Lezing Min. Donner - De ziel van de samenleving

Gebruikersavatar
memento
Berichten: 11339
Lid geworden op: 29 dec 2001, 11:42

Lezing Min. Donner - De ziel van de samenleving

Bericht door memento »

Dit kwam ik tegen op justitie.nl. Interessant onderwerp...


´De ziel van de samenleving´
6 maart 2003
Is er een rol weggelegd voor de kerk en de staat in het publieke debat over normen en waarden?

Inleiding

De ziel van de samenleving; het is het onderwerp dat ons hier vanavond samenbrengt. In een eerdere lezing heb ik gesteld dat het debat over waarden en normen gaat om de ziel van de samenleving, en in dat verband heb ik gewezen op de rol van geloof en de kerken in het publiek domein. Dat ik naar aanleiding van die eerdere uitspraak nu hier sta, bewijst slechts dat men beter zijn mond kan houden. Het is echter een inzicht dat velen te laat krijgen.

Met dat laatste bedoel ik niet dat we beter kunnen zwijgen in het debat over waarden en normen. Niets is minder waar. Er is juist alle reden om dat onderwerp aan de orde te stellen. Daar zijn verschillende redenen voor. Het enthousiasme waarmee het onderwerp in het publiek debat is opgepakt, wijst er op dat het ontbreken daarvan als gemis wordt ervaren. Het is als met veel andere zaken; pas tegen de tijd dat ze bijna verdwenen zijn begint men de waarde er van te onderkennen. Neem natuur en milieu; in de tijd dat die overdadig aanwezig waren, werden die vooral als bedreiging ervaren. Onze sprookjes getuigen er nog van. Bossen daar raakte je verdwaald in; zie 'Klein duimpje', 'Hans en Grietje', de dieren die daar rond liepen waren bedreigend: zie Roodkapje en de boze Wolf' en gevaren lagen doorgaans midden in het bos: Doornroosje, terwijl de mensen die het bos omhakken of bewaken: houthakkers en boswachters doorgaans als redders uit de nood opduiken. Pas toen natuur, bossen en landschappen vrijwel verdwenen waren, werden ze als beschermingswaardig beschouwd en ontstonden milieubeweging, de vereniging natuurmonumenten, enz. Zo is het ook met de discussie over waarden en normen. Te vaak worden waarden en normen nog als verstikkend, beperkend en gevaarlijk gezien en diegenen die taboes doorbreken genoemd als helden. Daarom moeten we er dit keer tijdig bij zijn voordat de vereniging voor monumenten van waarden en normen nodig is.

Een tweede reden om de uitnodiging om hier over dit onderwerp te spreken dankbaar te aanvaarden is zorg. Zorg over de richting die het debat over normen en waarden dreigt te nemen en zorg over de toon in het debat zoals die met name na 11 september is losgebarsten met betrekking tot de plaats van geloof in het publieke leven. Het debat daarover is al ouder. Maar het klinkt nu alsof men ditmaal definitief wil afrekenen. De Islam wordt openlijk als primitief en achterlijk bestempeld, en bij associatie wordt ieder ander geloof in dezelfde hoek gezet. Het wordt gezien als een overleefde benadering van de waarheid van voor de tijd dat de waarheid empirisch en rationeel vaststaat. Geloof wordt verweten niet op realiteit te berusten, maar te pretenderen een absolute waarheid te zijn die zich niet onderwerpt aan de toets van falsificatie, discussie en kritiek. Dat maakt het tot een bron van fundamentalisme en dus een potentieel publiek gevaar. Niet die toon, maar het uitblijven van een adequate reactie daarop, de verwarring binnen en buiten de kerken over het spreken vanuit het geloof in het publiek domein, en het ontbreken van een bijdrage van de zijde van de kerken in het debat over waarden en normen, baart zorg.

