Alexander CD schreef:Het welmenend aanbod ontkent de uitverkiezing en daarmee ontkent dat het Gods werk is voor 100%.
Allen die onder de prediking verkeren worden werkelijk, welmenend en zonder voorwaarden geroepen tot het heil in Christus, ook de verworpenen, maar wij (en ook de predikers) weten niet wie dat zijn. Er is een algemene roeping zonder voorwaarden. De vermaning en opdracht tot geloof geldt evenzeer als de plicht tot bekering.
Aan u en jou wordt Christus aangeboden. Ieder mag of moet tot Christus komen. Alleen dit recht van toegang is nog niet het geloof zelf.
Beoogt God de zaligheid van allen die geroepen zijn? Wij kunnen niet anders dan op het Woord afgaan en mogen ons nooit kwellen met de vraag of we wel welmenend geroepen worden. Er is geen voorwaarde om de toevlucht tot Jezus te nemen. De verkiezing is voor de algemene roeping niet relevant.
Als God de verworpenen niet welmenend roept, zijn zij immers te verontschuldigen. Dan kunnen ze in het oordeel zeggen met eerbied gesproken: "Heere, U hebt ons nooit tot het heil geroepen. Hoe kunt u ons dan kwalijk nemen dat we niet gekomen zijn?"
Tot slot enkele passages uit de Redelijke Godsdienst van Wilhelmus à Brakel. Brakel definieert de roeping als volgt: De Roeping is een genadewerk Gods, de zondaar door het Evangelie nodigende, uit de staat der zonde en toorn over te gaan tot Christus, om door Hem verzoening met God, Godzaligheid en zaligheid te verkrijgen; en de Zijnen door de Heilige Geest
krachtdadig tot die staat overbrengende.
Tot slot een wat langer citaat van Brakel.
XII. Nu komt in bedenking: Of God ook roept allen, die onder de bediening des
Evangelies zijn, en niet zalig worden, dan of God alleen de uitverkorenen roept?
Ik antwoord: God roept allen en een ieder, die onder de bediening des Evangelies
leven. Dit dient wel opgemerkt, opdat men vrijmoedigheid heeft om Christus aan te
nemen. 't welk men niet zou doen, indien 't Evangelie niet aangeboden werd, en opdat
men erkent de rechtvaardigheid Gods in 't straffen van degenen, die op zo groot een
zaligheid geen acht geven, en het Evangelie niet gehoorzaam zijn.
Opdat een iegelijk van deze zaak overtuigd worde, zo merkt:
1. Vergelijkt u met de wilde Indianen, die noch Christus, noch zaligheid kennen. Ziet
u niet dat God aan u wat anders doet dan aan hen? Zoudt u met hun staat wel willen
wisselen? Waarom niet? Is 't niet omdat hier meerder hoop is om zalig te worden als
daar? Zal niet de verdoemenis degenen, die onder de bediening geleefd hebben, en
onbekeerd gebleven zijn, zwaarder zijn dan van de woeste heidenen? En waarom toch,
indien de zaligheid hun niet was aangeboden geweest? Waaruit dan blijkt, dat zij allen
geroepen worden, die het Evangelie horen.
2. Een ieder, die onder de bediening is, hoort de stem van den leraar, lerende,
vermanende en bestraffende, zo geschiedt het aan hem, die het hoort; en de leraar is
een dienaar van Christus en uitdeler der verborgenheden Gods, 1 Kor. 4:1. Gezanten
van Christus' wege, 2 Kor. 5:20. Zodat die hen hoort, die hoort Christus, en die hen
verwerpt, die verwerpt Hem, Luk. 10:16. Hierbij, u hoort de eigene woorden Gods in
de Schrift vervat; dewijl dan een ieder de stem der leraren en de woorden Gods in
zijne oren hoort klinken, zo worden al die zaken tot hem gesproken, en hij wordt door
het Evangelie geroepen.
3. De Schrift zegt duidelijk dat velen, die verloren gaan, geroepen waren:
Matth. 20:16 ... velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.
Luk. 14:16-18... . hij noodde er velen En hij zond zijn dienstknecht uit... om te
zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed, en zij begonnen allen zich
eendrachtelijk te ontschuldigen.
Matth. 22:3. En zond zijne dienstknechten uit om de genooden ter bruiloft te
roepen; en zij wilden niet komen.
Was de gast zonder bruiloftskleed niet genodigd? Ja hij toch, dat was zijn misdaad
niet dat hij kwam. maar dat hij niet recht kwam, zonder bruiloftskleed. Zo is het klaar
dat een iegelijk, die onder de bediening is, tot Christus geroepen en genodigd wordt.