Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

KDD
Berichten: 1503
Lid geworden op: 17 okt 2020, 21:40

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door KDD »

GerefGemeente-lid schreef:
KDD schreef:
GerefGemeente-lid schreef:
Anselmus schreef:Dat laatste bepaalt ook hoe je de gemeente ziet en aanspreekt: niet als vanzelfsprekend zalig, wel als een uitverkiezing in ruimere zin (God koos jou uit om Zijn evangelie te laten horen en bij de doop heeft Hij je aangenomen als Zijn kind (zie eerste zin van het dankgebed in het doopformulier)) en heeft Hij recht op jou.
Wat is het nu? Niet vanzelfsprekend zalig en door de doop Zijn kind?

Waar lees ik daarvan in de Dordtse Leerregels?
Goed lezen
Ik lees goed. Maar ik begrijp er nog steeds geen snars van.
Zie Ezechiël 16 vers 20 en 21.
GerefGemeente-lid
Berichten: 6575
Lid geworden op: 14 apr 2021, 23:55
Locatie: Zeeland

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door GerefGemeente-lid »

Zo staat het er niet. God neemt niet door de Doop aan tot Zijn kind, maar alleen door het wederbarende werk des Heiligen Geestes.

Deze uitspraak werkt een veralgemeniserende visie op de betekenis van de Heilige Doop en een gevaar van verbondsautomatisme en een veronderstelde wedergeboorte.

Dus ik begrijp het nog steeds niet. Misschien kan @Anselmus zijn post wat verduidelijken.
Valcke
Berichten: 7605
Lid geworden op: 31 aug 2018, 17:55

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door Valcke »

Ik dacht dat het hier gaat over pelagianisme en remonstrantisme? DIA heeft (als topicstarter) ook verzocht om bij dit topic te blijven en niet allerlei zijpaadjes te bewandelen. Misschien kan de discussie over de Doop hier beëindigd worden (of verplaatst)?
GerefGemeente-lid
Berichten: 6575
Lid geworden op: 14 apr 2021, 23:55
Locatie: Zeeland

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door GerefGemeente-lid »

Valcke schreef:Ik dacht dat het hier gaat over pelagianisme en remonstrantisme? DIA heeft (als topicstarter) ook verzocht om bij dit topic te blijven en niet allerlei zijpaadjes te bewandelen. Misschien kan de discussie over de Doop hier beëindigd worden (of verplaatst)?
Ja, graag verplaatsen dan.

Ben jij ook moderator geworden?
Onbekende
Berichten: 325
Lid geworden op: 27 sep 2021, 20:19

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door Onbekende »

GerefGemeente-lid schreef:
Valcke schreef:Ik dacht dat het hier gaat over pelagianisme en remonstrantisme? DIA heeft (als topicstarter) ook verzocht om bij dit topic te blijven en niet allerlei zijpaadjes te bewandelen. Misschien kan de discussie over de Doop hier beëindigd worden (of verplaatst)?
Ja, graag verplaatsen dan.

Ben jij ook moderator geworden?
Valcke doet een dappere poging om zich minder zwart-wit uit te drukken :super
De strijdende kerk op aarde strijdt vooral onderling.
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

We vervolgen hier de reeks over de ketterijen van het Pelagianisme en Remonstrantisme.
Ik heb nu bewust een korter deel geplaatst. Wellicht dat een lange tekst mensen af kan schrikken om er kennis van te nemen.
Hier het vervolg, wat dus zoals gezegd ook via digibron is te lezen, zij het daar in een wat meer verouderde spelling.

De ervaring heeft steeds geleerd, dat er mensen zijn, die aan de consequentie denken te kunnen ontkomen door geven en nemen. De middenman is niet alleen van deze tijd. Zo trad er ook in het conflict tussen Pelagius en Augustinus een derde figuur op, die, zoals dat heden ten dage ook nog wel eens gebeurt, de kwadratuur van de cirkel dacht te kunnen ontdekken, om daarmee de beide tegenstanders te verenigen.
De voornaamste verdediger van dit noodzakelijk halfslachtig streven was de monnik Johannes Cassianus, die uit het oosten, volgens sommigen uit de buurt der Zwarte Zee, kwam. Deze had veel in het oosten gereisd, was de stichter en de abt van een beroemd klooster in de omgeving van het tegenwoordige Marseille. Deze Cassianus was niet bepaald een diepzinnig denker, ook al een man, die veel sprak over de liefde. Hij gaf zich uit voor een leerling van de beroemde, welsprekende Chrysostomus. Hij gaf dan ook aan de monniken van zijn klooster de raad om maar niet te veel in de Heilige Schrift te lezen en zich op betrachting van de deugd toe te leggen. Hij was dan ook geen voorstander van dogmatisch denken. Ook daarmee is deze Cassianus niet enig in de geschiedenis, want het is merkwaardig, hoe er ook in onze tijd heel wat mensen zijn, die aan het leerstellige eigenlijk gram zijn.

Ook in onze dagen onderscheiden gevoelsrichtingen zich gewoonlijk door een afkeer van de leer, hoewel dit allerminst betekent, dat zij geen leer hebben. Alleen is deze leer gewoonlijk juist niet die van de Kerk, niet die van de Reformatoren. En van Gods volk moeten zij gewoonlijk weinig hebben, want het is hun te zwaar op de hand.
Zo stond nu ook deze Cassianus tegenover de leer. Men moest het eenvoudig geloof in een eenvoudig hart bewaren en zich niet afgeven met diepzinnige vragen, zoals Augustinus dit gedaan had. Dat betekent natuurlijk niet, dat hij geen eerbied voor Augustinus had, maar wel, dat hij zich niet geheel bevredigd gevoelde door zijn leer. Van Pelagius week hij ook af, want hij nam een algemene verwording der menselijke natuur aan, die hij als het gevolg beschouwde van de val. En zo ging hij ook tot op zekere hoogte mee in de erkenning van de noodzakelijkheid van genade. Doch hij kende aan deze genade een heel andere waarde toe. Zij werd bij hem tot een vorm van algemene verzoening, daar hij die genade in verband bracht met een liefde van God, die zich over alle mensen uitstrekte en waaraan zelfs de straf over de zonde dienstbaar was. Het kwam aan op een zedelijke ontwikkeling, waaronder de ziel naar reinheid streven moest. Hij sprak dan ook van een hulp, een ondersteuning, die met de wet gegeven was, zodat de vrije wil, die tot het boze neigt, gedwongen wordt de deugd te verkiezen. Zo predikte hij een genade, die staan bleef voor de vrije wil. Hij ging dus met Augustinus niet mee in de leer van onwederstandelijke genade, ook al is zonder de genade de vrije wil niet geheel voldoende om het goede te doen kiezen. Zonder hulp van genade schiet de mens te kort in zijn pogen. De werking van genade blijft echter van de wil van de mens afhankelijk.

Zo stelt hij zich tegen Augustinus, die de vrije wil verwerpt, zowel als tegen Pelagius, die de genade aantastte. Hij meende, dat bij beiden, zowel bij Augustinus als bij Pelagius, er sprake was van een verintellectualisering van hetgeen verborgenheid is. Vrije wil en genade gingen bij hem in elkaar op en de vraag van beider verhouding wilde hij niet gesteld zien. Zodra zij gesteld werd, zou men of tot de dwaling van Augustinus, of tot die van Pelagius vervallen. Het leven uit de genade is volgens Cassianus een dwaling en het leven uit de wet ook. In de ziel van de mens had de Schepper het zaad van alle deugden ingeschapen, doch tot wasdom kan het alleen komen door de hulp van God. De Schepper werkt in allen zó, dat Hij de vrije wil ondersteunt en helpt, doch niet zó, dat er van wilsvrijheid geen sprake meer is. Dus kwam hij er toe Augustinus' leer als vrucht van spitsvondigheid aan de kaak te stellen en meende hij, dat deze schade deed aan het geloof.
In brede kring vond deze oppervlakkige leer aanhang. De monniken speelden destijds een grote rol en daar de oppervlakkigheid onder dit slag mensen groot was, vond Cassianus onder dezen vele aanhangers. De leer van de verkiezing vond in hun ogen geen genade, hetgeen voor monniken, die zich verdienstelijk waanden om hun monnik-zijn, vanzelfsprekend moet geacht. Zo werd uit de actie van Cassianus een nieuwe richting geboren, die als Semi-Pelagianisme in de geschiedenis bekendheid heeft verworven en een sterken invloed heeft geoefend op de leer der Roomse Kerk. Maar zoals gewoonlijk het geval is, tegenover deze brede oppervlakkige stroming, bleef er zich een Augustiniaansche richting handhaven, die getrouw aan Augustinus, elke leer afwees, die de vrijmacht van de genade afhankelijk stelde van het menselijk vermogen.