Wat dat laatste betreft lijk ik op mijn wenken bedient te worden. Sinds de dreigende oorlog in Irak spreken de kerken immers weer meer dan ooit. Ook het vreemdelingenbeleid lijkt weer vleugelen te geven aan het spreken van kerken. Ik word althans in diverse functies overspoeld door brieven van kerken over de noodzaak om een oplossing te vinden voor de zgn. schrijnende gevallen. Niet minder opvallend is dat men in het publiek debat juist ook christelijke waarden en normen wil nemen als maatstaf om buitenlanders de maat te nemen om te beoordelen of ze hier horen of niet. Alle drie de punten lijken te wijzen op een bevestiging en een revival van het belang van het christelijk geloof. Dat is dan ook de derde bron van zorg, want vergis u niet, het is misbruik van dat geloof. Niet minder als dat het misbruik is van het geloof om dat te gebruiken als maatstaf om het overheidsbeleid met betrekking tot bijv. vreemdelingen of vragen van oorlog en vrede te beoordelen. Dat valt in dezelfde categorie.

U begrijpt er was alle aanleiding voor mij om de uitnodiging om hier vanavond te spreken en te discussiëren, met genoegen en in dank te aanvaarden. Want het betreft inderdaad zaken die de ziel van onze samenleving betreffen, en die de plaats van geloof en kerk in het publiek debat rechtstreeks raken. Ik zal het vanavond niet hebben over de toekomst van kerk en godsdienst. Die toekomst is beloofd en is uiteindelijk niet van ons afhankelijk. Maar in het licht van de genoemde discussie wil ik ingaan op de aard van de discussie over waarden en normen en over de rol en relevantie van kerk en godsdienst daarbij.

Het debat over waarden en normen

Nu kan ik mij de vraag voorstellen: waarden en normen, gaat het dan ergens over?. De een wil onder het mom van hersteld gezag leerlingen slaan. Anderen hebben het over onderling gedrag; stadsetiquette en fatsoen. Nog weer anderen over strenger straffen en inburgering. Ook de visie op de oorzaken verschilt. De simpelste is 'acht jaar paars' of 'gebrek aan opvoeding' of verwijten over de overheid, zoals gedogen, lakse straffen en gebrek aan goede voorbeelden. Anderen wijzen op maatschappelijke ontwikkelingen, zoals individualisering, normenrelativering, materialisme en eigen belang. En dan spreek ik nog niet eens over een algemeen cultuur pessimisme: verwording, ontkerkelijking en verlies van traditie.

De gedachte dat de discussie wel weer over zal waaien, is tegen die achtergrond begrijpelijk. Maar ze is misplaatst. Want als de discussie ergens op wijst, dan is het op de behoeften bij mensen: aan duidelijkheid; aan verklaringen voor tegenslagen; aan geborgenheid; aan herkenbaarheid van betrekkingen, betrouwbaarheid in relaties en de behoefte aan een gevoel van gemeenschap en bestemming. Dat zijn existentiële behoeften, die men slechts tot zijn schade kan negeren. Alleen wie zichzelf genoeg is en houvast vindt in eigen vernuft en kunnen, vindt het een zinloze discussie die nergens over gaat. 'Wees redelijk doe zoals ik' is dan het panacee. Maar steeds minder mensen kunnen zich daarin vinden of zich die weelde veroorloven.

Het is ook niet één discussie, maar tenminste drie. Een eerste betreft de vraag hoe we samenleven; fatsoen, ethiek, etiquette en de roep om gezag en een goed voorbeeld [de oude behoefte aan een imitatio]. Een tweede gaat over het waartoe van samenleven; het gaat over gemeenschappelijke waarden en algemene belangen die ons handelen in gemeenschap motiveren ook zonder dat de wet ze voorschrijft. Een derde discussie betreft tenslotte het waarom we samenleven; wat is het mens- en wereldbeeld en wat de uitgangspunten van goed en kwaad.

Nu valt op dat vrijwel iedereen zich stort in de eerste discussie. Fatsoen moet je doen, enz. Vergis u niet. Ik zal de laatste zijn om het belang van die discussie te ontkennen. Dat belang ziet men wellicht nog het best wanneer men een tijd buiten Nederland heeft verbleven. Iemand die recent na jaren van verblijf in het buitenland terugkeerde in Nederland verbaasde zich over de verruwing van het maatschappelijk verkeer hier en de wijze waarop mensen met elkaar omgaan.

Bij de tweede discussie, die over het waartoe, weet men zich al minder raad. Aanleiding is de vrees dat we bij alle versplintering van individuele inzichten, waarden en normen een nieuwe Babylonische spraakverwarring meemaken, waardoor we elkaar niet meer begrijpen en daardoor ook niet meer vruchtbaar samen kunnen werken en leven. Het antwoord daarop is echter meer dan het definiëren van wat we aan gemeenschappelijke normen hebben. In de kern gaat het om de vraag of we in de staat en de samenleving primair gericht zijn op het scheppen van steeds meer vrijheid in de zin dat ieder dat soort waarden en normen voor zich zelf moet weten, of daarentegen juist gericht zijn op het cultiveren van gemeenschapszin en deugden.

