wonder. Een groot wonder. Een niet te vatten wonder. Een genadewonder. De Heere zoekt het verlorene. Het weggedrevene.
In Lukas 15 staat dit duidelijk. In een beeld wordt dit getekend. Een beeld uit het leven. Jezus wijst op een vrouw, die haar penning kwijt was. Dat was heel wat voor haar. Immers die penning was één dag inkomen of levensonderhoud. Het gezin moest er een dag van leven. De penning vertegenwoordigde een grote waarde voor haar, vandaar dat ze alle moeite deed om hem terug te krijgen.
Ze ging hem zoeken. Het vinden was niet uitgesloten. De penning lag ergens in haar huis. Zorgvuldig ging zij te werk. Ze nam een brandende lamp om alle hoeken te kunnen zien. Ze maakte gebruik van een bezem, want een deel van het woonvertrek was gereserveerd voor dieren.
Ze knielde zelfs neer bij een hoopje beestenvuil en doorzocht dat vuil met de handen. Dat was op zich een vuil werkje. Maar ze meed het niet. Zij moest haar penning vinden. De penning had waarde voor haar. Voor één penning werd zeer veel werk gedaan. Voor één penning werd overal, zelfs in beestenvuil gezocht.
Zo doet nu Mijn Vader zegt Jezus. Dagelijks gaan Zijn handen over de vuile vloer van de door ons verdorven wereld om verlorenen te zoeken en te vinden. De Heere zoekt! Hij zoekt mensen op, die hun bestemming zijn kwijt geraakt en dat door eigen schuld. Gelijk de penning ergens verborgen lag, zo liggen allen verloren. Verloren in schuld.
Niet meer beantwoordend aan het scheppingsdoel. De penning lag ergens in huis. Zo liggen wij verloren in huis, in de kerk. In de kerk zijn verlorenen. Voor oud en jong geldt: in zonden ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns. Onrein, melaats van de hoofdschedel tot de voetzool toe.
Maar, en dat is het evangelie van genade, niet buiten het bereik van de Heere. Het zoeken en vinden Gods geschiedt door Woord en Geest. In de Woordverkondiging is de Heere werkzaam. Steeds is Hij bezig met het zoeken van de enkeling. Eén mens heeft waarde, grote waarde voor de Heere. Vol ontferming buigt Hij Zich neer, daalt Hij af in de diepte en haalt Hij op uit de diepte.
De Heere wil dit en Hij kan dit. Hij kan het, omdat Hij een almachtig God is. Hij kan het in Christus. Christus heeft voldaan aan Gods recht en daarom is er de bewogenheid Gods, Zijn barmhartigheid en goedertierenheid. Wie nu door de Heere gezocht en gevonden wordt komt tot bekering.
Zoeken, vinden, bekering. Zo gaat het toe in het koninkrijk Gods. Ook vandaag. De orde mag niet veranderd worden. Wie het doet, misleidt zichzelf en anderen. Bekering ontstaat vanuit het ovenweldigd worden door Gods liefdevol zoeken.
En gelijk de vrouw haar verloren penning weer kon gebruiken, zo wordt een gevonden zondaar door Gods hand gebruikt. Door God bestemd. Bestemd voor Zijn gesteld doel. En dat doel is Zijn dienst. Wat verdwenen was door de zonde, komt door de genade Gods weer terug. Het scheppingsdoel komt terug. Men wordt gebruikt door de Heere voor en in Zijn dienst.
Een mens wordt weer bruikbaar. Men gaat dit ook willen. De dienst des Heeren krijgt vat op het leven. Het leven in Gods dienst te mogen besteden wordt de levensbegeerte. Het „Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal", wordt het levensgebed. Hartelijke verbondenheid wordt gekend aan wat in Psalm 119 staat.
Hierover nu is blijdschap in de hemel. Blijdschap bij de Heere, blijdschap bij de engelen. De engelen verheugen zich om Gods wil, dat een mens weer zijn bestemming bereikt heeft, namelijk het dienen, eren en vrezen van God.
Op aarde wordt ook iets van die blijdschap gekend. Op aarde zijn er tranen van droefheid over de zonde, over het terecht gekomen zijn in het vuil van de wereld. Maar ook tranen van blijdschap over het zoeken en vinden van de Heere, over het kennen en het herkennen van de tekenen der bekering.
Zeker is die blijdschap hier ten dele en wordt zij door veel getemperd, maar Gods blijdschap verzekert de eeuwige blijdschap in Gods heerlijkheid. De eeuwige blijdschap straks met de engelen bij God met God.
De blijdschap zal dan onbepaald, door het licht, dat van Zijn aanzicht straalt, ten hoogsten toppunt stijgen. Blijdschap over de bekering. Hebt u er weet van?