Ook destijds was er, evenals in onze dagen (1936, -DIA-), een grote beroering onder volken in de wereld. Het lot van volken en personen wisselde ook toen dikwijls zeer snel. En evenals thans waren er ook toen mensen, die daaronder tot opstand tegen God en daarmee tot revolutie kwamen, maar er waren er ook, die daardoor tot God gebracht werden. De ijdelheid van het wereldse werd door de dieper aangelegde geesten onder de omkeringen in de wereld des te klaarder verstaan. Zo werd er een beweging geboren, die in de erkenning van Gods soevereine Majesteit de troost van de berusting en van de overgave in Gods hand vonden. En deze werden juist door Augustinus' leer het meest aangetrokken. Twee geestelijken hebben daarin een zeer duidelijk voorbeeld gegeven als leerlingen en vereerders van Augustinus. Prosper en Hilarius traden in Gallië op de voorgrond en schreven brieven aan hun grote leermeester om hem in te lichten over de tegenstand, die zijn leer ondervond, en over de argumenten, die werden aangevoerd om haar te ontwrichten. Deze brief was aanleiding voor Augustinus om te schrijven: De “Praedestinatione Sanctorum”, een werk, waarop hij nog een ander liet volgen: De “Dono Perseverantiae”. Het eerste handelde over de verkiezing der heiligen, het tweede over de genade der volharding. Daarin laat nu Augustinus zien, hoe zeer het Pelagianisme, zowel als de verslapping daarvan in het Semi-Pelagianisme, met Gods Woord in strijd is. Met name verzet Augustinus zich tegen de opmerking, die ook heden ten dage niet zeldzaam gehoord wordt, dat de leer van de verkiezing beter niet gepredikt kan worden, want zij deed immers niemand nut en had altijd een schadelijke uitwerking. Zoals men het nog kan horen, werd het ook toen reeds gezegd: de leer der verkiezing zou voor de goddelozen alleen ten gevolge hebben, dat zij zich bleven verharden. Zij zouden zeggen: als wij toch niet zalig worden omdat wij niet uitverkoren zijn, welnu, dan is er aan onze verlorenheid niets te doen. En de vromen, zo beweerde men ook toen, worden door de leer der verkiezing maar gerustgesteld en daardoor dus tot traagheid en valse gerustheid gebracht. Er zijn er ook in onze dagen, die hetzelfde beweren.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Onbekende
Berichten: 325
Lid geworden op: 27 sep 2021, 20:19

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door Onbekende »

Ik moet toegeven DIA, je hebt het juist gezien dat dit heden ten dage nog actueel is.

Hoewel de toonzetting in de eerste bijdrage mij tegen de borst stuitte, dat gevoel heb ik nu minder. Dit lijkt neutraler en evenwichtiger verwoord. Overigens is dat natuurlijk iets waar jij persoonlijk niets aan kunt doen, daar het oude artikelen zijn. Maar omdat ik na je eerste posting vrij stevig gereageerd heb, leek het me wel zo eerlijk om dit ook te vermelden.

Nogmaals dank voor je inspanningen, en ik blijf ze zeker lezen!
De strijdende kerk op aarde strijdt vooral onderling.
Online
Gebruikersavatar
Ad Anker
Moderator
Berichten: 10571
Lid geworden op: 28 feb 2012, 11:11

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door Ad Anker »

GerefGemeente-lid schreef:
Valcke schreef:Ik dacht dat het hier gaat over pelagianisme en remonstrantisme? DIA heeft (als topicstarter) ook verzocht om bij dit topic te blijven en niet allerlei zijpaadjes te bewandelen. Misschien kan de discussie over de Doop hier beëindigd worden (of verplaatst)?
Ja, graag verplaatsen dan.

Ben jij ook moderator geworden?
Het is niet de bedoeling om hier opmerkingen/vragen in het groen te stellen. Verzoeken voor mods kan gewoon in zwarte letters of via een melding.
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

*(Vervolg)

Er is tussen Noord-Afrika en Spanje steeds een wisselwerking geweest. Heden ten dage (1936) lezen wij, hoe de Spaanse generaal Franco Marokkaanse troepen overbrengt naar Spanje, om er het dreigende communisme te vernietigen, doch in de dagen van Augustinus was het precies andersom. Toen bloeide Noord-Afrika en werden de Vandalen uit Spanje overgebracht naar Afrika om er de politieke eerzucht van de Comes Bonifacius, een van de uitstekendste veldheren van het ondergaande Romeinse rijk, te dienen. Toen de Vandalen eenmaal in het rijke Noord-Afrika waren, dachten zij niet over terugkeer. Zij vestigden zich daar, voerden oorlog tegen de bewoners, om deze aan zich te onderwerpen en zo sloegen zij het beleg voor de stad Hippo, waar Augustinus' bisschopszetel was. Dat waren moeilijke dagen, de laatste jaren van deze Godzalige kerkvader! Hij had een diep inzicht in de toekomst en begreep, dat donkere tijden aanstaande waren. In de belegerde stad was hij de bidder onder een biddend volk, opdat de stad mocht verlost worden uit de handen der Vandalen, bovenal dat aan Gods volk kracht gegeven mocht worden om het leed te dragen, indien het onafwendbaar was. Doch hij zelf zag dat einde niet. Toen de stad drie maanden belegerd was, gaf Augustinus de geest. Op 76-jarigen leeftijd blies hij de laatste adem uit, de 28e Augustus 430.

Enige maanden na zijn afsterven werd de stad door de Vandalen verbrand. Zijn bibliotheek werd echter behouden, waarin ook zijn eigen geschriften, 232 grotere en kleinere werken op theologisch gebied, een volledige verklaring der Psalmen en van het Evangelie, een grote massa brieven en predicaties.
Doch hoewel Hippo verwoest was en het bloeiende cultuurleven van Noord-Afrika door de Vandalen ten ondergang was gebracht, de strijd, door Augustinus gevoerd, werd daarmee niet geëindigd. In Gallië zette Prosper de strijd tegen de Semipelagianen voort. Aan de kerkelijke veroordeling van de Pelagianen stoorden zij zich niet, daar zij beweerden met de Pelagianen niet overeen te stemmen. Toen wendde Prosper zich met zijn vriend Hilarius tot Coelestinus, de bisschop van Rome, in de hoop aan deze Paus een uitspraak te ontlokken, waarbij de grondbeginselen van de Semipelagianen veroordeeld werden en Augustinus' leerbegrip tot de leer van de Kerk werd verklaard. Maar, en dit is nu juist de typisch Roomse methode, daarin werden zij teleurgesteld. In 431 deed Coelestinus aan de Gallische bisschoppen een schrijven toekomen, waarin hij wel Augustinus verheerlijkte als een van de voortreffelijkste kerkleeraars, maar de Semipelagiaanse beginselen niet duidelijk en klaar afwees. Zelfs werd die leer niet helder omschreven, zodat het moeilijk was uit te maken welke de nieuwe en de oude leer was, waarover het geding liep.

De Semipelagianen konden zich verontschuldigen met een beroep op de oude kerk en zich als verdedigers van de oude leer voorstellen. En daarom was het gevolg van deze pauselijke uitspraak, dat het Semipelagianisme zich als de kerkleer bleef aandienen. In schijn werd Augustinus als beschouwing, dat gezag had de oudheid, de algemeenheid en de overeenstemming met de gehele Kerk. En dit gezag alleen kon uitmaken wat eigenlijk de ware leer was. Zo werd de leer dus tot een onbepaaldheid, omdat de oudheid velerlei leervoorstellingen had gebracht, terwijl ook de algemeenheid slechts uiterst betrekkelijk kon worden vastgelegd en de overeenstemming dus alleen maar kunstmatig kon worden gedecreteerd. Met de drie toetsstenen: Vetustas, Universalitas en Consensio, oudheid, algemeenheid en overeenstemming, kon allerlei gekeurd en goedgekeurd worden, dat de kerkleer in strijd bracht met Gods eigen Woord. Het is daarom dan ook verklaarbaar, dat als de Reformatie opkomt, zij in de eerste plaats tegen deze toetssteen haar stem verheft en in Artikel 7 van onze belijdenis deze regel van de Roomse Kerk wordt afgesneden door de uitspraak: „Men mag ook geen schriften van mensen, hoe heilig zij geweest zijn, gelijkstellen met de Goddelijke Schriften. noch de gewoonte bij de waarheid Gods (want de Waarheid is boven alles), noch de grote menigte, noch de oudheid, noch de successie van tijden of personen, noch de conciliën, decreten of besluiten, want alle mensen zijn uit zichzelf leugenaars en ijdeler dan de ijdelheid zelve".