Om de laatste discussie, die over het waarom, lopen we vooralsnog het liefst met een grote boog heen. Probleem is niet dat mensen geen fundamentele waarden meer hebben (hoe oppervlakkig die ook mogen zijn), maar dat we niet meer weten hoe die onder één noemer gebracht kunnen worden en hoe we met de conflicten tussen fundamentele waarden om moeten gaan. Toch is die laatste discussie bepalend, want de uitkomst is beslissend voor de twee andere discussies. Bij gebrek aan een oriëntatie op basiswaarden en uitgangspunten, zoekt men zijn houvast in het verleden. We vinden elkaar in het betreuren van de tijden van voorheen, toen we nog wisten hoe het moest en wat belangrijk was. Dat is de dood in de pot.

Er is geen weg terug in een paradijs dat achter ons ligt. We kunnen niet terug grijpen op oude normen. Niet omdat het helemaal geen paradijs was maar een choque-toestand na jaren van oorlog en crisis. Maar ook niet, omdat normbesef van het verleden zich niet laat hernemen of herstellen. Want de oorzaken waardoor de normen van weleer in onbruik raakten, zijn nog bij ons. Vraag is daarom niet hoe terug, maar hoe verder? Hoe kunnen we in deze tijd vorm geven aan de waarden die in de oude normen tot uitdrukking kwamen?

Maar bovenal hoe kunnen we op vreedzame wijze de botsing van fundamentele waarden oplossen. Daar weten we ons geen raad meer mee. Jegens allochtonen kiezen we de makkelijke oplossing. Zij moeten, omdat ze bij ons wonen, eerst onze waarden, onze uitgangspunten en onze manieren overnemen, voordat we praten. Dat laatste is dan niet meer nodig en het conflict is ondergronds gejaagd. Maar met de eis dat iedereen zich hier moet voegen naar de heersende opvattingen, alvorens we met elkaar praten en met alle kritiek die we in dat kader op anderen hebben, zijn we onze vrijheid aan het verliezen. Want vrijheid heeft twee gezichten. Doorgaans zien we er slechts één: de 'vrijheid van'. Dat kunnen de grote vrijheden zijn, zoals Roosevelt die formuleerde: vrijheid van behoefte, van vrees, van dwang en van godsdienst, tot de vrijheid van bureaucratische regels, ambtenaren en politici. Maar het is steeds vrijheid in de vorm van de afwezigheid van beperkingen aan het eigen vermogen of kunnen. Uiteindelijk wordt iedereen daardoor op zich zelf teruggeworpen en wordt vrijheid al gauw wederzijdse onverschilligheid. Dat aspect van vrijheid is van belang maar het miskent het veel belangrijker aspect van vrijheid: de vrijheid tot gemeenschappelijke zelfbestemming. Want bij alle 'vrijheid van' blijft, dat we alleen niet kunnen leven; dat we ook als individu en om individu te zijn, op de samenleving zijn aangewezen. De 'vrijheid van' luistert naar wetten en de overheid is voorwaarde daarvoor omdat zij voorwaarde is om als samenleving samen te kunnen leven. 'What is life without the state but nasty, brutish and short' zei Hobbes reeds.

Belangrijker dan de 'vrijheid van' is derhalve de 'vrijheid om': om gemeenschappelijk de regels te kunnen stellen waarnaar we willen luisteren, om te kunnen participeren in de overheid die ons de regels stelt. Maar die 'vrijheid om' hangt af van het vermogen om samen te werken: om ondanks de verscheidenheid in fundamentele uitgangspunten en doelstellingen te kunnen samenwerken. Dat is de essentie van het politiek proces. Cicero zag als essentie van de gemeenschap nog: 'concordia et libertas'. Concordia het klinkt prachtig en het lijkt zo mooi, maar het is het uitgangspunt dat leidde tot godsdienstoorlogen met als enige oplossing de vrede van Augsburg: cuius regio, eius religio' (in wiens streek men woont, diens geloof men heeft). Het is een oplossing, maar een oplossing die wel rechtvaardigt dat men anders denkende verkettert en op de brandstapel plaatst. En uiteindelijk verliest men daardoor de 'vrijheid om'.

