In Spreuken 12 lezen we tegenstellingen. De verschillen die de Spreukendichter opmerkt tussen "goeden, rechtvaardigen, oprechten" tegenover goddelozen. Er wordt hier gesproken, dat we daarop letten, niet over goede, zachtmoedige karakters tegenover nijdige, twistgierige karakters, maar het gaar hier in het algemeen gesproken over kenmerken van het leven door en uit God en de kenmerken van de natuurlijke mens, zoals wij dat allemaal zijn. Dus we moeten ons deze spreuken niet voorstellen zoals in moderne visies van een strijd tussen het goede en her kwade, of het licht tegenover de duisternis.Posthoorn schreef:Misschien een idee om het artikel in de Volkskrant ook te lézen?
Zo lezen we ook het 10e vers van hoofdstuk 12. En om de context van het hele 12e hoofdstuk te verstaan is het goed er een goede Bijbelverklaring en/of de kanttekeningen bij te lezen:
De rechtvaardige kent het leven zijner beesten, maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed.
Dit is slechts een voorbeeld. Heel het Spreukenboek en de gehele Bijbel staat vol voorbeelden van de strijd tussen twee rijken: Het Koninkrijk Gods en de macht der duisternis. En nu moeten we niet denken dat wij als belijders van deze waarheden beter zouden zijn. Wel is het onze dure plicht om onze handel en wandel zo in te richten dat we leven tot de eer van God. Van nature zijn we dit vermogen kwijt geraakt, en we achten het een voorrecht als er mensen zijn die hieraan van Boven zijn ontdekt. Dan zou onderling gekrakeel zwijgen, en zouden degenen die buiten zijn kunnen zeggen: Ziet, hoe lief ze elkaar hebben.
In het krantenartikel is de "wijze van de wereld" aan het woord. Maar wat wijsheid zal een mens hebben die Gods Woord verwerpt, hetzij openlijk dan wel bedekt. En dan zouden we niet vanuit de hoogte naar de wereld die in het boze ligt kijken.
We kennen wel een zelfopofferende liefde. Die kan soms heel ver gaan, als Gods eer in het geding is, of anderszins in diepe wegen.
Denk aan David toen Absalom gestorven was, en hij wist wat het eeuwig deel van Absalom was. Absalom, mijn zoon Absalom, dat ik voor u gestorven ware! Denk ook aan Mozes, waar het morrende volk hem meerdere malen bijkans stenigde, maar hij zoveel de eer van God beoogde dat hij zei: Delg mij uit Uw boek.
Dat is een ander spreken dan van een mens die de wereld probeert te redden voor zijn nageslacht. Dat is niet het juiste oogmerk om de aarde te beheren. Dit gaat ten diepste over het tijdelijk geluk op deze wereld, en daarmee de eeuwigheid uit het oog verliezend.