Doch daarvan ging Rome in deze dagen af. Want Prosper en zijn vriend Hilarius reisden wel zelf naar Rome in de hoop van Paus Coelestinus een uitspraak te verkrijgen. Maar hun verwachting werd teleurgesteld. Desondanks bleef Prosper de strijd voortzetten. In geschriften weerde hij zich met kracht, doch zoals het steeds met dergelijke geschillen het geval is, was het ook hier: tot een oplossing, een verzoening der tegenstellingen, kwam het niet. Dergelijke geschillen wortelen wezenlijk in de persoonlijkheid, hangen af van de vraag of iemand is wedergeboren of niet. Alleen de herborene kan het Koninkrijk Gods zien ook in de genadewerken des Heeren. En toen Coelestinus gestorven was en opgevolgd werd door Sixtus, heeft Prosper nog wel getracht de nieuwen Paus te overtuigen, dat hij roeping had het vraagstuk klaar en duidelijk op te lossen. Doch ook dit alles mocht niet baten.
Merkwaardig echter is, dat dezelfde beschuldigingen, die men heden ten dage tegen de ware leer van de Kerk hoort inbrengen, ook in die dagen reeds gangbaar waren. Het komt met name ook in onze dagen nog al eens voor, dat het principieel Gereformeerde volk er om gesmaad wordt, dat het, dank zij de leer der uitverkiezing, het grootste deel der mensheid tot het eeuwig oordeel zou verwijzen, om een klein gedeelte, waaronder dan natuurlijk in de eerste plaats de Gereformeerden zelf, de toegang tot den hemel toe te wijzen. Christus zou slechts voor een uiterst gering aantal mensen gestorven zijn, daar de enkele uitverkorenen alleen het leven zullen zien. Het is nog niet zo lang geleden, dat een vrome spotter mij daarover een smadelijke opmerking maakte, toen hij met een bijzondere smakelijkheid wees op den afval van iemand, die voorheen als gereformeerd had bekend gestaan en nu, daar hij blijkbaar een gereformeerde zonder bodem van leven was geweest, tot de zaligspreking van allen was bekeerd. Er is ook uit dat oogpunt niets nieuws onder de zon, want behalve dat de Schrift zulke valse leringen tekent, waren er ook in Augustinus' tijd reeds zodanigen.

Allereerst legde hij daarom nadruk op de verdoemelijkheid van het menselijk geslacht als zodanig, dat naar het rechtvaardig oordeel Gods onder het recht der Wet ligt. Te midden van deze verloren mensheid werkt nu God met Zijn genade, die het goede wekt, maar tevens Zijn rechtvaardig oordeel doet uitgaan, omdat recht en genade in God Zelf hun grond hebben. Maar met betrekking tot het kwade deed hij een beroep op de zedelijke structuur van den mens, die als zedelijk wezen, drager was van een wilsleven, dat met verantwoordelijkheid verbonden was. En het was, naar zijn mening, dan ook geheel verkeerd, wanneer men zag, dat uit de massa, die van nature van God vervreemd waren, sommigen door genade gered werden, van willekeur bij het goddelijk Wezen te spreken, daar er in God nimmer van willekeur kan worden gesproken. God doet niets in strijd met de heiligheid van Zijn Wezen, in strijd met Zijne rechtvaardigheid. Er is geen heil buiten Christus. En dit is niet in strijd met Gods Wezen, maar stemt volkomen overeen met de daad der eeuwige liefde Gods in de gave van Christus voltrokken. Zo heeft God Zelf gedaan. Doch zoals er in het leven van de mensheid, van de volken der wereld, veel voorkomt, waarin wij Gods heiligheid en wijsheid niet kunnen waarnemen, zonder dat wij daarom toch het geloof in Zijn heiligheid en wijsheid verwerpen, zo hebben wij de ondoorgrondelijkheid van Gods Raad te belijden, waarnaar Hij Zijn gaven van genade uitdeelt. Ook hier wees Prosper op de grenzen der menselijke kennis. Daarom zong hij in zijn dichtwerk: „Satis est opera omnipotentis - Cernere et auctorum cunctorum nosse bonorum", d.w.z. laat het ons genoeg zijn de werken van de Almachtige te aanschouwen en Hem te kennen als den Werkmeester van alle goeden.

Wordt D.V. vervolgd.
De link naar deze artikelen, die in de jaren '30 in het Gereformeerd Weekblad stonden, staat in de voorgaande postings.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

We vervolgen de artikelen die de ketterijen als Pelagianisme en Remonstratisme ontdekken. En werkelijk, het moet voor ons allen wel ontdekkend zijn hoe destijds in onze "Vaderlandse Kerk", zo duidelijk geschreven werd over de zaken die ook nu, of misschien in veel sterkere mate, nu de kerken beroeren. Of.... beroeren... Eigenlijk niet eens, want het is muisstil in de kerken, en zo lijkt laat men het gewoon over zich heen komen. Dwalingen worden vrijwel niet meer onderkend, en wie ze opmerkt is niet zelden de 'beroerder'. Het aandachtig lezen van deze artikelen heeft ook mijn veel helderheid verschaft, en meer licht in de toestand van de Kerk van heden.

Hieronder het vervolg van de artikelen uit het Gereformeerd Weekblad:

Zo heeft zich dus in de dagen na Augustinus de leer in de Roomse Kerk ontwikkeld in een richting, die ten slotte aan het gemoed van den waarlijk door Gods Geest aan zichzelf ontdekten zondaar geen vrede geven kon. De eeuwen door hebben dan ook Gods kinderen onder het juk van de Roomse kerk met die leer geworsteld. Zij hebben er onder geleden en zijn er zelfs den marteldood dikwijls voor gestorven, want de ontdekte, door Gods Geest verlichte zondaarsziel kan er niet onder leven, kan het er niet onder uithouden. Dat heeft de geschiedenis geleerd en leert zij heden ten dage nog. En zo zien wij het dan ook geschieden, dat de met zichzelf bekend gemaakte zondaar, die zijn verlorenheid inleeft, zich afkeert van een leer, die aan de eer van Gods genade te kort doet, die de eer rooft van Gods genadewerk door aan de zondaar het vermogen toe te kennen zich door eigen wilsdaad de poort van het paradijs des levens weer te ontsluiten. Helaas, geschiedt dit maar al te vaak, ook onder de schijn van een Gereformeerde leer. Zelfs geschiedt het in kringen, die de Hervormde Kerk meenden te moeten ontvluchten, omdat haar zonde hun te groot scheen. Er worden heel wat predicaties gehouden onder geijkte termen en antieke frasen. die wezenlijk onder den schijn van Pelagius de voordeur te hebben gewezen, dezen aartsketter met een diepe buiging en ootmoedig eerbewijs door de achterdeur weder binnenloodsen. Dat zijn al die predicaties, die met een valse verbondsleer en met een door de wil van de mens voortgebracht, aan gesuggereerd geloof de mens willen bijbrengen hetgeen alleen als vrucht van de genadedaden Gods door een arm zondaar kan worden ontvangen. Toch gaat met zulke valse leer geen mens binnen in Gods Koninkrijk en loopt de kerk er ten slotte door leeg.

