Afgewezen schreef:Ik zou toch een wedervraag willen stellen, Zonderling.
Hoe verklaar jij het dat een dode naar God gaat zoeken? Terwijl er in de Schrift staat dat er niemand is die God zoekt.
Afgewezen,
Je had nog een antwoord van mij tegoed op een aantal vragen. Ik voeg dit in vanuit een ander topic (omdat het daar off-topic). Het past hier misschien ook niet helemaal, maar gezien een aantal recente postings, komt dit onderwerp ook híer terug.
Je had nog een antwoord van mij tegoed.
Ik had aangegeven het te willen houden bij het Sola Fide van de Reformatie. Buiten het geloof en het aannemen en rusten op Christus is er geen zaligheid.
Je stelt mij echter de vraag hoe ik het dan verklaar dat een dode naar God gaat zoeken. Terwijl er in de Schrift staat dat er niemand is die God zoekt.
Ik meen dat het antwoord moet luiden, dat een onwedergeborene (‘dode’) nog niet naar God zoekt vanuit het ware beginsel, namelijk: Hij haat niet in werkelijkheid de zonde, maar hij vreest allereerst nog de gevolgen van de zonde. Hij treurt nog niet vanwege een nieuw beginsel waarin de liefde tot God in zijn hart is uitgestort, maar zijn treuren komt voort uit een werking op zijn verstand en geweten, echter zónder dat dit verstand en geweten reeds vernieuwd zijn.
Hoe verklaar jij het dat de ‘Geest der genade en der gebeden’ wordt uitgestort over de pinksterlingen (Zach. 12), zodat zij naar God gaan vragen, terwijl zij nog immer dode zondaren zouden zijn (immers, ze moesten Christus nog door het geloof aannemen)?
Wanneer gezegd wordt dat de Geest der genade en der gebeden wordt uitgestort, dan geloof ik niet dat we nog kunnen spreken van onwedergeboren mensen. Dan geloof ik ook niet dat zij dan Christus nog door het geloof moeten aannemen. Je past Zacharia 12 toe op de situatie van de pinksterlingen vóórdat zij Christus leerden kennen, maar waarop baseer je dat eigenlijk?
Als het genade is, dat iemand om genade leert roepen (Calvijn schrijft dat ergens), wat voor genade is dat dan? Een genade die de zondaar dood laat in de misdaden en de zonden? Nee toch?
Dat het roepen om genade reeds genade is, is een uitspraak die we wel met onderscheid moeten hanteren. Want er zijn ook niet-zaligmakende genaden, zoals in de Dordtse Acta door de meeste afgevaardigen geleerd wordt (ook de Nederlandse afvaardigingen). Het beginsel waaruit het roepen voortkomt, kan zo verschillend zijn. Is een mens reeds venieuwd naar Gods Beeld en heeft hij Christus aangedaan? Dán mogen we zeker zeggen dat het roepen om genade reeds genade is. Maar zo iemand kent ook reeds in de grond de genade van Christus.
Het probleem is en blijft dat er inderdaad een soort ‘tussenstaat’ is: of je deze nu vóór of na de wedergeboorte plaatst. Er is een stadium, waarin de zondaar God gaat missen en zoeken.
Als je zegt, dat er dan nog geen leven is, doe je het – wederbarende – werk van de Heilige Geest te kort. Immers, Wíé leert de zondaar roepen om genade?
MAAR:
Als je zegt dat iemand dan al een kind van God is, ken je die persoon een status die hem niet past, want Hij is God juist kwijt en moet Hem tot zijn Deel hebben.
Wat betreft een tussenstaat, dat ben ik niet met je eens. Ik geloof niet dat we het zó mogen stellen. Het missen en zoeken wordt wel reeds gewerkt door de Heilige Geest, maar het onderscheid tussen een uitverkorene en niet-uitverkorene komt pas openbaar in de wedergeboorte en het zaligmakend geloof. Daar ligt ook de scheiding.
Afgewezen schreef:Zonderling schreef:Het ging over voorbereidingen van Gods kant, niet van de kant van de mens.
Als er voorbereidingen zijn van Gods kant, gebeurt er ook iets aan de kant van de mens. En wat is dat dan?
Ik weet niet of deze vraag zoveel zin heeft. Gods Geest bewerkt ook de verworpenen. De scheiding wordt voltrokken door de wedergeboorte en het zaligmakend geloof. En daarvóór mogen we onszelf en niemand rust geven.
M.vr.gr.,
Zonderling