Die geest van homogeniteit is weer over ons vaardig geworden. De legitieme eis dat wie hier woont hier moet kunnen communiceren, dreigt te verworden tot de eis dat men de eigen identiteit en het eigen geloof moet afzweren voor men hier mag wonen. En dat op ieder moment hele groepen verketterd mogen worden op basis van het gedrag van enkelen uit die groep. Dat leidt tot sociale isolatie, extremisme en uiteindelijk tot terrorisme om alsnog zijn gelijk te krijgen. Armoede is niet de voedingsbodem daarvoor, maar die houding van 'cuius regio, eius religio'. Oorlogen zijn eenvoudig om te beginnen, dat is niet moeilijk; de kunst is om ze te beëindigen; om onderling geweld te pacificeren, geschillen te beslechten; om ondanks alle verschil morgen samen de dijk te kunnen bewaken als de nood dat vergt. Dat is de essentie van politiek; om om te gaan met de discordia.

Het gaat om de ziel van de samenleving

Het belang van de discussie voor de inrichting en het functioneren van de samenleving is duidelijk. Maar, zal de vraag zijn, is het niet primair een politieke discussie over wetten en het optreden van de overheid? Dat is een misvatting. De overheid heeft een rol, en wetten kunnen een besef van normen en waarden ondersteunen, maar in de kern gaat het in de discussie om de normen en waarden die achter wetten schuilgaan. Wetten zijn slechts het topje van de ijsberg van de waarden en normen die het onderling verkeer tussen mensen bepalen. Die waarden en normen vormen de ziel van de samenleving; wat we als essentie van menswaardigheid en samenleven zien. Het is in dat verband een teken aan de wand, dat in korte tijd termen als doodstraf, rotschop, afschrijven gemeengoed zijn geworden als we het over mensen hebben. De vragen daarover zijn te belangrijk om aan overheid en politiek over te laten. Die kunnen uiteindelijk niet verder komen dan Pilatus, die zijn gewetensvraag: 'wat is waarheid', beantwoordde met een referendum: 'wie wilt ge dat ik loslaat', om zijn handen in onschuld te wassen bij de keuze die gemaakt wordt.

De kerken kunnen niet buiten die discussie blijven. Zij zullen zich daarin moeten mengen en hebben daar een grote bijdrage aan te leveren. Vraag is niet of geloof en godsdienst nog een maatschappelijke rol hebben te spelen. Die vraag gaat uit van de onjuiste veronderstelling dat maatschappelijk leven op iets anders dan geloof kan berusten, en met name dat dit thans niet op geloof berust. Dat gaat weer uit van een tegenstelling tussen geloof en niet-geloof, die onwillekeurig meer algemeen ons denken, spreken en doen bepaalt. Geloof wordt dan als bijzondere waarheid gesteld tegenover het natuurkundig, wetenschappelijk denken als algemene waarheid. Geloof is in die visie 'iets' dat men ook niet kan hebben; met als keerzijde een neutrale, algemene waarheid die voor iedereen geldt. Geloof staat dan automatisch in de hoek tegenover het moderne denken als tegenhanger van geloof. In die optiek is secularisering ook het verlies van geloof; niet als verandering van geloof.

Het is een perceptie die door de religies zelf gevoed wordt. De eigen religie wordt immers net zo als 'het geloof' gesteld tegenover ongeloof. Maar geloof in de zin van zekerheid omtrent existentiële uitgangspunten die men niet kan zien of bewijzen, is algemeen en onvermijdelijk. Ieder mens heeft een visie op de zin van het leven; op de plaats van mensen in de natuur en hun verhouding tot andere mensen; op de vragen van wat waarheid en werkelijkheid is. Want ook de ontkenning is een visie die op geloof berust. De zekerheid dat het leven geen zin heeft, is niet minder een kwestie van geloof dan de zekerheid dat dit wel zo is; de erkenning dat er een God is en een werkelijkheid achter de tastbare, rationele realiteit berust evenzeer op geloof als de ontkenning daarvan. Geen van beide visies kan de eigen juistheid bewijzen ten opzichte van het tegengestelde; en dat is geen kwestie van geloof maar van logica (Gödel). Het is als een discussie in een gemeenschap van rationele wezens die geen gezichtsvermogen hebben. Van een gemis zal men zich niet bewust zijn en zien heeft voor hen geen bewijskracht. Het heelal, wolken, sterren en kleur bestaan voor hen niet en iemand die wel kan zien, kan ze ook niet overtuigen want hij moet daartoe een bewijsmiddel gebruiken dat niet als zodanig erkend wordt. Hetzelfde geldt voor de discussie tussen wie ratio en zintuigen als enige toetssteen van zekerheid omtrent de werkelijkheid ziet, en wie een omvattender werkelijkheid ziet. We zijn geneigd te zeggen: wie geloof ook als bewijs aanvaardt, maar daar zit het venijn; want beide standpunten berusten in gelijke mate op geloof.