(Bron: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com, nieuwsbrievenarchief 2016. Meldt u NU aan op de site om elke zaterdag gratis deze meditaties en ander kerknieuws per mail te ontvangen.)
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. J. G. Blom emerituspredikant uit Kesteren over Lukas 7 vers 6b

Onwaardig

‘Ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen.’
Lukas 7:6b


De hoofdman over honderd is een rijk bevoorrecht mens. Want de Heere Jezus, de grote Kenner der harten, zegt van hem, dat Hij zo’n groot geloof, als Hij bij hem aantreft, in Israël niet heeft gevonden. Dat grote geloof komt openbaar als zijn dienstknecht, zijn slaaf staat er eigenlijk, ernstig ziek is en op sterven ligt. Want dan laat hij hem niet aan zijn lot over, zoals met slaven wel werd gedaan, maar neemt hem in zijn huis om hem te verzorgen. Hij handelt zo liefdevol met hem, omdat hij de Heere vreest. En wie de Heere vreest, heeft niet alleen Hem, maar ook zijn naaste lief. Zijn liefde tot God openbaart zich in liefde tot zijn slaaf. Door die liefde gedreven, stuurt hij enige ouderlingen naar de Heere Jezus met de vraag of Hij wil komen om zijn knecht te genezen. Als zij de Heere Jezus gevonden hebben, vragen zij Hem of Hij mee wil gaan om de knecht van de hoofdman te genezen. Zij zeggen tot Hem: ‘Hij is waardig, dat Gij hem dat doet: Want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd.’ Zij vinden dat hij verdiend heeft dat Hij zijn knecht geneest. Maar dat komt omdat zij nog nooit hebben geleerd wat de hoofdman door Gods genade heeft mogen leren. Zij sommen de deugden van de hoofdman bij de Heere Jezus op als grond voor de verhoring van zijn verzoek.
Als de Heere Jezus zo voor ons zou moeten bemiddelen bij Zijn Vader, was het een verloren zaak. Als Hij onze deugden en gerechtigheden zou moeten aanvoeren om verhoord te worden, zou er niemand zalig worden. De grond voor de verhoring van ons gebed ligt niet in ons. Onze beste werken zijn zelfs nog met zonde bevlekt en bedekt. Het is daarom zo groot dat de Heere Jezus voor het aangezicht van Zijn Vader niet pleit op onze gerechtigheden maar op Zijn eigen gerechtigheid. Daniël bad: ‘Wij werpen onze smekingen voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtigheden, maar op Uw barmhartigheden, die groot zijn.’
De Heere Jezus heeft voor de verhoring van Zijn gebed voor het aangezicht van Zijn Vader gelukkig niets van ons nodig. Hij treedt daarom met Zijn verworven gerechtigheid voor het aangezicht van Zijn Vader en in Zijn volkomen gerechtigheid ligt alleen de oorzaak voor verhoring. Daarom zegt Hij tot Zijn Vader: ‘Vader, hij is het onwaardig en hij heeft het niet verdiend, maar Ik heb voor hem verzoening gevonden.’ Er is een groot verschil tussen de ouderlingen van Kapernaüm en de hoofdman. Zij zeggen: ‘Hij is waardig, dat Gij hem dat doet’, en hij kan van zichzelf niet anders dan zeggen dat hij het onwaardig is. Nergens kan hij enig recht of enige aanspraak op maken. Ook in de synagoge die hij hun geschonken heeft, ligt voor hem geen waardigheid voor God om verhoord te worden. Maar ondanks dat hij het niet waard is, neemt hij toch de Toevlucht tot de Heere. Zo gaat het nog bij allen, die aan hun zonde en ellende zijn ontdekt. Ze moeten de Heere vrijlaten maar kunnen Hem niet loslaten. Als de tollenaar staan ze van verre, maar toch smeken zij Hem om genade. En Hij zal hen niet afwijzen, ‘want nooddruftigen zal Hij verschonen en aan armen uit genâ, Zijn hulpe ter verlossing tonen.’
O, zuchtenden en bekommerden van hart, dat deze geschiedenis u mag bemoedigen. Nooit heeft de Heere iemand afgewezen, die in zijn zonde en ellende, en in de beleving van zijn onwaardigheid, de Toevlucht tot Hem heeft genomen. Als de hoofdman hoort dat de Heere Jezus er aankomt, voelt hij zijn onwaardigheid nog veel sterker dan toen hij de ouderlingen tot Hem zond. Het is voor hem te veel dat de Heere Jezus in zijn huis komt. Hij kan niet anders dan van zichzelf zeggen: Ik ben het niet waard dat de Heere Jezus ook maar een stap in mijn huis zet. De Heere Jezus is heilig en hij voelt zich een onheilige. Hoe dichter de Heere Jezus zijn huis nadert, des te onwaardiger hij zich voelt. Daarom stuurt hij een paar vrienden tot Hem met de boodschap: ‘Ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen.’ Zulke kleine gedachten heeft hij van zichzelf.
Klein denken van jezelf is een kenmerk van genade. Want genade maakt van ons geen grote mensen die met de borst vooruitlopen, maar juist kleine en nietige mensen in eigen oog. Genade maakt ons klein voor God. De vreze des Heeren siert ons door klein van onszelf te denken maar groot van de Heere.

