Afgewezen schreef:Klavier schreef:Een missende en zoekende zondaar mag niet missend gehouden worden door zondag 7 niet als troost en niet als vermaning te gebruiken.
Dus een predikant moet de zoekende zondaar gaan vertellen dat hij al een gelovige is??
Nee, Nooit!!! Maar als je ellendekennis combineert met een mogelijkheid van een hebbelijk geloof en daarmee een onbewuste wedergeboorte, dan heb je gelijk het probleempunt te pakken.
Want bij Kohlbrugge is er geen leven zonder dadelijkheid (actus) van het geloof.
Er is een visie gangbaar waar een missende en zoekende zondaar binnen een heilsorde wordt geplaatst die als GENADEleven wordt getypeerd. Genadeleven is bij Kohlbrigge pas daar waar Christus als Zaligmaker wordt aangenomen, hoe klein dat geloof dan ook is.
De visies verschillen in de aanduiding van het moment dat we als 'leven' mogen benoemen. Dat geeft een verschil van pastoraal omgaan met deze zaken in de prediking.
Een zoekende zondaar die zich onbekeerd voelt en die de vloek van de wet voelt drukken en eronder verstikt, is bij Kohlbrugge inderdaad onbekeerd en krijgt een ruimhartige aanbod van genade te horen als 'medicijn' tegen de onbekeerlijkheid.
Dezelfde zoekende zondaar is in een andere visie mogelijk al binnen de benaming van 'genadeleven' en moet meer ontdekkend licht krijgen om te zien of de mogelijkheid van wedergeboren te zijn inderdaad een feit is. Het aanbod van genade is er dan nog niet en wordt voorzichtig gehanteert vanwege de ontdekking van de wedergeboorte die eerst moet plaats vinden.
Bij Kohlbrugge worden wet en evangelie gelijk opgaand met volledig gewicht gepredikt. Een andere visie plaatst het meer achterelkaar met de kenmerken van de wedergeboorte er tussenin als een soort schakel tussen beide.
Bij Kohlbrugge is het kenmerk van de wedergeboorte er pas als het blijkt uit de vruchten van geloof na wet EN Evangelie met alle ruimte voor het aanbod van genade voor de hongerige en dorstige.
Die visie waar ik het over heb komt voor binnen de GG, dat is wel bekend dacht ik. Mijn gedachten hierover zijn in ieder geval dat het wat anders uitwerkt in de praktijk dan Kohlbrugge.
Vandaar mijn vraagtekens bij het noemen van Kohlbrugge GG en GGiN. Ik denk niet dat er op dit punt genoeg eenstemmigheid is om met Kohlbrugge als uitgangspunt een gezamenlijke basis te vinden.
Op dit punt is de GGiN denk ik meer in lijn met Kohlbrugge dan de GG.
Verder nog over de relatie van dit alles tot HC zondag 7.
Zondag 7 noemt Christus en AL Zijn weldaden, ook de vergeving der zonden. De troost is dat AL die weldaden bij elkaar horen.
De vermaning is nodig als een kleingelovige denkt dat vergeving van zijn of haar zonden daar niet bij zijn en wel Christus aanneemt maar niet gelooft in persoonlijke vergeving van zonden.
En het is dan tevens een liefdevolle vermaning in dit geloof en vast vertrouwen de strijd te strijden en opwas hierin te verkrijgen door het gebruik van de genademiddelen.
Als de wedergeboorte eerder wordt gesteld dan het geloof, dan biedt dat mogelijkheden tot een onderscheiding van Christus weldaden. Want als een wedergeborene eerst een missende ziel is, en later uitzien naar Christus heeft, en weer later Christus mag aannemen, en weer later met God verzoend wordt, heeft in dat geval een geloof dat samengesteld wordt in de tijd, in plaats van dat het als een volkomen waar maar klein geloof gaat groeien vanuit de hele breedte en aanwast tot een standvastig geloof.
Kohlbrugge leert de hele breedte van het geloof ineens. Niet in een heilsvolgordelijke weg. Die volordelijke weg kan de weg der bevinding zijn, maar de heilsvolgorde is die zoals HC zondag 7 leert: In Christus ligt alles besloten, ongeacht een klein of groot geloof.
De prediking mag dat ook zo leren, lijkt me en daarmee de kleingelovige troosten, maar ook vermanen als het ondanks deze lering uit de HC toch blijft liggen als kleingelovige. Christus' genade is algenoegzaam en niet afhankelijk in mate van de persoonlijke beleving daarvan.
De verloren zoon is pas tevreden als hij met de vader is verzoend. Niet met de wetenschap: ik ben op weg naar de vader, dus het gaat goed.