De discussie gaat dan ook niet over waarheid of geloof; tussen 'zo is het' en 'zo gelooft u'. Het gaat niet om de vraag of geloof wel of geen rol heeft in het maatschappelijk leven, maar om welk geloof daarin een rol mag spelen. Het beroep op de scheiding van kerk en staat, op een neutrale overheid, op vrijheid, gelijkheid en emancipatie, komt in een ander licht te staan. Het zijn concepten die niet minder op geloofsuitgangspunten berusten, als religieuze opvattingen.

In wezen stuiten we in de discussie over waarden en normen op de grenzen en de blikvernauwing van het verlichtingsideaal als een absolute waarheid; de wereld met de rede verklaren vanuit de mens. Dat is wat faalt. Godsdienst brengt de verschillende aspecten van het menselijk leven samen in een veelomvattender zingeving. De rede legt ze uiteen om ze zo te verklaren, want het biedt geen eenheid anders dan de veronderstelde eenheid dat alle werkelijkheid natuur is.

Het wetenschappelijk denken en de liberale ethiek kunnen slechts door het uiteenleggen van de verschillende levenssferen daar zin en ethiek aan geven. Immers de ethiek voor ieder bereik moet worden afgeleid uit de functie van het terrein. Vandaar dat gelegenheidsregels zoals gelijkheid, non discriminatie, democratie op het altaar worden gezet als de hoogste wijsheid. Die bieden echter geen positieve oriëntatie aan het maatschappelijk leven, maar alleen een negatieve.

Vrijheid in de zin van afwezigheid van binding of tegenwicht, is niets en biedt geen richting of zin aan het bestaan. Eigen belang en individueel handelen scheppen niet vanzelf gemeenschapszin en een overheid. Dat berust op een mensbeeld dat geen tegenwicht biedt aan de middelpuntvliedende kracht die zij schept. De ratio kan analyseren en uiteenleggen; kan relativeren, maar kan niet samenstellen en waarderen; dat vereist een perspectief van buiten af. Daardoor schept het rationele individualistische mensbeeld tegenstellingen die het niet kan overbruggen; tussen individu en overheid; vrijheid en dwang; eigen belang en collectief belang; flexibiliteit en aanpassing versus uniformiteit en zekerheid. Waar de beperkingen en binding die inhoud gaven aan de vrijheid, wegvallen biedt dit wereldbeeld geen zin en doel meer. Enig doel wordt dan: 'meer, rijker, mooier', omdat in die visie de kwaliteit van de samenleving niet meer is dan de optelsom van de individuele nutsbeleving. En daar houdt het mee op.

Het christelijk geloof en de kerken hebben vanuit hun overtuiging dan ook veel te bieden aan het publiek debat. Ze hebben vruchtbare bijdrage nu het modern mens- en wereldbeeld op de randen van haar bruikbaarheid stuit. De huidige geestelijke verwarring is minder symptoom van een samenleving die geloof en traditie als houvast heeft verloren, als wel van het moderne denken dat zich geen raad meer weet en geen antwoord meer biedt. Juist het mensbeeld dat al aan Genesis ten grondslag ligt: "van Adam die als mens naar Gods beeld geschapen werd, maar van wie God zag dat het niet goed was dat hij alleen was" biedt een uitweg uit tegenstellingen, zoals vrijheid en dwang, individu en gemeenschap, publiek en privaat, waarin het denken nu vaak vastloopt.