(Bron van deze meditatie is: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com, nieuwsbrievenarchief 2016)
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. G. van Wijk uit Dordrecht over Ezra 3 vers 2b

Het altaar gebouwd

„Zij bouwden het altaar des Gods van Israël, om daarop brandofferen te offeren, gelijk geschreven is in de wet van Mozes, den man Gods."
Ezra 3 vers 2b
In ons tekstgedeelte treffen wij mensen aan die een hart hebben vervuld met dankbaarheid en verwondering. God heeft er op een wonderlijke wijze voor gezorgd dat de tempel kan worden herbouwd. Hij zorgt Zelf voor de eer van Zijn Naam. Ja, dat was een wonder. Want Gods verbondsvolk zit gevangen in Babel. Israël was weggevoerd in ballingschap. En dat door eigen schuld. Maar dan ineens geeft God een opening. God gedenkt aan Zijn volk! Hij gaat ervoor zorgen dat het volk terugkeert en dat de tempel weer kan worden herbouwd! 70 jaar heeft het volk Israël in ballingschap gezeten en nu mocht het ineens naar huis.
Maar zullen er ook mensen zijn die daar gehoor aan geven? Zijn er ook mensen die het aandurven om terug te gaan? Ja, gelukkig wel. Nee, vanuit zichzelf hebben zij er niet zoveel zin in. Als je hen diep in het hart zou kijken, dan zouden ze veel liever blijven waar ze zitten. Ze hadden het verder goed in Babel. Waarom zou je een onzeker pad bewandelen? Wat zullen zij in Israël aantreffen? Zij zullen strijd moeten leveren, het zal allemaal veel moeite kosten. Andere volkeren woonden inmiddels in Israël en zij zullen de terugkerende ballingen niet met open armen ontvangen. En toch, gelukkig, er zijn er die gehoor geven aan de oproep. Hoe kan dat? Waar komt die liefde voor dat land van God, die stad van God, dat huis van God, vandaan? Wel, in het Bijbelboek Ezra lezen wij het antwoord. Er staat dat de HEERE hun hart daartoe opwekte.
Maar dat niet alleen. De HEERE ondersteunt hen ook. Want degenen die niet terugkeren naar het joodse land waren verplicht ter ondersteuning goud en zilver en vee mee te geven. In hoofdstuk één van Ezra kunnen wij lezen dat niet alleen de familiehoofden van de stammen van Juda en Benjamin zich naar Jeruzalem begaven, maar ook dat het volk dat achterbleef hen ondersteunde met zilver en goud. En ook het hart van koning Cyrus wordt geneigd: hij geeft de voorwerpen van de tempel die door koning Nebukadnézar uit Jeruzalem waren meegenomen, terug.
En het opvallende is: hoewel het huis van God in puin ligt, heeft het de teruggekeerde ballingen niet verhinderd meteen de offerdienst in ere te herstellen. Die volgorde is heel opmerkelijk. Het herstel heeft dus in de allereerste plaats een geestelijke component. Het altaar wordt op de oude fundamenten opgetrokken. De voorschriften voor de offerdienst uit de boeken van Mozes worden nauwkeurig in acht genomen.
Laten wij onszelf op dat punt eens onderzoeken. Wat staat bovenaan? Is er slechts de ijver voor een gebouw van hout en steen, of is onze allerbelangrijkste vraag: Ligt het vlak tussen de HEERE en mijn ziel? De teruggekeerde ballingen hebben dat aangevoeld. Er moet verzoening worden gedaan. Het hart van de zaak is niet een prachtige tempel, maar de vrede die een mens ontvangen mag bij het altaar. Het hart is daar waar God de mens om niet rechtvaardigt. Maar ook, daar bij het altaar, zal de ijver voor Gods huis in ons ontbranden.
Mogen ook wij vandaag de dag in de eerste plaats denken aan de geestelijke kant van het huis des HEEREN. U zult zich toch niet slechts inzetten voor de tempel, zonder eerst zelf bij het altaar te zijn geweest? Laat daarom vooral uw hart gereinigd en geheiligd zijn door het werk van de Middelaar. Iemand heeft eens opgemerkt: de schoonheid van het Godsgebouw vindt u in de harten der gelovigen. Blijft het daarbij? Neen. Immers, de harten der gelovigen zullen brandend zijn, om dat huis des HEEREN te bouwen en te onderhouden. Het huis dat hen lief geworden is. Waarom? De dichter van Psalm 63 verklaart ons het geheim.