Het vraagstuk, dat in het conflict tussen Augustinus en Pelagius aan de orde was, bleek van zo diep ingrijpende betekenis, dat het de eeuwen door de Kerk in haar ontwikkelingsgang begeleid heeft en ook heden nog altijd de geesten beroert. Van Augustinus af ging het mee de middeleeuwen in. Deze kerkvader was als een lichtende pilaar voor de na hem komende eeuwen. Er is in het Westen geen man na hem ingetreden, die als het op gezag aankwam, met dezen grote denker der Kerk heeft kunnen wedijveren. Onder de Reformatoren stond Augustinus hoog in aanzien, zo hoog, dat Calvijn niet nalaat voortdurend nota te nemen van zijn geschriften. Ja, zelfs onder het volk was hij in de dagen der Reformatie zo hoog geacht, dat toen de beeldstormerij in Delft hoogtij vierde, zo is mij voorheen verteld, een conterfeitsel van Augustinus gespaard werd door de overigens niets ontziende, opgewonden massa, toen de Oude Kerk toneel werd van het oproer. Augustinus gold eeuwen na hem voor den meest gezaghebbende vertolker der ware kerkleer, voor de zuiverste vertegenwoordiger van de orthodoxie.

Het is echter merkwaardig, ofschoon op grond van de vleselijke vroomheid, die de mens van nature eigen is, zeer wel te begrijpen, dat er steeds weer waren, die zich verzetten tegen zijne volstrekte genadeleer en de daarmee noodzakelijk samenhangende leer der verkiezing.
Het Pelagianisme was door de Kerk veroordeeld, doch in het Semipelagiaans gewaad begeleidde het steeds Augustinus' leer op haar weg door de historie van de Kerk.
De monnikenwereld, die zulk een grote rol speelt in de geschiedenis, was verdeeld in haar oordeel. Augustinus werd geëerd, maar Cassianus vaak gevolgd.
De Semipelagiaanse geest een meestal in het verborgen werkende zuurdesem. Zo bleef de strijd steeds voortwoekeren en wat meer zegt, onder de gestalte, die Cassianus aan de leer gegeven had, sloop het Pelagianisme altijd weer in.

Het is in de geschiedenis van de Kerk precies gegaan, zoals men het nog in menige preek beluisteren kan. Over zonde en genade gaat het vaak tamelijk wel, maar als geraakt wordt aan het puntje, waar de dode zondaar levend moet worden gemaakt, dan komt Pelagius binnen met het geloof, met het gebed, met om het in één woord te zeggen, de vrije wilsdaad, waardoor de zondaar tot Christus komt en Zijn weldaden zich toe-eigent. Dat de Heere in het stuk van de zaligmaking de Eerste en de Laatste is, dat Hij volkomen zalig maakt, mag de troost zijn voor elke aan zichzelf ontdekte zondaar, maar het wordt zeer dikwijls niet verstaan. De wezenlijke leer is aan velen vreemd, die de woorden na-spreken, de termen uitroepen en toch juist in het „dodelijkst tijdsgewricht" tot de dode zondaar zeggen: „geloof nu maar, neem het maar aan." En dat geloof en die toe-eigening kan hij juist niet bereiken, want het kan alleen vrucht zijn van de onwederstandelijke werking van de Heilige Geestes.

Wordt D.V. vervolgd.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

Vervolg van de verhandeling over de dwalingen in de kerk, als het Pelagianisme en het Remonstantisme.
Voor de gehele en originele tekst verwijs ik naar de artikelen in het Gereformeerd Weekblad, die via Digibron voor een ieder toegankelijk zijn.

De Kerk ging dus de Middeleeuwen in. terwijl zij onder de schaduw van de banier van Augustinus een leer koesterde, die veel meer met Pelagius verwant was. Tot klaarheid was zij wezenlijk nog niet gekomen. De leer van paus Gregorius de Grote toont, hoe hij enerzijds de zin van Augustinus aanvaardt, anderzijds in wezenlijk Roomse zin zich uitlaat. Zo spreekt hij zich zeer kras over de predestinatie uit, roemt de vrijmacht van Gods genade daarin, stelt de verborgen Raad Gods in het rechte licht, doch komt dan weer met een voorwetenschap, die het werk der zaligheid in 's mensen hand laat. Zo wijkt Gregorius vaak zeer ver van Augustinus af. En wat nu van Gregorius gezegd kan worden, kan ook gelden van zijn tijdgenoten, van de in zijn dagen overheersende richting. Zij hield zich formeel aan Augustinus, maar week maar al te zeer in de diepste beginselen van hem af. Het was destijds, evenals in onze dagen, met de orthodoxie. Een grote massa roemt zich orthodox, rechtzinnig in de leer, en maar weinigen zijn dit inderdaad. Grote stromingen zijn er in ons kerkelijk leven, die orthodox heten, maar op de keper beschouwd alle ketterijen voorstaan, die de Kerk heeft veroordeeld. Het gezag van Gods Woord is in brede kring sinds lang vervangen door het gezag van het vrome ik of van het Christelijk bewustzijn of van het gemeente-bewustzijn, van de sprekende gemeente of hoe men dit in onze dagen noemt. En dat vrome ik in al zijn onderscheidene openbaringsvormen, waaraan onze richtingen-rijke tijd kenbaar is, heeft voor letterlijk alle ketterijen een spreekplaats. En dat al onder het vaandel van de orthodoxie. Modernisme, remonstrantisme, ethische gevoelsleer in allerlei toonaard, het gaat alles onder de vaan der „orthodoxie ", die daarom ook door niemand meer wordt erkend als maatgevend beginsel. Hoogstens is het een verzamelwoord, waaronder zij allen samentrokken, die negatief staan en dus afwijzend tegenover nog linkser gaande bewegingen. Het is daarom vanzelfsprekend, dat zich, daar God toch ook nog werkt met Zijn Woord en Geest en er steeds nog een overblijfsel is naar de verkiezing, ook in de Kerk nog een verzet openbaart tegen de heersende verwording. Te allen tijde, ook in de Middeleeuwen en ook in onze dagen, is er nog een verzet op te merken, een actie, die de verdeelde massa herinnert aan de Banier der ware Kerk en aan hare werkelijke Belijdenis.

Zo trad in de Middeleeuwen de monnik Gottschalk op uit reactie tegen de wezenlijke verloochening der door Augustinus voorgedragen beginselen. Hij was er van overtuigd, dat onder het masker van eerbied voor den groten Kerkvader feitelijk Pelagius werd gevolgd. In zijne ogen was de algemene geest van de tijd afvallig van de ware leer. En daar hij een man was, die ook door bange strijd en onder velerlei moeilijkheden tot zijn overtuiging gebracht werd, trad hij met te meer geestdrift voor Augustinus' leer in de bres. Hij was als een andere Samuël reeds in zijne jeugd door zijne ouders in het klooster te Fulda gebracht, om er tot monnik te worden opgevoed. Hij was wat men destijds noemde, een „oblatus', d.w.z. een aangebodene, die aan God toegewijd is. In de Middeleeuwse kerk namelijk kende men ,,pueri oblati ", kloosterkinderen, die voor het lidmaatschap van een orde werden opgeleid. Maar ook konden zij lekenbroeders worden, zich aan een klooster verbinden, zonder monnik te worden. Zij hadden slechts bepaalde asketische voorschriften te gehoorzamen. Zo was Gottschalk een ,,oblatus", door zijne ouders voor het kloosterleven bestemd. In Fulda werd hij dan ook onderwezen en met vrucht. Alleen bleek, dat het in zoverre niet aan de bedoeling zijner ouders beantwoordde, dat hij, op een leeftijd gekomen, die een eigen oordeel mogelijk maakt, zich in het monnikenideaal van zijn ouders niet geheel bevredigd kon vinden. Hij richtte zich in het jaar 829 tot een kerkvergadering te Mainz, met het verzoek, dat deze hem van de verplichting om monnik te worden, zou ontslaan. Hij stuitte daarbij echter op de tegenwerking van de beroemde geleerde Rabanus Mauris, abt van het klooster te Fulda, die zich zelfs met een geschrift wendde tot den keizer Lodewijk de Vrome om dezen te overtuigen, dat wie eenmaal, hoe dan ook, „oblatus" was en dus als zodanig Gode gewijd, van de belofte niet mocht worden ontslagen. En het gevolg was, dat hoewel de kerkelijke vergadering Gottschalk had vrijgesteld, het ontslag niet kon doorgaan.