Kerken hebben wat te zeggen in de samenleving. De christelijke kerk zoals wij die kennen is ontstaan uit zending: gaat heen en predikt alle volken. Spreken, preken en zending behoren tot de essentie van het christelijk geloof.

Dat geloof geeft richting aan het bestaan. We leven in de kerk uit de verwachting. Het gaat niet om het verleden; om herstellen van het Koninkrijk in deze tijd, maar om een komend rijk, dat ook niet van deze wereld is. Daarom kan het ideaal ook niet - zoals we vaak doen - geïdentificeerd worden met een tijd of situatie achter ons, om ons vervolgens tegen nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen te keren; tegen globalisering en internationalisering, tegen individualisering en emancipatie, tegen de markt of tegen de overheid. Dan wordt de boodschap van behoud er een van behoudzucht en gaan we de toekomst tegemoet met de blik naar achteren. Dat gebeurt in veel religies en is een bron van conflict tussen geloof en het moderne; maar het is ten principale onchristelijk. Wij leven naar de verwachting toe; die vergt onze inzet ook al is zij daar niet van afhankelijk.

Dat de kerken voor eigen parochie wat te zeggen hebben over het geloof, is niet omstreden ook al laat men er steeds vaker op volgen: als het maar past in onze voorstelling. Maar dat kerken daarbuiten ook iets te zeggen hebben tot de wereld over de wereld, is des te meer omstreden; binnen en buiten de kerk. Het beginsel is echter nauwelijks omstreden, zeker als het vreemde overheden betreft en zaken die ons niet aangaan. Verwijten niet zij die het hardst pleiten voor scheiding van kerk en staat, de kerken in het Derde Rijk dat zij niets deden tegen de opkomst van Hitler; of dat kerken te weinig doen tegen dictatoriale regimes, armoede en onrecht. Maar aanvaarding van dat beginsel lijkt op te houden waar het de eigen overheid betreft. Dan moeten kerken zwijgen. Het lijkt wel alsof in een democratie het geloof tot de particuliere sfeer hoort, maar in een dictatuur tot het publiek domein.

De scheiding van kerk en staat is natuurlijk helemaal niet aan de orde bij dat soort spreken. Dat is een in de huidige tijd veel misbruikte doctrine. Kerken kunnen als ieder ander, mensen of overheden oproepen tot bepaalde keuzen. De schoen knelt doorgaans aan de andere voet. Probleem is de wijze waarop kerken de overheid aanspreken. Die is veelal weinig vruchtbaar omdat de eigen aard van de overheid miskend wordt. Dat is niet een recent probleem; het is al 16 eeuwen een probleem. Al sinds Ambrosius de keizer opriep om zijn macht in dienst van de kerk te stellen en daarmee het heidendom te bestrijden; het leidde tot de eerste heidenvervolging. Het is de instelling die ketters op de brandstapel brengt. Van katholieke zijde en van Protestantse zijde; denk aan Cromwell, aan de heksenjacht in Boston en aan Beza. Wat met heilig vuur en goede bedoelingen begint, eindigt wanneer het wordt vermengd met overheidsmacht doorgaans met bloed aan de handen.

Denk niet dat we dat achter ons hebben; het is nog dagelijkse praktijk. Niet de brandstapel, wel de houding dat overheidsmacht gebruikt mag en moet worden in dienst van christelijk handelen. Is het niet 'normaal' dat kerken de overheid oproepen tot een christelijke benadering van asielzoekers, tot het lenigen van armoede, tot bijzondere consideratie van arbeidsongeschikten of van vragen van oorlog en vrede. Wordt de regering niet met regelmaat van de kansel bepaald beleid verweten omdat dit zich niet met christelijke uitgangspunten zou verdragen. Het miskent de fundamenteel verschillende aard van christelijke ethiek en de uitoefening van overheidsmacht.

a. Christelijke naastenliefde vormt geen goed uitgangspunt voor overheidsbeleid; bijstand is geen diakonie. De naaste dienen uit geloof is wat anders dan - evt. tegen mijn zin - de wet naleven, ook al is de uitkomst hetzelfde. De zeven werken van barmhartigheid behoeven een andere rechtvaardiging als ze door een publieke dienst worden verricht op kosten van belastingbetalers die een ander geloof hebben. Dan leg ik anderen handelen op dat ik uit geloof doe; is dat niet gelijk aan een overheid die zijn macht gebruikt om mij tot een andere eredienst te dwingen. Het heiligt niemand; de belastingbetaler niet, de belastingwetgever niet en ook de kiezer niet die daarvoor gekozen heeft. Overheidsmacht verandert iets wat adelt als het uit liefde wordt gedaan tot zielloze plicht en zinloze last als het op de wet berust.