k Heb U voorwaar in t heiligdom
Voorheen beschouwd met vrolijk ogen;
Hoe zag ik daar Uw alvermogen;
Hoe blonk Uw Goddlijk, eer alom.

(Bron: www.kerkelijknieuwsdekker.weebly.com
Elke zaterdag gratis deze meditaties en andere wetenswaardigheden uit kerkelijk Nederland en daarbuiten in uw mailbox ontvangen? Meldt u dan nú aan voor de gratis nieuwsbrief op de website!!)
Mara
Berichten: 23141
Lid geworden op: 15 jun 2010, 15:54

Re: Meditaties

Bericht door Mara »

Uit de hemel gegeven

‘Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gegeven zij.’ (Johannes 3 vers 27)

Iemand die zo’n tekstwoord in de Bijbel leest, zou dit als een struikelblok kunnen beleven. Moeten wij eerst aan de weet zijn gekomen, dat God ons iets heel persoonlijk uit de hemel geeft, alvorens wij de vrijheid hebben om het ons toe te eigenen? Of ligt dat anders?
Het is van groot belang te letten op het verband van deze woorden. Daarover dus eerst iets (zie Joh. 3 vers 25 – 30).

Ieder mens heeft een eigen en unieke roeping
Op een dag komen de discipelen van Johannes bij hun geëerde meester en zeggen: Jezus de rabbi van Nazareth is aan het preken en dopen, een eindje verderop bij de Jordaan. En een mensen dat erop afkomen! Wat een toeloop! Iedereen loopt bij u weg en loopt over naar Jezus.
Dit bericht had voor Johannes een uitnodiging kunnen zijn om zijn positie te gaan verdedigen en in het geweer te komen. Niemand wil toch immers graag beconcurreerd worden. In zo’n geval krijgen wij mensen het krampachtige gevoel, dat we een beetje harder moeten gaan lopen om tegen die ander op te kunnen bieden. Dat is vooral zo onder mensen die vaak het woord voeren en een grote aanhang hebben.
Maar dan het ootmoedige antwoord van de Doper. Er komt een blijde glans in zijn ogen. Hij zegt dat dit nu juist is wat hij graag wil. En dat het allemaal precies volgens plan verloopt. Johannes laat zich niet tegen Jezus uitspelen. Hij laat geen wig drijven tussen hen beiden. Hij vecht niet voor zijn eigen zaak. Hij doet zelfs heel graag en dus niet noodgedwongen een beslissende stap terug.
‘Want u moet er goed op letten’, zegt hij, ‘ieder mens krijgt zo zijn plaats en taak in het leven. En die krijgt hij vanuit de hemel. Jezus als de Messias en ik als Zijn heraut. Ik ben niet geroepen om Messias te zijn. Ik zou me schamen om zo verschrikkelijk boven mijn stand te gaan leven.’