Zo bleef dus Gottschalk geheel tegen zijn zin gedoemd tot een monnikschap, dat hem uit de aard der zaak op deze wijze wel bijzonder onaangenaam worden moest. Hij verliet echter Duitsland en vestigde zich in een klooster binnen het gebied van Soissons. En hier kwam hij tot een ijverige studie van de werken van Augustinus en zijn school. Hij onderging een diepgaande invloed van Gods soevereiniteit in de vrijmacht van Zijn genade. Zijn denken en ook zijn levensgang werd daardoor beheerst, zodat de predestinatie een der voornaamste momenten vormde in zijn beschouwingen. Hij legde zich vooral toe op dogmatische studie en ging daarbij op in bespiegelingen over het goddelijke Wezen en werken. Dien ten gevolge begon hij de aandacht te trekken en zijn vrienden waarschuwden hem daarin toch niet zo diep af te dalen, dat hij ook menen zou het verborgene te kunnen opklaren. Hij scheen te vervallen tot wat onze Vaderen noemden „een al te curieuslijk onderzoeken" van hetgeen de Heere in Zijne ondoorgrondelijke wijsheid verborgen had en dus feitelijk aan ons kenvermogen ontging. Ja, zij rieden hem aan meer zich te wijden aan een onderzoeken der Schriften, drongen ook bij hem aan op gebed om licht en wijsheid, opdat hij niet zou wijs zijn boven hetgeen de mens gegeven is.
Nu was dat zeker goede raad, die ook in dezen tijd voor velen, met name voor sommige jongelingen, niet ongeschikt is. Er wordt inderdaad maar al te vaak geredeneerd en gediscussieerd over diepe vraagstukken, hoewel deze niet juist gekend worden. Het wordt vergeten, dat de Christelijke leer in elk van haar gedeelten, met slechts weinige uitzonderingen, niet de vrucht is geweest van louter verstandelijke arbeid, maar van een belichting van de Heilige Geest, dat de leerstukken dus wezenlijk levensstukken zijn, dat zij geboren zijn in de worstelingen met God om licht en om wijsheid. Zij zijn dan ook inderdaad religieus gedacht. En als dat laatste ontbreekt en de mens met zijn natuurlijk verstand gaat redeneren, alsof hij met een optelsom van doen heeft, dan kan hij van de grote dogmatische vragen eigenlijk niets begrijpen. Daarom was de raad, die aan Gottschalk gegeven werd, nog niet zo verkeerd. Doch zijn vrienden zagen blijkbaar voorbij, dat er in hun eigen gebrek aan wezenlijke kennis van Augustinus' leer, in hun Pelagiaanse neigingen, ook gronden waren, die een man als Gottschalk konden nopen tot een onderzoek en tot een kritische verhouding tegenover hetgeen men van Augustinus' leerstellingen had gemaakt.

Wat echter bij Gottschalk opvalt en in zijn nagelaten geschriften aan de dag treedt, dat is de wezenlijk eenzijdige, al te simplistische redeneermethode, die hij toepast. Wie daarvan kennis neemt, kan er moeilijk door worden bevredigd, want ook het leerstuk der predestinatie is geen optelsom en kan met een schijnbare drang tot logische gevolgtrekkingen niet maar worden opgelost als ware het een sommetje van 2 x 2 = 4. In Gottschalk's kritiek blijkt niet steeds diep religieus gevoel. De leer van Augustinus was voor hem maar al te zeer een wiskundige rekensom geworden.
Het gevolg van deze rationalistische beschouwingswijze was, dat hij kwam tot een tweevoudige voorbeschikking. Hij spreekt van een „prasdestinatio duplex". De een doelde op de gave van het eeuwig leven aan de uitverkorenen en op de voorbestemming der uitverkorenen voor het eeuwig leven. En daarnaast liep een andere predestinatie, die de eeuwige straffen beschikt aan degenen, die verloren gaan en omgekeerd de verlorenen ook bestemde voor de eeuwige straffen. Het blijkt reeds hieruit, dat Gottschalk een mechanistische opvatting van de verkiezing had, die haar tot een eigenlijk mathematische redenering maakte. Hij meende, dat men deze tweevoudige predestinatie wel moest aanvaarden om de onveranderlijkheid en vrijmacht der Raadsbesluiten Gods te kunnen blijven handhaven. Zij moesten volgens hem geheel worden losgemaakt van hetgeen er in den tijd door de mensen geschiedt. Zijn beschouwing vertoont overeenkomst met die van sommige rationalisten in onze dagen, die geen onderscheid kennen tussen het redelijke en het zedelijke, die verstand en wil in elkaar laten opgaan en dit dan ook in het goddelijk Wezen menen te mogen overbrengen, als ware Hij even rationalistisch als Hij door de mens wordt voorgesteld. Zo kwam ook Gottschalk tot de leer, dat in den Almachtige de voorwetenschap en de wil hetzelfde waren (idem praescire quod veile). Zo wordt echter de voorbeschikking omgezet in wat men „determinisme" noemt, waaronder verstaan wordt de oorzakelijke noodwendigheid, waarmede alles bepaald wordt. Daarmee wordt dus het karakter van het zedelijk leven met de daarin gewortelde zedelijke verantwoordelijkheid ten enenmale miskend en de mens tot een machine vernederd.

Er zijn er ook onder ons nog wel, die zulk een geheel verkeerd begrip van de voorbeschikking er op na houden en dus het wereldleven in zijn geheel en ook den mens, ondanks zijn hoge geestelijke gaven, een soort mechanisch leven toekennen, waarbij hij eigenlijk geleefd wordt in plaats van te leven en zijn wil wordt gewaardeerd als ware de wilsdaad van dezelfde orde als hetgeen geschiedt bij het vallen van een steen. Dergelijke gedrochtelijke valse leringen worden, helaas, nog wel aangetroffen bij wezenlijk tot het modernisme vervallen leraars, die prediken, dat alles in de wereld is, zoals het zijn moet en God tot een auteur van de zonde maken om de zonde, die de mens doet, van zichzelf af te schuiven en aan de Heere toe te schrijven. Gewoonlijk gaat dat dan ook nog gepaard met de valse leer, dat alle mensen zalig worden, omdat God alles na dit leven wel weer in orde brengt, wat wij, dank zij Zijn voorbeschikking, verkeerd hebben gedaan. Dit alles heeft met de leer van de Schrift, met de leer van Augustinus, met de ware leer der Kerk echter niets te maken. Het is een zeer oppervlakkige nabootsing van een zelfs volstrekt onbegrepen Spinozisme.
Zo ver kan men natuurlijk niet zeggen, dat Gottschalk ging, doch de leer van Augustinus begreep hij niet, daar het hem, evenals de hedendaagse rationalistische miskenners van de predestinatie aan religieuze diepte ontbrak. Augustinus had uit Gods Woord geleerd, dat door de zonde van de eersteling van ons geslacht de mensheid onder het rechtvaardig oordeel Gods ligt en dat die zonde van Adam een daad van zij vrije wil was, zoals de daad der genade een daad was van vrijmachtig welbehagen. Nu ging Gottschalk wel niet zo ver, dat hij God als auteur der zonde stelde, want hij wil niet weten van een predestinatie tot de zonde, doch alleen maar tot het goede. Doch Gods voorwetenschap breidde hij uit ook over het zedelijk kwaad. Het goede, dat voorbeschik was, kreeg echter bij hem een tweevoudig karakter. Naast de zegeningen van de goddelijke genade stelde hij de oordelen van de goddelijke gerechtigheid. Hoewel er dus van geen directe klare, duidelijke tegenspraak van Augustinus' leer bij Gottschalk sprake was, had hij toch beschouwingen voorgedragen, die gevaar voor afwijking in zich droegen. En deze zijn voor hem een bron geworden van veel lijden, dank zij de onverdraagzaamheid van de Pelagiaanse priesterschap.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

Ik weet niet of dit wel gelezen word. Maar zo wordt het toch breder verspreid, en dat acht ik een goede zaak, daar veel zaken heden ten dage onbekend lijken te zijn, en toch de dwalingen wel te herkennen zijn, niet zelden in een ander jasje. Van groot belang vindt ik het dan ook dat we weten wat we belijden en geloven in wat we belijden, ook al is dat door ons verduisterde menselijk verstand niet altijd te beredeneren.

