Er is één heel duidelijke overeenkomst die eruit springt. Dat is dat de doop van Johannes èn de latere doop alleen ontvangen werd op grond van persoonlijke belijdenis en berouw.Valcke schreef:In essentie deed hij dat wel. Hij wees naar Christus toe: 'Hij was het Licht niet, maar was gezonden opdat hij van het Licht getuigen zou.' (Joh. 1:5). Al gebruikte hij dan de naam van Jezus mogelijk niet in de doopformule, de betekenis van zijn doop is daarmee niet wezenlijk anders. Dat zien we ook in de volgende overeenkomst:gallio schreef:Ja, dit is duidelijk. Het zou ook verwonderlijk zijn als Johannes Jezus gedoopt had in de naam van Jezus.samanthi schreef: Maar Johannes doopte nog niet in de Naam van de Heere Jezus,
- (Johannes) Mark. 1:4, 5: "Johannes was dopende in de woestijn en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. En al het Joodse land ging tot hem uit en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden."
- (De apostelen) Hand. 2:38: "En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen."
Bekering en vergeving der zonden worden zowel genoemd in de doop van Johannes als in de doop door de apostelen op de Pinksterdag.
Wel vinden we op de Pinksterdag uitdrukkelijk 'in de Naam van Jezus Christus', van Johannes staat dat niet expliciet, maar we lezen voortdurend dat hij heen wees naar Christus en van de waterdoop naar de doop met de Heilige Geest ("Hij zal u met de Heilige Geest en met vuur dopen"). Wat Johannes als voorloper zegt, zien we terug in de doop in Handelingen 2:38, waaraan ook de belofte van de Heilige Geest verbonden was. En ook Christus ontving de Heilige Geest na Zijn doop (door Johannes!). Daarmee had deze doop van Christus door Johannes geheel dezelfde elementen als de doop op Pinksteren door de apostelen!
Er is dus zeker geen groot verschil tussen beide, de overeenkomsten zijn veel groter dan de verschillen.
De woorden 'Ik kende Hem niet' slaan terug op het kennen van Christus in Zijn menselijke gestalte. Johannes predikte Christus wel degelijk en voortdurend. Daartoe was hij nu juist gezonden. Daarvan getuigde dus ook zijn doop.
Johannes is de beloofde profeet die zou komen om de weg van de Messias te bereiden. Zijn bediening was onder de Joden. Zijn hoorders waren voor het grootste deel mensen die deel hadden van Gods verbond. Zij hadden het teken van het verbond al ontvangen: namelijk de besnijdenis. Alleen degenen die berouw hadden en hun zonden beleden werden gedoopt. Daarom werd zijn doop "een doop van bekering tot vergeving van zonden" genoemd (Markus 1: 4). Met andere woorden, de doop was een teken van het persoonlijke vertrouwen op de genade van de God van Israel, om degenen te vergeven die op dat moment, staande in de Jordaan, hun zonden beleden en zich bekeerden.
Ook de Farizeeën en Sadduceeën kwamen voor de doop maar zij werden geweigerd. Johannes had absoluut geen vrijmoedigheid om hen te dopen. Geboren worden in een "verbondsfamilie" blijkt geen garantie te zijn om deze doop ontvangen mochten. Deze doop was een nieuwe teken: niet gebaseerd op joodsheid of geboren worden in een verbondsfamilie, maar gebaseerd op individuele bekering en geloof. Dit laat me zien dat de doop van Johannes geen eenvoudige voortzetting van de besnijdenis was. De doop van Johannes is het begin van de radicale, individuele christelijke verordening om degenen die geloven te dopen.