b. Christelijk handelen en politiek hebben een verschillend object. Ik heb dit ooit eerder met de gelijkenis van de goede herder verduidelijkt; het blijft provocerend, maar is wel duidelijk. Volgens de gelijkenis laat de herder negenennegentig schapen in de wildernis achter om het verloren schaap te vinden. Dat moet uw en mijn handelen bepalen, maar politiek - ook christelijke politiek - heeft er voor te zorgen dat die negenennegentig andere schapen veilig in de stal komen.

c. Juist vanwege dit aspect heeft handelen dat voor u en mij juist en goed is, een averechts effect als het wordt vertaald in overheidsbeleid. Neem het asielbeleid; zou wat de Bijbel zegt over 'de vreemdeling die in mijn stede woont' vertaald worden in ruimhartigheid bij toelating en uitzetting, dan verwordt wat goed is tot onrecht. Want ruimhartigheid die zich presenteert als wisselvalligheid is een uitnodiging aan steeds weer nieuwe groepen om naar Nederland te komen waar ze vrijwel steeds in een uitzichtloze situatie geraken; wat als ruimhartigheid bedoeld is, verwordt zo tot willekeur en hardheid. Evenzo is een ruimhartige WAO verworden tot een sociale ramp. De rechtvaardigheid van een regel wordt niet bepaald door de optelsom van juiste beslissingen in afzonderlijke gevallen.

Versta mij wel, christelijke politiek is mogelijk en nodig, en kerken mogen ook kritiek hebben op democratische overheden. Maar kritiek veronderstelt een duidelijk beeld en criteria over het behoren van de overheid, die recht doen aan de eigen aard van de overheid: te weten het uitoefenen van macht over mensen die veelal een andere overtuiging zijn toegedaan, maar die wel de plichten, lasten en gevolgen van mijn keuzen moeten dragen. Daarom is het fout om daarbij het christelijk handelen in het individuele geval tot uitgangspunt te nemen; dan maakt men zich er te eenvoudig van af en verliest relevantie en zeggenskracht.

Tot besluit

Ik kom tot een afronding. Ik besef dat het geen geringe opdracht is om op verantwoorde wijze aan het debat deel te nemen. Net als in de discussie tot de overheid is het altijd makkelijk om zelf een invulling te geven en die aan anderen aan te bevelen. Dat is de houding van: "Wees redelijk, doe als ik." Natuurlijk moeten we voor onszelf een mensbeeld hebben, maar wie de uitgangspunten daarvan niet deelt, zal het beeld niet aanspreken. Om te overtuigen zullen we ons moeten inleven in de vragen die bij anderen leven. Vaak zal het gaan om hulp bij het formuleren van de juiste vragen. Dat is niet je neerleggen bij pluriformiteit, zoals wel verweten wordt. Het is de erkenning dat een pluriforme wereld het vertrekpunt is; de Babylonische spraakverwarring ligt achter ons. Er is geen weg terug in een vermeend paradijs, maar alleen een: "hoe samen verder?" Eerste vraag daarbij is: hoe kan ik met geestelijke verscheidenheid omgaan en daaruit een menswaardig en voor de samenleving vruchtbaar beeld krijgen. Daar kunnen we aan bijdragen.

Daar moeten we aan bijdragen. Dat zijn we aan ons geloof verschuldigd. Dat zijn we aan de samenleving verschuldigd die anders vast loopt in het 'cuius regio, eius religio'; het getto van het eigen gelijk. En vergis u niet in dat proces zal ook de afwijking van mensen die wat geloven steeds meer irritatie wekken. Daarom moeten we wel. Zijn we er nog wel toe in staat? Is het aantal niet te gering geworden? Ook daar zullen we overheen moeten stappen. De vraag werd ooit eerder gesteld; het zijn er te veel dat kunnen we niet. En het antwoord was: 'geef gij ze te eten' en met geloof waren vijf broden toen genoeg. Dus het zal nu ook wel lukken

Dank u.
Plaats reactie