Vervolg van het voorgaande:
Het is onze lezers duidelijk geworden, dat er waar het geldt de leer der vrijmacht van Gods genade en de daarmede onlosmakelijk samenhangende leer der predestinatie ook Salomo's woord kan worden toegepast, dat er niets nieuws onder de zon is. Dezelfde verschijnselen, die er van den beginne mee gepaard gaan en in de Heilige Schrift worden vermeld, wanneer er door profeten of apostelen voor gewaarschuwd wordt, begeleiden ook de Kerk in haar ontwikkelingsgang door de eeuwen. Dezelfde valse leringen en verwordingsprocessen, die ook in onze dagen optreden in ons midden, treft men telkens aan. En zo kon ik er op wijzen, dat de rationalistische beschouwing der predestinatie, zoals deze door Gottschalk werd voorgedragen ter verdediging van Augustinus' leer, ook met name onder uit de rechte sporen afgedoolde, wezenlijk verbasterde Spinozistische schijn-Gereformeerdheid nog wordt uitgevent. De bedoelingen daarbij zijn gewoonlijk dan minder edel.
Al kan niet gezegd worden, dat Gottschalk geheel geslaagd is in zijne verdediging van Augustinus, zijn doel was het toch wel, terwijl hij ook in de onderkenning van de afwijkende, in brede kring destijds gangbare leer, ongetwijfeld het bij het rechte eind had. De hedendaagse rationalistische dwaalleer met haar quasi consequentie- volle beschouwingswijze, heeft wezenlijk de ondermijning van de ware leer van de Kerk ten doel en komt daarom bovendien met nog tal van andere, dikwijls zelfs antinomiaanse ketterijen, waarbij algemene verzoening en de daarmede gepaard gaande ontzenuwing van Gods recht, dus de aantasting van Gods deugden, heel gewoon is. Wie niet met gesloten ogen staat in deze tijd, weet bij ervaring, hoe zich in de afval van deze tijd deze vreselijke verschijnselen openbaren.

Ook Gottschalk, de bekende middeleeuwse monnikenfiguur, heeft, hoewel het hem wezenlijk te doen was de kerkleer te beschermen tegen de verwording zijner dagen, in de wijze, waarop hij dit meende te moeten doen, in meer dan één opzicht gefaald. In hem wordt het duidelijk, dat het absoluut verkeerd is een leerstuk niet als een gewrocht van het religieus bewustzijn der Kerk te waarderen, maar als een product van louter verstandelijke bespiegeling.
Door een valse consequentie-zucht kwam hij tot een dubbele predestinatie. God heeft de uitverkorenen het eeuwige leven en het eeuwige leven de uitverkorenen toebeschikt. En evenzo de verdoemden de eeuwige straf en de eeuwige straf de verdoemden gepredestineerd. Anders, zo meende hij, kon het niet gedacht worden en zou de voorbeschikking geheel onbepaald blijven. Hij was dus van oordeel, dat uit de predestinatie tot het eeuwige leven noodzakelijk moest volgen de predestinatie tot verdoemenis. Daarbij sloot natuurlijk de andere gevolgtrekking aan, dat God niet de zaligheid van allen wil, dat Christus slechts voor de gepredestineerden en niet voor de van eeuwigheid voorgekende en voorbestemde goddelozen gestorven zou zijn. Blijkbaar was Gottschalk over dit stuk niet tot volle klaarheid gekomen en meende hij deze tweeërlei predestinatie op deze wijze te kunnen leren, zonder daarbij een voorbeschikking tot het kwade, dus tot de zondedaad te aanvaarden. Hij meende de eenheid te kunnen vinden in een waardering van Gods daad: de een zijde was ten goede, de andere ten kwade gekeerd. Beide predestinatie-vormen waren als Godsdaad goed, al waren de voorwerpen van die éne daad geheel verschillend gepredestineerd: de ene tot zaligheid, de andere tot straf. Het goede is God of uit God.

Er was dus tussen Gottschalk en zijn tegenstanders met name Rabanus Maurus, wel een groot onderscheid, dat, zoals dit gewoonlijk bij diep ingrijpende leerstukken het geval is, met de Godsleer samenhing. Dat is ook zo geweest in 1618 en 1619 in het Remonstrantsche geschil. Wezenlijk hangt dit ook met de Godsleer samen en in onze dagen is dit nog precies zó. Rabanus Maurus wilde van een raadsbesluit Gods, dat over de eeuwige staat der goddelozen zich uitstrekte, niets weten. Hij kende met betrekking tot degenen, die verloren gaan, slechts een voorwetenschap. Dus moest hij de voorwetenschap Gods, de "prescientia Dei", scheiden van de voorbeschikking Gods „predestinatio". De verlorenen waren als zodanig „prescitia", voorgekend in hun verlorenheid, doch bij de "predestinati", de voorbeschikten, kwam bij die „prescientia", die voorwetenschap, de daad der redding. Zo heeft God dus voor hen die Hij van eeuwigheid als bozen en kende, de eeuwige straf voorbeschikt, zonder dat Hij hen voor die straf had voorbeschikt, bestemd. God wilde wel de zaligheid van allen en Christus was wel voor allen gestorven. In Adam hadden wel allen gezondigd en de eeuwige straf verdiend en kregen dus hetgeen zij zichzelf verdiend hadden. Aan God kon dus hun zonde en oordeel niet worden ten laste gelegd, hoewel Hij vrij bleef in de toedeling der genade in Christus. Zoo werden wel geen anderen dan de van eeuwigheid voorbeschikten zalig, daar zij met de genade waarachtige bekering deelachtig werden. Maar die verloren gingen, werden aan hun lot overgelaten. En deze overlating verklaarde hij dan uit de verborgenheid van Gods Raadsbesluit en uit de ondoorgrondelijkheid van Gods daden en beschikkingen. Men moest ook niet streven naar de doorgronding van het verborgen werken Gods, doch in Zijn heiligheid en rechtvaardigheid geloven. Zo kwam hij dus met den apostel Paulus tot het Woord van de profeet: ,,Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: wat genereert gij? en tot de vrouw: wat baart gij?" Romeinen 9:20. „Maar toch, o mens! wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot degenen, die het gemaakt heeft, zeggen: Waarom hebt gij mij alzo gemaakt?" ,,Ik zeg", zo verklaarde Rabanus Maurus, hetgeen ik gezegd heb, omdat al wat God doet, Hij dat heilig en rechtvaardig doet, omdat Hij alleen door voorwetenschap weet, hetgeen de mens door niet te weten niet weet". (Quia solus ipse presciendo scit quod homo nesciendo nescit.)

Gottschalk's beschouwingen werden dus zo aangevoeld, dat hij de eer Gods aanrandde door God te maken tot auteur der zonde. En hoewel dit ongetwijfeld zijne bedoeling niet is geweest, meenden zijn tegenstanders hem toch daarin te mogen treffen en als dwaalleraar voor te stellen. De grondfout lag echter in zijne neiging tot consequentiezucht, waarin meer het rationalistisch begrip hem parten speelde dan de wezenlijke afwijking van de genadeleer van Augustinus. Met name de onveranderlijkheid Gods, gevoegd bij Zijn almacht meende hij te handhaven door zijn redeneringen en dit begrippenspel drong hem tot de leer, dat de verdoemenis der goddelozen evenzeer als een eeuwige daad Gods te waarderen viel als het eeuwig besluit der genade. Maar Gods voorwetenschap onderscheidde hij, doch scheidde hij niet af van de goddelijke daad der verkiezing. Doch hij verstond de verkiezing niet zó, alsof deze beperkt ware door het vooruitgekende gedrag van de uitverkorenen. Allen zijn immers der zonde onderworpen door de val en de uitverkiezing wortelt alleen in de vrijmacht der genade. Als er van een voorwetenschap Gods sprake is, dan heeft deze slechts de strekking Gods gerechtigheid te handhaven, dewijl Hij zeer zeker de boze daden en het vastkleven aan de zonde vooruit heeft gezien, daarom heeft God ten dode veroordeeld, zoals hij in zijn tweede Confessie zegt, dat Hij hen wegens de voorgekende eigen verdiensten van hun boze daden heeft voorbeschikt ,,per justissimum judicium suum in mortem sempiternam" door Zijn volkomen rechtvaardig oordeel tot de eeuwige dood. Zo blijkt dus Gottschalk's bedoeling te ontkomen aan de conclusie, dat God auteur der zonde zou zijn. De strijd was dan ook wezenlijk, zoals dit bij vele discussies over dogmatische onderwerpen nog wel eens het geval blijkt te zijn. meer een strijd over woorden en uitdrukkingen dan over het begrip van het dogma. Het is trouwens vaak ook gebrek aan diepte van kennis, die juist waar het religieuze onderwerpen geldt, nog andere eisen stelt dan louter die van logische redenering. Bij al deze vraagstukken is de factor der innerlijke religieuze beleving, waaruit het kerkelijk dogma in de diepste grond geboren werd, een vraag van de eerste orde. Wie het vermogen mist Gods Kerk in de weg van haar levensbewustwording, dus in haar opklaring over hetgeen haar in Christus wezenlijk gegeven werd, te volgen, die vervalt licht in bespiegelingen, die op het leven niet kloppen. En dat is juist in de religieuze vraag voor alles in het oog te houden, dat wij in haar van doen hebben met de verborgenheid der godzaligheid, dus met het grote levensfeit, dat door Gods genadedaad verwekt wordt en dat weigert zich te laten brengen onder het schamele kleed van het logisch denken.