Johannes kent zijn plaats die hem van hogerhand is toegewezen: de plaats van een mens met een boodschap van boven. Geen mens kan ook maar over iets beschikken wat hem niet vanuit de hemel (van Godswege) geschonken is (toegestaan is om te doen).
Calvijn legt het laatste als volgt uit: Dit toch is voor ons allen de maat: zo te zijn als God ons hebben wil. Want vanwaar komt het, dat mensen zich verheffen, dan alleen daardoor dat wij niet in afhankelijkheid van de Heere leven, zodat wij tevreden zijn met de plaats, die Hij ons toewijst.
Laat ons dat tot troost zijn: de Heere geeft aan ieder van ons een plaats in het leven, waar we Hem dienen mogen als in een Goddelijk beroep. En laten we dan vooral niet naar anderen kijken en hen benijden, omdat zij meer roem en eer oogsten. Ieder mens heeft zijn eigen en unieke roeping.

Een geschonken Zaligmaker aannemen?
Onze tekst betekent dus niet, dat wij om de Heere Jezus als onze Zaligmaker te kunnen aannemen, eerst moeten weten, dat Hij ons gegeven is vanuit de hemel. Het is zeker waar dat het geloof een geschonken Zaligmaker aanneemt: geschonken in het beloftewoord en geschonken door Woord en Geest (vanuit de hemel). ‘Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader, Die Mij gezonden heeft, hem trekt.’ (Joh. 6 : 44) En: ‘Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen.’ (Joh. 6 : 37)

Gods kind steelt geen Jezus die hem niet toekomt. Hij mag het als een Godswonder ondervinden, dat hij de Heere Jezus als zijn Zaligmaker zich steeds mag toe-eigenen. En als iemand van de lezers dat soms nog niet heeft gedaan, laat hij dan een beroep doen op wat Jezus aan de laatstgenoemde tekst toevoegde: ‘En die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ (Joh. 6 : 37)
John Bunyan heeft eens gezegd: ‘Zo ik ooit in mijn gehele leven met satan worstelde om enig woord van God, dan was het om dit goede Woord van Christus; Hij (satan) aan het ene eind, ik aan het andere. O, hoe werkten wij… Hij trok en ik trok, maar God zij geprezen, ik behield de overhand en ik proefde de zoetigheid ervan.’

Intussen blijft waar, dat het in Johannes 3 vers 27 niet gaat over de daad van het geloof in het aannemen van Jezus, maar over onze roeping en taak in dit leven, ons van Godswege gegeven. Zalig de mens die in heilige tevredenheid de Heere daarvoor dagelijks dankt. Hij voelt zich geen misdeeld kind. Hij is een mens die leeft van het wonder.

ds. C. den Boer
(Kerkblad Herst. Herv. Gemeente Schiedam)
Als er schaduw is, dan moet er ook licht zijn ~ Spurgeon
kerknieuwsg
Berichten: 32
Lid geworden op: 02 apr 2016, 19:21

Re: Meditaties

Bericht door kerknieuwsg »

