Valcke schreef:Overigens leert Ursinus ook zelf dat het eerste deel van de HC voorbereidend is en niet eigenlijk een deel uitmaakt van de verlossing. Met de uitleg dat zondag 2 reeds in het stuk van de wedergeboorte staat, kom je dus ook direct op gespannen voet met de opstellers van de HC zelf!
In het Schatboek lees ik dit: "Christus spreekt hier in Mattheüs 22 alleen over de leer van de Wet en niet over de beloften van het Evangelie. Dat is duidelijk uit de vraag van de farizeeër, die aan Christus vroeg wat het voornaamste gebod van de Wet was, maar niet wat de voornaamste belofte van het Evangelie was."
Dat is toch iets anders dan je hierboven concludeert, namelijk dat het gaat om een voorbereidend werk. Daarmee zeg je dat voor Ursinus Zondag 2 tot en met 4 of 5 of 6 gaat over een leerling die onwedergeboren is? Ik wil de staf niet breken over wat @Posthoorn naar voren heeft gebracht, namelijk dat aan het woordje 'leert' de complete profetische bediening van Christus wordt opgehangen. Ik heb het liever over de inhoud. Namelijk dat het juist het werk van Christus als Profeet is, om mij diep te leren en te blijven leren dat ik vanuit mezelf de Wet niet houdt. En dat de Wet liefde eist. Zo ben ik geschapen, en dat kan ik niet meer geven: liefde!
De catechismus wil ons namelijk leiden naar de vraag: Wat is uw enige troost ín uw ellende? De volgorde van ellende, verlossing en dankbaarheid is zeker niet willekeurig, maar het is ook geen statische lijn. De leerling die van harte beleden heeft wat in Zondag 1 staat, is dezelfde als de leerling die in Zondag 2 spreekt, en die dat zal blijven zeggen tot zijn laatste snik. Er wordt niet gevraagd: Waaruit heeft u uw ellende leren kennen? Het staat in de tegenwoordige tijd. Dat voortdurende onderwijs dat ons moet uitdrijven naar Christus is onderwijs dat Christus in Zijn profetische bediening geeft en steeds dieper geeft. Zonder Christus leer ik niets van mijn ellende. En dat de Wet in één woord liefde vraagt, leer ik alleen als ik door het werk van de Heilige Geest in de spiegel van Gods wet zie, hoe het er met mij voorstaat enerzijds. Niet om me in wanhoop achter te laten, maar om het Evangelie van Gods genade in Christus voluit te laten schitteren. Het Evangelie wordt namelijk geopenbaard aan goddelozen die van die in de Wet gevraagde liefde helemaal niets terecht brengen, nu niet en nooit.
Het voorbeeld van de rijke jongeling is daarin treffend: Hij wil wat doen om het eeuwige leven te beërven. De rijke jongeling kijkt in de spiegel van de Wet, maar hij doet dat zonder het licht van de Heilige Geest. Dan ziet hij vooral, hoe goed hij bezig is geweest.
Voor de rijke jongeling is de Wet een kwestie van: Doen! Meer niet! En het lijkt alsof de Heere Jezus daarin meegaat. Hij houdt de rijke jongeling de geboden voor: ‘Gij weet de geboden: Gij zult geen overspel doen (7), gij zult niet doden (6), gij zult niet stelen (8), gij zult geen vals getuigenis geven (9), eer uw vader en uw moeder (5)… En nog denkt de rijke jongeling dat hij staande kan blijven. Hij zegt: Ik heb het allemaal… gedáán! Eigenlijk zegt hij: Ik heb de Wet volkomen gehouden.
Maar daarmee laat hij zien dat voor hem de Wet een afvinklijstje is: ‘Ik heb me aan alle punten gehouden.’ Hij heeft nooit gezien dat de Heere door al die geboden heen, maar één ding vraagt: Liefde! Volkomen liefde tot God en de naaste. Hij had niet het minste besef dat elke gedachte, die niet uit de liefde tot God voortkomt, ons geheel veroordeelt; dat dus zijn eigen ik en zijn bezit helemaal in het middelpunt staan. En dát gaat de Heere Jezus ontmaskeren.
Met andere woorden: het toestemmen van de wet dat die goed is, leer ik alleen bij het licht van de Heilige Geest en door het onderwijs van Christus. Dat Christus mijn ellende leert kennen met de Wet van Zijn Vader in Zijn hand! De Wet onderwijst mij zonder de Heilige Geest, zonder het profetische werk van Christus helemaal niets. Hooguit zeggen we dan dat we het er nog best goed vanaf brengen. Maar de Geest van Christus leert mij wat mijn ellende is: de God van eeuwige liefde volkomen gehaat, door Zijn liefdesgebod te vertrappen, door Hem van de troon te halen en er zelf op te willen gaan zitten. En het is Christus die de kern van de wet samenvat. Het is een weldaad van Christus als Hij ons in de wedergeboorte ontdekt aan zonde en schuld.
Nergens lees ik in het Schatboek dat Ursinus het ontmaskerende karakter van de Wet buiten het werk van Gods Geest en buiten Christus' profetische ambt stelt.