Tevreden is wat anders.
Het punt van de wedergeboorte ligt mijns inziens niet op dat punt, vanuit dit beeld gezien dan. De omhelzing met de vader is niet de verzoening, maar de verzegeling daarvan, bij het erven van de erfenis, als de strijd gestreden is.
Het gaat hier over het punt dat de verloren zoon zijn ellende beziet en de gedachte op zijn vader richt. Hij weet het zeker: Daar moet ik naar terug. Daar is het beter. Hij neemt zijn schuldbelijdenis voor, en gaat, hij is actief, in het gaan naar zijn vader. De liefde tot zijn vader trekt hem. Daar vertrouwt hij op. Daar hoopt hij op. Hij kent zijn vader en zijn vader hem. De minste plaatst bij zijn vader is beter dan de ellende waarin hij dan zit (ellendekennis een eindstation of vertrekpunt?)
Vertaald naar de realiteit: Als de wedergeboorte plaats vindt, dan wordt de eigen ellende en verderfelijkheid voor ogen gesteld door Gods Wet die de onbekeerlijkheid en de zonden aanwijzen.
En tegelijkertijd wordt de liefde tot God in Christus zichtbaar voor verloren zondaren door de prediking van het Evangelie van vrije genade. Dan gaat het hart van de zondaar uit naar de Zaligmaker omdat Hij dan zo nodig is. Buiten Hem is het voor eeuwig omkomen!
De zondaar krijgt in de wedergeboorte ook een verlicht verstand dat het Evangelie gaat begrijpen, dat ogen krijgt voor de Zaligmaker en Zijn genade om niet.
Die zondaar gaat net als de verloren zoon belijden: Ik zal tot mijn vader gaan enz. En die zondaar GAAT!
Met benen die kunnen gaan, terug naar God, naar de Zaligmaker, getrokken door de liefde van God de Vader.
Met handen die kunnen aannemen, getrokken door de uitgestrekte handen van de Zaligmaker.
Met de vaste hoop en het vertrouwen dat hij of zij welkom is.
En de terugweg tot de vader is de strijd van het geloof. Met nog steeds die ellende, maar wel met de hoop en het vertrouwen op de liefde van zijn vader.
We lezen in de gelijkenis iets heel bijzonders:
De vader staat op de uitkijk.
En als de verloren zoon komt, omhelst de vader hem dan na zijn schuldbelijdenis of ervoor?
De zoon krijgt de kans niet eens voor de schuldbelijdenis.
De vader kust hem eerst!
Pas dan, na deze verzegeling van de verzoening volgt de schuldbelijdenis.
Is er dan nog een reden om als missende en zoekende zondaar te blijven treuren zonder hoop? Is het Evangelie zo onduidelijk dat we niet eerder kunnen hopen dan de verzoening te ervaren? Moet er eerst een bevestiging komen vóór de hoop? Wat is dat het onderwerp van het vertrouwen? Wat is dan het uitzien?
Afgewezen, als een zondaar niet eerder tevreden wil zijn met de verzoening alvorens zondag 7 als uitgangspunt te erkennen, vergeet dat de verzoening plaats vindt als de zondaar zich op weg begeeft richting de vader, richting God in Christus. Die weg die de verloren zoon ging IS Christus (Ik ben de Weg). De vader op de uitkijk IS God Drieënig. De verzoening in Christus geeft dat de mens voor God Drieënig kan bestaan. Dus kus van de vader aan de verloren zoon wordt gegeven als de zondaar na de strijd van het geloof gestreden te hebben ingaat in de eeuwige heerlijkheid.
Sta niet na die erfenis vóór eerst de strijd van het geloof gestreden te hebben. De verzoening ZIEN is niet hier op aarde. De wordt in de opwas van het geloof wel steeds vaster en onwankelbaarder als in de hoop en vertrouwen dat vast ligt in Christus.
Om nog even het woord 'tevreden' aan te halen:
Uiteindelijk is het inderdaad dat uitzien naar die verzegeling van de verzoening, dat de gelovige kracht geeft de strijd te strijden. Want echt te vreden is de gelovige pas bij het omhelzen van de Middelaar na het doorgaan van de doodsjordaan.
Dan is de gelovige pas echt tevreden, want dan pas zijn er geen zonden, geen tranen maar eeuwige vreugde omdat daar het Lam gezien wordt van aangezicht tot aangezicht.
Die tevredenheid is hier op aarde niet te verkrijgen. Wel de verzekerdheid dat dit wacht als erfenis is Christus, ondanks alle bestrijdingen. Daarom:
Hoog omhoog, het hart naar boven. Hier beneden is het niet.