Meditatie van ds. A. A. Egas uit Nieuwkoop over 1 Koningen 19 vers 9c

Ontferming
„Wat maakt gij hier, Elia?”
1 Koningen 19:9c

Elia is op de vlucht voor Izébel. Haar dreigement heeft hem beangstigd, en om zijn leven te redden zoekt hij zijn toevlucht in de woestijn. Daar legt hij zich moedeloos te slapen neer. Een engel maakt hem wakker en versterkt Elia met brood en water. Door de kracht van dit eten, dat de Heere zo bijzonder zegent, kan hij nu veertig dagen trekken door de woestijn en komt hij eindelijk aan bij de berg Gods, Horeb. Daar gaat hij slapen. Maar de Heere wekt hem op en vraagt: „Elia, wat maakt gij hier?”Velen zeggen dat de Heere Elia in deze woorden bestraft. In de woorden zou het verwijt doorklinken dat de profeet hier niet mag zijn, dat het lafhartigheid van hem is om de woestijn in de vluchten. Maar is dat echt zo? Nee, geliefde lezer, want hoe zou de Heere hem dan gesterkt kunnen hebben om zo veertig dagen door de woestijn te kunnen reizen? De Heere heeft hem hier gebracht in de stilte en in de eenzaamheid om tot zijn ziel te spreken. De Heere komt hier in Vaderlijk ontfermen om te zien naar Zijn moedeloze en wanhopige knecht.
„Wat maakt gij hier, Elia?” In die vraag klinkt door: „Elia, stort je hart maar voor Mij uit. Mijn kind, vertel Mij eens wat je zo neerdrukt, waarom wil je sterven en niet meer leven?

Op vele plaatsen in de Heilige Schrift lezen we van deze opzoekende liefde. Denk eens aan de woorden van de Bruidegom in Hooglied, als Hij tot Zijn bruid zegt: „Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet en uw gedaante is lieflijk.” Onze kanttekeningen zeggen zo onderwijzend dat Gods kind hier schuilt uit vrees voor de vijanden en de vervolgingen, maar ook beschaamd is vanwege de mismaaktheid van de zonden. En ondanks dat is daar de liefdevolle ontferming van die heerlijke Bruidegom, Die zegt: „Kom, vertel Mij toch over de nood waarin je verkeert. Kom, nader in het gebed tot Mij met erkenning van je ellende waarin je door eigen schuld terechtgekomen bent.”
David heeft die ontfermende liefde menigmaal mogen ervaren, en dat doet hem in Psalm 62 zeggen tot Gods volk: „O, gij volk, stort ulieder hart uit voor Zijn aangezicht, God is ons een Toevlucht.” Laat al uw noden, zorgen, begeerten en strijd nu eens bekend worden bij God.

Wanneer Elia die vraag hoort en daarin zo dat Vaderlijk ontfermen hoort, stort hij zijn hart voor de Heere uit. We horen zijn diepe teleurstelling, dat hij zo geijverd heeft voor de Heere, maar dat alles tevergeefs schijnt te zijn. Hij kan het niet verdragen dat zijn volk zich zo in de zonden uitleeft. Hij meent dat het met Gods Kerk een afgelopen zaak is.
Maar wat is dan de Heere goed. Troostvol antwoordt Hij Zijn moedeloze kind. „Elia, al jouw en Mijn vijanden zal Ik verdelgen. Maar weet ook dat Ik Mijn Kerk in stand houd. Er zijn er nog 7000 die de knie voor Baäl niet gebogen hebben. Mijn werk gaat door totdat de laatste zal zijn toegebracht.”
Geliefde lezer, wanneer uw leven door allerlei aanvechtingen, nood en strijd donker is geworden, klinkt onder het lezen de stem van de Heere tot u: „Wat maakt gij hier? Kom, stort je hart voor Mij uit.” Dan zult u mogen ervaren: „Hij is nabij de ziel die tot Hem zucht, Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht.”
Ja, want bij Hem zijn milde handen en vriend’lijk ogen, om Christus’ wil!

(Bron: kerkelijknieuwsdekker.weebly.com)
zonnebloem96
Berichten: 78
Lid geworden op: 25 feb 2016, 16:24

Re: Meditaties

Bericht door zonnebloem96 »

Meditatie ds. F. Bakker

Naar Gods huis

Hebreën 10: 25a: ''En laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten.''