Ik zeg dit niet om de waarde van het logisch denken te verkleinen, maar om aan het denken de grenzen voor te houden, die het niet kan overschrijden. En de dwaalleer ontstaat juist daaruit, dat het denken zich vleugels aanbindt, om de grenzen, waarover het krachtens zijn wezen niet kan komen, toch te overschrijden. En als dit gebeurt, zoals dit in de pantheïstische wijsbegeerte steeds het geval is, en ook het geval blijkt in de hedendaagse paradoxen-theologie, dan vergrijpt men zich aan het wezen van de religie, door de religieuze levensfeiten om te zetten in begrippen, waardoor en waarin het levende religieuze feit wordt gedood. Want dit is juist het eigenaardige in de religie, dat het religieus beleefde zich wezenlijk van het begripsmatige onderscheidt. De religie heeft haar eigen denkleven, het religieuze denken is zichzelf en moet zichzelf blijven, want de religie is geen filosofie. De grote dwaling, die veel moeilijkheden heeft gebaard, is de verbastering der theologie in filosofie. Ook onze dagen zijn daar vol van.

Welnu, Gottschalk's optreden, Gottschalk's methode heeft voor hemzelf bittere gevolgen gehad, hoewel in het wezen der zaak het veel meer een conflict was over woorden, over scherpere of minder scherpe formulering, over al of niet als noodwendig beschouwde gevolgtrekkingen. Rabanus Maurus was niet alleen een geleerde, maar ook een man met vele gaven om een groot klooster te leiden. Hij heeft vele kerken gebouwd, en was ook met kunstenaarsgaven toegerust. Bovendien was hij een man van grote invloed in hoge kerkelijke en wereldlijke kringen. Het volksonderwijs ging hem ter harte en op allerlei gebied was hij werkzaam.
In 847 werd hij aartsbisschop van Mainz. Hij was een groot en verdienstelijk kerkvorst en voor Gottschalk was het een ramp in de handen te vallen van dezen man. Rabanus Maurus, die zijn uitgang uit het klooster verhinderd had, trad nu als bisschop in 848 met kracht tegen hem op. Waar de zaak van Christus in het geding is, zei hij, moet men de haat van de bozen niet vrezen. En daar hij Gottschalk als een „pravus", verdorvene blijkbaar beschouwd heeft, ondervond aan den lijve, dat zulk een machtige tegenstander niet straffeloos van Pelagianisme zich beschuldigen liet. Gottschalk werd door een Synode te Mainz onder Rabanus' voorzitterschap veroordeeld en naar Hinkmar van Rheims gezonden ter bestraffing, opdat Gottschalk's mond zou worden gesnoerd voor goed.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

-DIA- schreef: Zoals men het nog kan horen, werd het ook toen reeds gezegd: de leer der verkiezing zou voor de goddelozen alleen ten gevolge hebben, dat zij zich bleven verharden. Zij zouden zeggen: als wij toch niet zalig worden omdat wij niet uitverkoren zijn, welnu, dan is er aan onze verlorenheid niets te doen. En de vromen, zo beweerde men ook toen, worden door de leer der verkiezing maar gerustgesteld en daardoor dus tot traagheid en valse gerustheid gebracht. Er zijn er ook in onze dagen, die hetzelfde beweren.
Hier heb ik per ongeluk een stukje overgeslagen. Op dit "Er zijn er ook in onze dagen, die hetzelfde beweren" volgt nog het volgende, dan verder waar het begint met "Er is tussen Noord-Afrika en Spanje steeds een wisselwerking geweest"
Daartussen hoort dus dit nog:

Daartegenover voerde Augustinus zeer terecht aan dat hetgeen God geopenbaard heeft, strekken moet tot de heiliging van Gods Kerk. Dat gold ook van de leer der verkiezing, die alleen door on- en misverstand en verkeerde toepassing een nadeel kon aanbrengen.
En inderdaad is dit het , wanneer over de leer der verkiezing wordt gehandeld, als hadden wij daarin van doen met een verstandelijke bespiegeling, als met een rekensom, die zou leren welke personen door de mensen zalig gesproken mochten worden en wie niet. Zo wordt deze leer dikwijls geheel verkeerd aan het volk voorgesteld, omdat uit het oog wordt verloren, dat evenals bij elk leerstuk ook bij dat der verkiezing geldt, dat het om leerstuk te worden, eerst levensstuk moet zijn. Ook de leer der verkiezing kan eerst door een levend geloof worden verstaan. Maar het wordt volkomen miskend door alle voor- of tegenstanders, die het als rekenkundig vraagstuk menen te kunnen benaderen. Daarom legde dan ook Augustinus nadruk op een recht verstand, op een geestelijk beleven, daar dan juist de leer der verkiezing een vrucht der gerechtigheid afwerpt tot vertroosting van Gods kinderen in de strijd des levens. Daarom eindigde hij zijn beschouwing met er nadruk op te leggen, dat deze leer moest verkondigd worden, zó, dat ieder, die haar met een waar geloof aanvaardde, niet in hetgeen van de mens is, noch in hetgeen van hemzelf is, maar alleen in de Heere zal roemen. En ook die roem in de Heere kende Augustinus als een gave Gods, als de schoonste en heerlijkste, zonder welke elke andere gave haar waarde missen moest.
En zoals het heden ook nog wel het geval is, dat iedere tegenstander van Gods waarheid wel iemand uit vroegere tijden weet op te diepen, waarop hij zich als op een man van gezag, meent te kunnen beroepen, zo was dit ook destijds precies zo. Elke ketter, zegt het spreekwoord, heeft zijn letter en dus ook wel het een of het ander beleg om er zijn tegenstand op te gronden. Dat alles wijst Augustinus af met een beroep op het Woord Gods en op het leven van Gods Kerk, zoals zich dit openbaarde in de officiële gebeden der Kerk van de oudste tijden aan. Het diepe religieuze leven, zoals dit in Gods Kerk van de beginne, mede krachtens haar leven uit de Schrift, verschenen is, laat geen leer toe, die aan de Soevereine genade Gods te kort zou doen.
Doch het lag voor de hand, dat ook deze nieuwe toelichting van de grote kerkvader op Pelagianen en Semipelagianen geen indruk maken kon. De natuurlijke mens verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn. Zij zijn hem dwaasheid, want zij kunnen alleen geestelijk onderscheiden worden. En zo wordt het begrijpelijk, dat een man als Prosper, die met zijn gehele ziel opging in Augustinus' leer, de bestrijders van de genadeleer tegen trad met een gedicht, het "Carmen de ingratis", het lied tegen de ondankbaren, waarin hij de bazuin van het Woord aan de mond zette om haar zuiver geluid te doen weerklinken. Ondankbaren noemt hij hen, die Gods soevereine genade afhankelijk maken van menselijk vermogen of wil en niet alles uit Gods genadehand alleen ontvangen wilden. En zo kwam hij dus van zelf te staan tegenover Pelagianen en Semipelagianen, die wezenlijk tweelingbroeders waren, geboren uit dezelfde heidense achtergrond. De grootste tegenstanders vond hij uit de aard der zaak bij de monniken, die in hun eigenwillige, vleselijke godsdienst een grond vonden om hun eigen verdiensten op te tellen. En hij houdt het hun voor, dat hun deugd slechts schijndeugd was en hun goede werken niet vloeiden uit de ware bron der gerechtigheid. En zo zong hij „Non horum templo est Christus petra fundamentum ", De rotssteen Christus is niet het fundament van hun tempel. Hij was er zich van bewust, dat door de miskenning van de genade de Heere Jezus Christus in de verheerlijkten, dus in de Zijnen, niet meer alles wezen kan. Voor hem stond het vast: ,,sed in omnibus omnia Semper Christus erit." Maar in al de Zijnen zal Christus immer alles zijn.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

-DIA- schreef: De wezenlijke leer is aan velen vreemd, die de woorden na-spreken, de termen uitroepen en toch juist in het „dodelijkst tijdsgewricht" tot de dode zondaar zeggen: „geloof nu maar, neem het maar aan." En dat geloof en die toe-eigening kan hij juist niet bereiken, want het kan alleen vrucht zijn van de onwederstandelijke werking van de Heilige Geestes.
Wordt D.V. vervolgd.

