Ander schreef:Alexander CD schreef:Luther, het gaat hier om twee verschillende groepen, de genodigden en (2) de armen, blinden etc.
Ook bij de joden stond de vrije wil van de mens centraal, daarom gingen veel van Jezus weg.
de genodigenden is de groep die zichzelf centraal stelt, en niet God, dat zie je ook aan hun handelen, hun eigen dingen staan voorop en niet het koninkrijk. Ze zijn genodigd maar zullen nooit komen, want dat vereist zelfverloochening, iets wat ze niet op kunnen brengen, daarom zegt de Koning ook:
Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn avondmaal smaken zal.
Bij de tweede groep wordt er niet meer gesproken van nodigen, het zijn de onmachtigen die alleen met hulp van een Ander kunnen komen, ze worden simpel binnengebracht geen werk van hunzelf, Gods werk alleen!
Dan zijn er nog die gedwongen worden om binnen te gaan, misschien door een moeilijke tijd God nodig krijgen, lijden brengt een mens soms tot zichzelf, net als de verloren zoon.
Conclusie, het is God werk alleen verwacht niks van nodiging, alleen oproep tot bekering en geloof.
Dank je ACD, volgens mij kan ik me hier in vinden.
Ander, hoe kun je je hierbij nu aansluiten?
In het betoog van ACD wordt heel Lukas 14 verdraaid. Ik antwoord maar even staccato, want ik ben bang dat een gesprek er al weer niet in zit.
* De Joden gingen niet weg vanwege het centraal staan van hun vrije wil. Waar lees je dat in Lukas 14. Er is sprake van genodigden die geroepen worden, welmenend, onvoorwaardelijk en die in verharding, onverschilligheid of vermeende rechtzinnigheid de nodiging afslaan. Daarover zegt de Heere Jezus elders: "Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven hebt in Mijn naam." En in dat opzicht moeten we ook ons eigen leven naast deze welmenende roepstem leggen.
* Het is de Heere ernst! Ook bij die eerste groep! Hij roept niet met een 'verborgen agenda', zo van: "Die kan Ik wel roepen, want die komen toch niet. Dan weet direct iedereen dat de nodiging niets te betekenen heeft."
* De uitverkiezing wordt in de uitleg van Alexander CD feitelijk over de roeping heengelegd. Nu weet ik dat de GG in 1931 heeft uitgesproken dat het verbond onder de beheersing van de uitverkiezing staat, maar ik heb nog niemand openlijk de stelling horen verdedigen dat de prediking onder beheersing van de uitverkiezing staat. Dat is ook niet zo.
* Hoe kun je nu toch stellen dat tot die tweede groep geen nodiging uitgaat? Als de dienstknecht uitgaat om armen, blinden, verminkten en kreupelen te halen, dat komt die dienstknecht toch met een uitnodiging en direct ook met hulp om ze ook daadwerkelijk binnen te brengen? De nodiging wordt zelfs een bevel (ven bekering en geloof) bij de groep uit de wegen en de heggen. (Dwing ze in te komen.)
* Je zegt:
"Conclusie, het is God werk alleen verwacht niks van nodiging, alleen oproep tot bekering en geloof." Nee, ik verwacht alleen wat van de Heilige Geest, Die door de nodiging in de prediking mensen aanraakt door het Woord, hen in het hart grijpt en hen daadwerkelijk doet komen.
* Ik citeer nog maar een keer enkele artikelen die je onderschreven hebt bij de aanmelding:
3/4-8. Doch zovelen als er door het Evangelie geroepen worden, die worden ernstiglijk geroepen. Want God betoont ernstiglijk en waarachtiglijk in Zijn Woord wat Hem aangenaam is, namelijk dat de geroepenen tot Hem komen. Hij belooft ook met ernst allen, die tot Hem komen, en geloven, de rust der zielen en het eeuwige leven.
3/4-9. Dat er velen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, niet komen en niet bekeerd worden, daarvan is de schuld niet in het Evangelie, noch in Christus, door het Evangelie aangeboden zijnde, noch in God, Die door het Evangelie roept, en Zelf ook dien Hij roept onderscheiden gaven mededeelt; maar in degenen, die geroepen worden; van dewelken sommigen, zorgeloos zijnde, het woord des levens niet aannemen; anderen nemen het wel aan, maar niet in het binnenste huns harten, en daarom is het, dat zij, na een kortstondige blijdschap van het tijdgeloof, wederom terugwijken; anderen verstikken het zaad des Woords door de doornen der zorgvuldigheden en wellusten der wereld, en brengen geen vruchten voort; hetwelk onze Zaligmaker leert in de gelijkenis van het zaad (Matth. 13).
3/4-10. Maar dat anderen, door de bediening des Evangelies geroepen zijnde, komen en bekeerd worden, dat moet men den mens niet toeschrijven, alsof hij zichzelven door zijn vrijen wil zou onderscheiden van anderen, die met even grote of genoegzame genade tot het geloof en de bekering voorzien zijn (hetwelk de hovaardige ketterij van Pelagius stelt); maar men moet het Gode toeschrijven, Die, gelijk Hij de Zijnen van eeuwigheid uitverkoren heeft in Christus, alzo ook dezelfden in den tijd krachtiglijk roept, met het geloof en de bekering begiftigt, en uit de macht der duisternis verlost zijnde, tot het Rijks Zijns Zoons overbrengt, opdat zij zouden verkondigen de deugden Desgenen, Die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht, en opdat zij niet in zichzelven, maar in den Heere zouden roemen, gelijk de apostolische schriften telkens getuigen.
De kracht van het Evangelie zit in de bezittelijke voornaamwoorden. (Maarten Luther, WA 101, 2, 25)