Deze vermaning heeft (helaas!) in onze dagen haar actualiteit nog niet verloren. 's Morgens gaat het nog wel met de kerkgang, maar 's avonds… vooral in de steden, lege banken. Eénmaal anderhalf uur per week (liever korter) in het huis des Heeren, is voor velen al meer dan genoeg.
Om dan overigens de dag Gods door te brengen met wandelen, thuis zitten of slapen. ''Anders heb je niets aan je zondag gehad.''
Laat een ambtsdrager, die daarin ernstig vermaant, er niet van schrikken als hij dit ten antwoord krijgt. ''Anders heb je niets aan je zondag gehad.'' Alsof de zondag van ons is, alsof die dag niet de dag Gods is.
Het is gewoon afschuwelijk, welk een egoïstisch begrip zelfs de kerkmens van de dag des Heeren heeft.
In dit opzicht (behalve dan in nog meer dingen) zijn we in de kerken der Reformatie al flink aan het verroomsen. Eén keer naar de mis; de rest van de dag is voor mij, voor mij!
Een moeder zei tegen haar jongen, die niet al te braaf was geweest: ''Als je niet beter oppast, moet je zondag tweemaal naar de kerk.'' Voor straf tweemaal, anders éénmaal.
En er zijn ook ouders, die er van uitgaan, dat hun kinderen evengoed buiten als in de kerk bekeerd kunnen worden.
Hier begint dan ook die kanker. Het begint in de gezinnen. Als de ouders zelf de eerbied voor Gods dag niet meer beseffen, hoe zullen dan de kinderen eerbied hebben voor deze dag? Zij hebben hun kinderen misschien veel meegegeven, maar geen eerbied voor Gods Majesteit, geen besef voor de eeuwigheid, geen begrip voor Gods dag.
Hier ligt het begin, in de gezinnen.
En waar ligt de oorzaak? Hoe komt het dat de plaatsen in Gods huis leeg blijven? Geen honger!
Immers, een hongerende ziel kan niet slordig zijn in het kerkgaan. Er mocht eens een kruimel voedsel onder de bediening des Woords voor hem van de tafel vallen.
Geen honger, dat is de oorzaak!
Is het niet vreselijk? Om daar weg te blijven, waar de onsterfelijke ziel kan gevoed worden? Alsof we geen ziel te verliezen hebben. Alsof er niet een dag komt, dat we sterven moeten en daarna het oordeel.
Och, laten toch ook de predikers er op wijzen, dat hun hoorders met een onverzadigde ziel niet kunnen sterven. Met een korte en aantrekkelijke kerkdienst is dit kwaad niet verholpen. Want de wereld maakt het altijd nog aantrekkelijker en daarin snelt de tijd nog vlugger voorbij. Niet een aantrekkelijke, maar een eerlijke Woordbediening, waarin eerlijk wordt aangezegd dat we van nature God missen, opdat de ziel zal leren hongeren naar God. Daarmee zal meer vast gehouden worden dan met het de hoorders te veraangenamen.
Laat ons de onderlinge bijeenkomsten niet nalaten. Als u dat doet, dan bewijst ge daarmee dat ge geen zielehonger hebt. Dat ge het zieleheil veracht en de dag der zaligheid niet meetelt. De Heere heeft ons Zijn dag juist gegeven om te vernemen wat tot onze vrede dient. Het is een slag in het aangezicht Gods om de aangeboden verlossing zo te versmaden.
Wat zal het vreselijk zijn om straks uit de mond van de hemelse Rechter te horen: ''Ik heb u predikers gezonden om de verlossing te verkondigen, maar terwijl zij de zaligheid predikten, hebt gij lopen wandelen of liggen slapen.''
Eeuwig zal het dan berouwen dat ge in het bedehuis uw plaats leeg liet. En zeg niet, dat ge er geen behoefte aan hebt en dat ge toch ook niet gaan kunt uit gewoonte alleen. Het is dan toch een goede gewoonte en bovenal, het belang van uw onsterfelijke ziel staat op 't spel.
Of het dan met het kerkgaan te halen is? Verre van dat. De ware christen kan juist zo bevreesd zijn, dat hij nog als een trouwe kerkganger verloren zal gaan. Verdienste ligt er niet in. Doch wat er wel in ligt, dat is de spijze voor een lege en schuldige ziel. Wie het smaken mag, die proeft ook de zalige liefdedienst in het huis des Heeren. Dan heeft hij wat aan de zondag gehad, als hij geraakt mag worden door de woorden van het Evangelie. Dan wordt het:
Hier wordt de rust geschonken,
hier 't vette van Uw huis gesmaakt.
Dan zegt ge: Ik kan de onderlinge bijeenkomsten niet nalaten. Ik kan het niet, want daar ligt een voorsmaak van 't zalig hemelleven. Al was het maar als een dorpelwachter.
Dan komen ze door de honger gedreven, want hun hart en hun vlees roepen uit tot de levende God.
Wat is uw enige troost, beide in leven en in sterven?
Gesloten