Ik zie nu dat ik nog een stukje heb overgeslagen. Na de woorden "want het kan alleen vrucht zijn van de onwederstandelijke werking van de Heilige Geest." volgt ondestaande, tot het stukje dat verder gaar met "De kerk ging dus de middeleeuwen in" enz.

Hiertussen dienen we nog deze tekst te lezen:
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-
Zo is het nu ook gegaan in de loop der tijden. Augustinus werd geëerd, geprezen als de grootste kerkvader, maar in het diepste stuk van zijn leer werd Pelagius te hulp geroepen. Evenmin als heden ten dage de beginselen van Calvijn wezenlijk doorgedrongen zijn als levensprincipe in de kringen zelfs dergenen, die gaarne in zijn naam zich roemen, was zulks in die ver verleden dagen met Augustinus' leer het geval. Een treffend voorbeeld daarvan is Paus Gregorius de grote, 590-604, die zoveel voor het kerkelijk leven heeft gedaan met name voor de verbetering van het kerkgezang en vooral in eer was om het vele, dat hij voor Italië gedaan heeft, toen de Longobarden het landorthodox, maar van een zondaar, dood in misdaad en zonde, had hij geen verstand. Van de zondedood wist hij niet, de zondaar was alleen maar ziek, verzwakt, doch zijn wil was op het goede gericht. Het goede kan hij doen onder de hulp van de genade. Het wezen van de zonde, in haar absoluutheid, miskende hij. De mens is niet wat hij naar Gods Woord toch wezenlijk is: dood in misdaad en zonde. De zondaar heeft het vermogen behouden zichzelf de hemel te ontsluiten doordat hij de voorwaarden aanbrengt, die vervuld moeten zijn, zal er van een genadewerking sprake komen. Zo wordt er een toestand geboren, waarin het goede vrucht is van de Godsdaad en des mensen werk tezamen. En bij zulk een beschouwing is er natuurlijk ook ruimte voor de verdienste van de mens. Als dan ook Gregorius met Augustinus zegt overeen te stemmen, dat de verdiensten Gods geschenken zijn. dan verstaat hij dat op een geheel andere wijze, want dan verschijnt dit voor hem in zulk een licht, dat de genade een verdienste is. Uit den aard der zaak is dit niet alleen volkomen tegenstrijdig, doch het is in de diepste grond de miskenning der genadedaad, want het is er dan ook op uitgelopen, dat er zelfs van een „retributio merita", een verdiend loon, werd gesproken, waarop de zondaar aanspraak maken kan. En daardoor wordt nu uit de aard der zaak ook de door Christus aangebrachte voldoening aangetast in haar karakter, want nu komt er plaats voor een aanvulling van Christus' werk, dat op zichzelf dus niet voldoende wordt geacht, daar het moet worden volgemaakt door het berouw en de boetedoening aan de zijde des zondaars. Het geloof wordt zo zelfs een vrucht van boete en goede werken, zonder welke het ons niet kan rechtvaardigen en ook van heiligmaking en zaligheid geen sprake wezen kan.
Ten laatste komt zulks daarop neer, dat Christus' werk eigenlijk alleen daarin heeft bestaan, dat Hij ons leringen en voorschriften heeft nagelaten en Zijn voorbeeld, die wij nu maar hebben na te volgen. Het behoeft geen betoog, trouwens de geschiedenis leert dit zeer duidelijk, dat zulke leringen moeten uitlopen op verloochening van de Middelaar Gods en der mensen. De latere Socinianen predikten ook, dat Christus eigenlijk alleen maar voorschriften en voorbeeld gegeven had. Het Evangelie wordt zo tot een wet, wordt in zijn wezen vernietigd. Zo is het met het Remonstrantisme ook gegaan, daar het op algehele verwerping van de Middelaar en ten slotte op het modernisme uitgekomen is.
Er ligt in de dwaling altijd een consequentie, die voert van kwaad tot erger. Naar mate de dode zondaar vermogens worden toegeschreven, die hem in staat stellen onder hulp van Gods dan te doen wat hem tot de zaligheid brengen kan, naar diezelfde mate moet wel van Christus' volkomen gerechtigheid worden afgenomen. Dit proces is altijd het omgekeerde van hetgeen in de Schrift geleerd wordt. Johannes zei van Christus: „Hij moet wassen en ik moet minder worden." Maar op de Pelagiaans Remonstrantse lijn geldt: ,,Hij moet minder worden en ik moet wassen.' En dat gaat zolang door tot er een zondaar is overgebleven, die geen Middelaar behoeft, geen verzoening van node heeft en zichzelf door zijn eigen zedelijk streven, door zijn goede werken de hemel ontsluiten kan, als er dan nog van een hemel sprake is. Gewoonlijk gaat het dan zo ver, dat ook voor tijd en eeuwigheid er van geen recht Gods meer sprake kan zijn. Het komt tot een algemene verzoening, waarbij de mensen zichzelf hun zonden gemakkelijk vergeven en zich met lichtvaardigheid afmaken van de klem van het zedelijk recht Gods door zichzelf en anderen wijs te maken, dat alles wel terecht komen zal, zo niet hier, dan hiernamaals. Zo komt er ruimte voor een vagevuur of voor een andere dergelijke uitvinding, waarbij de mensen getroost worden op een na dit leven voort te zetten loutering of voor een liefde Gods, die niets anders zou zijn dan vermenselijkte quasi goedheid en zwakheid.
En het gevolg daarvan is dan dat juist het omgekeerde wordt bereikt, van hetgeen men er door dacht na te streven, namelijk dat niet de deugd, maar de ondeugd bloeit. Want de begeerlijkheden van de zonde bekoren meer dan de smalle weg en de enge poort, terwijl de troost van een uitstel, dat geen afstel behoeft te zijn, velen verleidt om door te leven in onbekeerlijkheid. Na dezen, menen dergelijke dwazen, zal er tijd zijn om tot het heil te komen. Het vreselijke van zulke valse hoop valt in het oog. En daarom zijn dergelijke leringen leugens, die voeren tot een haastig verderf. God de Heere geeft Zijn eer aan geen ander. Hij zal Zijn recht handhaven, zoals Hij er zelfs niet van afstaat in de openbaring van Zijn genade, want Hij verlost Sion door recht
-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-.-

Hierna volgt het stukje dat verder gaar met "De kerk ging dus de middeleeuwen in" enz.
Mijn verontschuldigingen voor het wat te snel werken, waardoor hier onzorgvuldigheden ontstonden.
Wie de oude oude taal goed kan lezen zou ik daarom ook kunnen verwijzen naar de bron in digibron:
https://www.digibron.nl/zoeken/zoekwoor ... 0Weekblad/
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
-DIA-
Berichten: 32701
Lid geworden op: 03 okt 2008, 00:10

Re: Pelagianisme en Remonstrantisme uiteengezet

Bericht door -DIA- »

-DIA- schreef:
Hierna volgt het stukje dat verder gaar met "De kerk ging dus de middeleeuwen in" enz.
Mijn verontschuldigingen voor het wat te snel werken, waardoor hier onzorgvuldigheden ontstonden.
Wie de oude oude taal goed kan lezen zou ik daarom ook kunnen verwijzen naar de bron in digibron:
https://www.digibron.nl/zoeken/zoekwoor ... 0Weekblad/
PS de link werk niet goed, want de tijd van de publicatie wordt daar niet gezien. Stel daarom de deze tijd in op 1936 en 1937 en kies als bron "Gereformeerd Weekblad". Dan moet het goed komen.
© -DIA- Laatst actief: 00 xxx 24??
Plaats reactie